ECLI:NL:GHAMS:2025:2170 - Gerechtshof Amsterdam - 24 juli 2025
Arrest
Formele relaties
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
Afdeling strafrecht Parketnummer: 23-002818-21 Datum uitspraak: 24 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 oktober 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-845193-16 tegen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats], [adres 1].
1 Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12, 13, 16 en 19 juni 2025 (inhoudelijke behandeling) en 15 juli 2025 (sluiting) en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte (hierna ook: [verdachte]) is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.
2 Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is dus mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
3 Tenlastelegging
Aan de verdachte is – samengevat, voor zover in hoger beroep nog aan de orde en gelet op de in hoger beroep door het hof toegelaten wijziging – ten laste gelegd:
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in de bij dit arrest gevoegde bijlage. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
4 Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
5 Inleiding
Aanleiding voor het strafrechtelijk onderzoek
Naar aanleiding van een Tripartiete Overleg op 16 februari 2016 is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld onder de naam Styx naar onder meer [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]), [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]), [bedrijf 1], Reclame- en Adviesbureau [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3]), [getuige 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [verdachte] (hierna: [verdachte]).
[medeverdachte 1]
is op 12 maart 2008 opgericht en in het uittreksel van de Kamer van Koophandel staat bij activiteiten vermeld: ‘Het voeren van administratie en boekhouding’. Het statutaire vestigingsadres van [medeverdachte 1] was van 12 maart 2008 tot 1 september 2015 [adres 2] Amsterdam.
Voorafgaand strafrechtelijk onderzoek Lethe
Tegen onder meer [medeverdachte 1], [getuige 1] en [medeverdachte 3] liep in 2012 en 2013 een strafrechtelijk onderzoek onder de naam Lethe.
6 Verzoek om aanhouding
6.1 Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om de toegewezen getuige, [getuige 1], alsnog op te roepen. Gewezen is op de lange duur tussen de beslissing van het hof op 9 februari 2023 om de getuige te horen en het versturen van het rechtshulpverzoek naar Tadzjikistan op 11 september 2023. In oktober 2024 is door de raadsheer-commissaris aangegeven dat de getuige niet kan worden gehoord. Nadere pogingen om de getuige te horen zijn niet ondernomen. Volgens de verdediging is na een te korte tijd geoordeeld dat het onaannemelijk is dat de getuige binnen een redelijke termijn kan worden gehoord. Verder is aangevoerd dat de procedure in zijn geheel lang heeft geduurd maar dat dat niet aan de verdediging is te wijten. [verdachte] hangt een zware straf boven het hoofd en veel wijst naar [getuige 1]. Het is, gelet op de bereidheid van de getuige om te verklaren, mogelijk om hem via een videoverbinding te horen waarvoor geen rechtshulpverzoek nodig is. Een schriftelijke verklaring van [medeverdachte 2] is op het laatste moment nog in het dossier gevoegd en die verklaring moet worden getoetst bij [getuige 1], die alle feiten heeft gepleegd.
6.2 Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft het standpunt ingenomen dat het hof terecht eerder heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaarbare termijn kan worden gehoord. Hij verzet zich tegen het verzoek om de behandeling van de zaak aan te houden.
6.3 Oordeel van het hof
Toepassing van artikel 288 lid 1, aanhef en onder a, Sv kan onder meer aan de orde zijn als het gaat om een getuige die niet traceerbaar is of als te verwachten valt dat de getuige pas na verloop van lange tijd kan worden gehoord. De mogelijkheid om op grond van die bepaling af te zien van het oproepen van de getuige laat echter onverlet dat de rechter, voordat hij uitspraak doet, zich ervan dient te vergewissen dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw verzocht om [getuige 1] op te roepen voor een verhoor op zijn adres in Turkije. Het hof heeft op de regiezitting van 8 april 2025 overwogen dat in hoger beroep inspanningen zijn gedaan om de getuige in Tadzjikistan te horen. Deze inspanningen hebben niets opgeleverd. Mr. Weski heeft op 9 december 2024 bericht ontvangen van de raadsman van [getuige 1], dat de getuige inmiddels in Turkije verblijft. Het hof heeft hiervan via de afdeling Rechtshulpverzoek op 3 februari 2025 bericht ontvangen en vervolgens de hiervoor bedoelde regiezitting gepland. Het hof heeft het, op grond van de redenen zoals vermeld in het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting, niet aannemelijk geacht dat de getuige binnen aanvaardbare termijn kan worden gehoord. Daarbij heeft meegewogen dat met het opstellen van een tweede rechtshulpverzoek, dit keer aan de Turkse autoriteiten, veel tijd gemoeid zal zijn en dat het onzeker is of de Turkse autoriteiten zullen meewerken aan de uitvoering van een rechtshulpverzoek. Anders dan de raadsman heeft gesteld, kan de getuige niet zonder een rechtshulpverzoek aan de Turkse autoriteiten (via een videoverbinding) worden gehoord. Het hof heeft bij de beoordeling mede de voortvarende behandeling van de zaak in aanmerking genomen. Het hof is daarom van oordeel dat in hoger beroep voldoende inspanningen zijn verricht om [getuige 1] te horen en dat niet te verwachten valt dat nadere inspanningen binnen een aanvaardbare termijn wel tot resultaat zullen leiden.
Het hof beantwoordt de vraag of de procedure met inachtneming van voormelde beslissing in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, bevestigend. Tijdens de terechtzitting in hoger beroep op 12, 13 en 16 juni 2025 zijn de overige getuigen, die tijdens de regiezitting van 9 februari 2023 zijn toegewezen, gehoord en is de verdediging in de gelegenheid gesteld vragen te stellen. [getuige 1] heeft een schriftelijke verklaring opgesteld met datum 9 mei 2022 waarvan het hof kennis heeft genomen en waarin hij heeft vermeld dat alle aangiftes door hem werden gecontroleerd en goedgekeurd en dat hij medewerkers van [medeverdachte 1] uitsluitend heeft opgedragen werkzaamheden uit te voeren. [getuige 1] heeft afspraken gemaakt met klanten. Medewerkers van [medeverdachte 1] waren niet op de hoogte van achterliggende afspraken.
Het hof heeft bij de hierna volgende beoordeling van de vraag of de tenlastegelegde feiten – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – bewezen kunnen worden verklaard, de (ontlastende) schriftelijke verklaring van [getuige 1], in aanmerking genomen.
7 Standpunten van partijen
7.1. Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten conform de bewijsmiddelen, bewijsoverwegingen en conclusies in het vonnis.
7.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van de feiten 1, 3 en 4 dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte niets te maken heeft gehad met valse facturen. Daarnaast kan de verdachte niet in verband worden gebracht met het regelen van katvangers. De verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] zijn niet bruikbaar voor het bewijs, omdat deze niet betrouwbaar zijn. Er heeft immers overleg tussen hen plaatsgevonden, de verklaringen komen niet overeen en een ambtenaar van de Belastingdienst heeft aan [getuige 2] gezegd dat zij een katvanger was. Ten aanzien van feit 1 kan niet worden bewezen dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiftes heeft gedaan, omdat de verdachte niet heeft geweten van het bestaan van valse facturen en niet vastgesteld kan worden dat hij de tenlastegelegde aangiftes heeft gedaan. Ten aanzien van feit 3 kan niet worden bewezen dat de verdachte geld heeft gepind of heeft geweten dat er geld is gepind. Dit volgt ook niet uit de verklaring van [getuige 4], omdat zij niet weet of de verdachte of ‘die Engels sprekende meneer’ haar belde indien geld binnenkwam van [bedrijf 6].
8 Oordeel van het hof
8.1 Redengevende feiten en omstandigheden
8.1.1 [bedrijf 7]
Algemeen
(hierna: [bedrijf 7]) is een in 2005 opgerichte vennootschap met als bedrijfsomschrijving onder meer de handel in beeld-, geluid- en lichtapparatuur. [getuige 5] is van 19 maart 2010 tot 2 november 2012 enig aandeelhouder van [bedrijf 7] geweest. Vanaf 2 november 2012 tot de ontbinding van de vennootschap in 2015 was [naam 1] als enig aandeelhouder van [bedrijf 7] bij de Kamer van Koophandel ingeschreven. Van 19 maart 2010 tot 2 april 2012 was [getuige 5] tevens directeur van [bedrijf 7]. Van 2 april 2012 tot 3 november 2012 was [getuige 3] (hierna: [getuige 3]) directeur van [bedrijf 7]. Vanaf 3 november 2012 was [naam 1] de algemeen directeur. In de periode van 1 april 2010 tot 20 mei 2011 was [bedrijf 7] – evenals [medeverdachte 1] – statutair gevestigd op het adres [adres 2] in Amsterdam.
Uit het opsporingsonderzoek is naar voren gekomen dat genoemde [naam 1] niet bestaat, dan wel dat gebruik is gemaakt van een valse identiteitskaart op naam van deze persoon. Een zekere [naam 2] (hierna: [naam 2]) is met ingang van 1 juli 2012 bestuurder van [bedrijf 3] geworden, als opvolger van [medeverdachte 3]. Op de identiteitskaarten van [naam 1] en [naam 2] staan foto’s van ogenschijnlijk dezelfde persoon. Naast de gelijkende namen zijn andere opvallende overeenkomsten dat beide personen even lang en op dezelfde datum geboren zouden zijn, alsmede dat beide identiteitskaarten in Fano zouden zijn afgegeven. [naam 1] en [naam 2] zijn niet bekend bij de Italiaanse autoriteiten.
Betalingen en pinopnames
In de periode van 31 mei 2010 tot en met 19 november 2013 heeft [bedrijf 7] in totaal € 2.077.277,55 ontvangen op haar bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 1] (ABN AMRO), door betalingen afkomstig van onder meer [bedrijf 8] (hierna: [bedrijf 8]) (in totaal € 585.949,00), [bedrijf 9] (hierna: [bedrijf 9]) (in totaal € 113.557,50), [bedrijf 10] en [bedrijf 2]. In de periode van 3 mei 2010 tot en met 21 augustus 2012 zijn van de bankrekening van [bedrijf 7] pinopnames gedaan voor een totaalbedrag van € 1.769.809,24. Op het moment dat een geldbedrag op de bankrekening van [bedrijf 7] binnenkwam, volgde er vrijwel direct een pinopname.
Getuigen
[getuige 5] heeft op 24 november 2016 als getuige bij de FIOD verklaard dat hij bevriend was met [medeverdachte 3] en denkt via hem [bedrijf 7] te hebben gekocht. Hij weet niet meer voor welk bedrag hij de aandelen heeft gekocht. Hij had een ruimte in het kantoor van [medeverdachte 1] in Amsterdam. [medeverdachte 1] beschikte over de inlogcodes en deed de hele administratie en de belastingaangiften. [getuige 5] gaf zijn administratie aan [medeverdachte 1] in de persoon van [medeverdachte 3]. Ook als hij vragen had, ging hij naar [medeverdachte 3]. Gevraagd naar de klanten van [bedrijf 7] kan [getuige 5] de beweerdelijke nieuwswebsite [website] noemen. De bankpas van [bedrijf 7] lag altijd op kantoor. [medeverdachte 1] wist de pincode daarvan, in ieder geval [medeverdachte 3]. [getuige 5] had zelf geen zicht op de bankrekening van [bedrijf 7]. Twee aan hem getoonde facturen (DOC-296 en DOC-297) van [bedrijf 7] aan [bedrijf 2] herkent hij niet, althans hij kent [bedrijf 2] niet en heeft de facturen dus niet opgemaakt. In 2012 heeft hij [bedrijf 7] verkocht aan [getuige 3] (het hof begrijpt: [getuige 3]). Hij heeft haar één keer gezien, haar achternaam weet hij niet. [medeverdachte 1] heeft de overdracht geregeld. [medeverdachte 3] heeft ervoor gezorgd dat er een nieuwe directeur kwam. Dat was [getuige 3]. Hij hoort nu pas dat hij bij het aantreden van [getuige 3] nog wel enig aandeelhouder was gebleven. Hij heeft € 4.000,00 contant voor de verkoop van [bedrijf 7] ontvangen. Hij weet niet meer van wie hij dat ontvangen heeft. De prijs heeft hij niet zelf bedacht.
[getuige 5] heeft op 27 maart 2017 als verdachte bij de FIOD verklaard dat hij geen facturen van [bedrijf 7] heeft opgemaakt. Hij weet niet waarmee [bedrijf 7] haar geld verdiende. Hij kan niet verklaren dat uit de bankafschriften van [bedrijf 7] niet blijkt dat [bedrijf 7] en [website] elkaar ooit iets hebben betaald. Evenmin kan hij verklaren dat [bedrijf 7] een abonnement voor twaalf mobiele telefoonnummers had afgesloten (DOC-324) en dat bij de Kamer van Koophandel was geregistreerd dat er bij [bedrijf 7] 21 personen werkzaam waren (DOC-326).
Op 13 september 2011 is vanaf het e-mailadres ‘[mailadres 1]’ aan [getuige 1] het volgende bericht gestuurd: “Beste [getuige 1], zoals je weet staat [bedrijf 7] nu al een klein jaartje op mijn naam, helemaal goed overigens. Ik heb echter geconstateerd dat de afspraak die we hebben gemaakt omtrent de maandelijkse vergoeding niet helemaal nagekomen is. Er is namelijk een afspraak gemaakt voor een maandelijks bedrag van 1500 euro. De eerste paar maanden is dat goed gegaan maar na de eerste 3 maanden kreeg ik te horen dat er geen geld was en dat ik dus niets kreeg. Ik vond dat nogal raar, want er was een afspraak gemaakt. Ach ja.. dat komt wel goed dacht ik. Er waren al 4 maanden verstreken zonder ook maar iets te hebben ontvangen. De laatste maanden heb ik maandelijks 500 euro ontvangen, dat is dus veel minder dan de helft, dit bedrag is dus ook niet volgens afspraak. Ik weet niet wat er wordt gedaan met [bedrijf 7] wil ik ook niet weten, maar als er iemand van moet profiteren dan zijn het beide partijen niet 1 en ik heb toch wel het vermoeden dat ik voor de gek wordt gehouden. Ik wilde dit al maanden terug aankaarten maar om een reden dat ik [medeverdachte 3] niet in een zwart daglicht wilde plaatsen heb ik het niet gedaan. Hij heeft er overigens niets mee te maken, hij bepaalt het beleid niet. Groet, [getuige 5]”.
[getuige 5] heeft bevestigd dat het e-mailadres ‘[mailadres 1]’ zijn e-mailadres is.
[getuige 5] heeft in de periode van 3 mei 2010 tot en met 4 mei 2012 vanaf de bankrekening van [bedrijf 7] 32 keer een betaling ontvangen, soms met de omschrijving ‘salaris’ en vaker met de omschrijving ‘overboeking’. Het gaat in totaal om € 25.450,00. Van juni tot en met oktober 2010 ontving [getuige 5] per maand € 1.500,00, in de periode daarna werden de betalingen onregelmatiger en (per maand) lager.
[getuige 3] heeft op 7 november 2016 als getuige bij de FIOD onder meer verklaard dat de naam [bedrijf 7] haar niets zegt. Het klopt wel dat zij via een zekere [naam 3] directeur van een bv is geweest. Zij heeft daar eenmalig € 750,00 contant voor betaald gekregen. Zij weet niet wie er vóór haar directeur is geweest, wie de aandeelhouder was of wat voor bedrijf het was. [getuige 3] hoefde er niets mee te doen, alleen op haar naam zetten. Met de bankrekening van de vennootschap heeft zij niets van doen gehad en zij beschikte niet over een bankpas. Zij heeft geen werkzaamheden voor de vennootschap verricht en wist niet eens wat voor activiteiten die uitvoerde. Het klopt dat zij een katvanger was. [naam 3] heeft later geregeld dat zij werd uitgeschreven als directeur van de vennootschap. De namen [getuige 5] en [naam 1] zeggen haar niets.
Facturen
Tijdens de doorzoeking in het bedrijfspand van [medeverdachte 1] op 17 oktober 2016 is op een bureau een USB-stick met facturen aangetroffen (hierna: de USB-stick). Volgens een medewerkster van [medeverdachte 1], [getuige 6], betrof dat de werkplek van [medeverdachte 3]. In de eigenschappen van de Excel-bestanden van facturen, staat vaak ‘[medeverdachte 3]’ (het hof begrijpt: [medeverdachte 3]) als auteur en degene die het bestand het laatst heeft gewijzigd.
[bedrijf 9]
Sinds de oprichting van [bedrijf 9] in 2008 was [medeverdachte 2] bestuurder en enig aandeelhouder van de vennootschap. Met ingang van 4 mei 2012 is een zekere [naam 4] (hierna: [naam 4]) enig aandeelhouder van [bedrijf 9] geworden en vanaf 5 mei 2012 ook de enige bestuurder. [naam 4] heeft na die datum ingeschreven gestaan op het adres [adres 4] te Kerkrade. Op datzelfde adres was ook [bedrijf 11] gevestigd. Op het kantoor van [medeverdachte 2] is een vermoedelijk valse loonstrook van hem aangetroffen, waarbij [bedrijf 11] als werkgever is vermeld. [bedrijf 9] had vanaf de oprichting tot 25 januari 2013 als vestigingsadres [adres 5] te Arnhem. Dit was tevens het vestigingsadres van [bedrijf 5], een zustervennootschap van [medeverdachte 1]. [bedrijf 9] heeft dus na de overdracht van de vennootschap aan [naam 4] nog meer dan acht maanden ingeschreven gestaan op het adres waar [medeverdachte 2] werkzaam was. [bedrijf 9] maakte gebruik van twee bankrekeningen. [medeverdachte 2] was de enige beschikkingsbevoegde van de Rabobankrekening, tot de opheffing per 8 juni 2012. [medeverdachte 2] was ook de rekeninghouder van de ABN AMRO-bankrekening van [bedrijf 9], tot die werd opgeheven op 30 juli 2013. Op 26 maart 2013, dus ruim tien maanden na de overdracht van de vennootschap aan [naam 4], is het negatieve saldo op de bankrekening aangezuiverd vanaf bankrekeningen van [medeverdachte 2] en van zijn nieuwe vennootschap [bedrijf 12] (hierna: [bedrijf 12]). Alle op de bankrekening van [bedrijf 7] ontvangen geldbedragen die van [bedrijf 9] afkomstig waren, werden vrijwel direct contant opgenomen of overgeschreven naar andere bankrekeningen.
Van de tien betalingen die door [bedrijf 9] aan [bedrijf 7] per bank zijn gedaan, zijn de volgende drie gedaan toen [medeverdachte 2] nog ingeschreven stond als de bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 9].
-
Op 5 december 2011 is op de bankrekening van [bedrijf 7] bijgeschreven een bedrag van € 5.355,00 met als omschrijving op het bankafschrift ‘huur BMW [kenteken 1]’. Met deze betaling kan in verband worden gebracht een op de USB-stick aangetroffen factuur met nummer HE2011-9.08 van 30 september 2011, ten bedrage van eveneens € 5.355,00. De omschrijving van de werkzaamheden op de factuur luidt evenwel anders dan die op het bankafschrift, namelijk: ‘Reclame & Promotie op [website]’. In de eigenschappen van het document staat de naam ‘[medeverdachte 3]’ als degene die het bestand als laatste heeft gewijzigd.
[28] -
Op 29 september 2011 heeft [bedrijf 7] een bedrag van € 17.850,00 van [bedrijf 9] ontvangen, welke betaling kan worden gekoppeld aan de op de USB-stick aangetroffen factuur voor hetzelfde bedrag met nummer ‘HE2011-9.05’ van 25 september 2011 met als beschrijving ‘Plaatsing van uw bedrijf op onze site [website]’.
[29] -
Op 3 augustus 2010 heeft [bedrijf 7] een bedrag van € 15.172,50 van [bedrijf 9] ontvangen met de omschrijving ‘HEE2010-722’. Op 30 juli 2010 heeft [getuige 1] (‘[mailadres 3]’) een e-mailbericht naar [medeverdachte 2] (‘[mailadres 4]’) gestuurd met als onderwerp ‘Factuur [bedrijf 7]’ en met de volgende inhoud: “Bedrag 15.172,50. Banknr [rekeningnummer 1] te Amsterdam. [bedrijf 7]. Omschr factr 2010-722. Spoed. Met vriendelijke groet, [getuige 1]. [medeverdachte 1].”
[30]
In de administratie van [bedrijf 12] is een factuur aangetroffen van 21 januari 2013 van [bedrijf 12] gericht aan [bedrijf 7] “t.a.v. dhr. [medeverdachte 3], [adres 2] Amsterdam”. De factuur ad € 1.000,00 heeft volgens de omschrijving betrekking op vijf (vlieg)tickets naar Turkije voor onder meer [medeverdachte 3] en (katvangers) [getuige 5] en [getuige 7]. Op de factuurdatum was [naam 1] (en dus niet meer [getuige 5]) bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 7] en was [bedrijf 7] al meer dan anderhalf jaar niet meer op de [adres 2] gevestigd ([medeverdachte 1] wel).
[bedrijf 2]
[naam 5] is vanaf de oprichting in 2006 bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] geweest. In de administratie van [bedrijf 2] zijn twee aan haar gerichte facturen van [bedrijf 7] aangetroffen, waaronder een factuur van 29 september 2011 ten bedrage van € 14.875,00 met als omschrijving: ‘Het plaatsen van reclame op het net. [website]’ (factuurnummer ‘HT2011-09.06’).
[naam 5] heeft op 30 januari 2017 als verdachte bij de FIOD onder meer verklaard dat zij de factuur van [bedrijf 7] van 29 september 2011 ten bedrage van € 14.875,00 niet kent. Deze factuur was niet voor haar. Zij heeft alleen eens € 1.000,00 of € 2.000,00 voor een reclamebord bij een voetbalwedstrijd betaald, maar of dat aan [bedrijf 7] was weet zij niet. [website] kent zij niet.
[bedrijf 8]
Op de USB-stick is een factuur van [bedrijf 7] aan ‘[bedrijf 13]’ van 1 februari 2010 ten bedrage van € 59.500,00 aangetroffen, met nummer ‘AMN2010-201’ en met als omschrijving ‘voor u verrichte werkzaamheden in 2009’. In de eigenschappen van het document staat de naam ‘[medeverdachte 3]’ als degene die het bestand het laatst heeft gewijzigd. [bedrijf 8] heeft het gefactureerde bedrag op 2 juni 2010 voldaan, onder vermelding van het factuurnummer.
Voertuigen
[bedrijf 7] heeft van 29 juli 2010 tot en met 27 november 2012 een BMW met kenteken [kenteken 1] op naam gehad. [getuige 5] heeft hierover verklaard dat hij als directeur van [bedrijf 7] over een leaseauto beschikte, een BMW (5-serie), die door [bedrijf 7] werd betaald. Daarna reed [medeverdachte 3] er volgens [getuige 5] in. Zowel in de administratie van [bedrijf 12] als in die van [medeverdachte 1] is een akte van overname van de desbetreffende leaseovereenkomst aangetroffen, gedateerd 17 oktober 2012. De akte van overname is ondertekend namens BMW, [bedrijf 7] en [bedrijf 12]. Namens [bedrijf 7] is een handtekening gezet die grote gelijkenis vertoont met die van [getuige 5], terwijl op de genoemde datum niet [getuige 5] maar [getuige 3] de bestuurder van [bedrijf 7] was. De BMW heeft van 27 november 2012 tot 11 april 2013 op naam van [bedrijf 12] gestaan en aansluitend tot 29 april 2015 op naam van [medeverdachte 2]. [bedrijf 7] heeft van 18 maart 2011 tot 2 oktober 2012 een Volkswagen Passat met kenteken [kenteken 2] op naam gehad. Aansluitend heeft [medeverdachte 3] dit voertuig op zijn naam gehad, tot 4 november 2015.
8.1.2 [bedrijf 3]
Algemeen
was sinds 14 oktober 2011 in oprichting en is op 28 maart 2012 opgericht. [stichting] (hierna: de stichting) was vanaf 28 maart 2012 tot de ontbinding op 15 april 2016 enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 3]. [medeverdachte 3] was vanaf 14 oktober 2011 secretaris van de stichting en van 28 maart 2012 tot 1 juli 2012 middellijk bestuurder van [bedrijf 3]. Op 1 juli 2012 werd [naam 2] bestuurder van de stichting.
Bankrekening
[medeverdachte 3] heeft op 3 februari 2012 bij ABN AMRO ten name van [bedrijf 3] (in oprichting) een bankrekening met nummer [rekeningnummer 2] geopend.
Factuur van [bedrijf 3]
heeft aan [bedrijf 4] een factuur met dagtekening 4 april 2012 (factuurnummer ‘2012-001’) gestuurd voor ‘Het plaatsen van reclame/advertentie in de krant van Haber’ met een bedrag van € 20.170,50.
Aangiften omzetbelasting eerste en tweede kwartaal van 2012
De Belastingdienst heeft de aangifte omzetbelasting voor het eerste kwartaal van 2012 ontvangen op 1 juni 2012 en die voor het tweede kwartaal van 2012 op 27 juli 2012. Op beide aangiften stond ‘[medeverdachte 1]’ en het telefoonnummer van [medeverdachte 1]. In beide aangiften is geen omzet en geen verschuldigde omzetbelasting vermeld.
In het onderzoek zijn twee facturen uit naam van [bedrijf 3] aangetroffen met een dagtekening in het eerste kwartaal van 2012 waarop omzetbelasting is vermeld. Op de eerste factuur, met dagtekening 7 januari 2012, is vermeld dat [bedrijf 3] aan [bedrijf 10] (factuurnummer ‘2012-024’) voor de plaatsing van internetreclame een bedrag van € 15.125,00, inclusief 21 procent omzetbelasting van € 2.625,00, in rekening heeft gebracht. Deze factuur is aangetroffen op de USB-stick en in de bestandseigenschappen is vermeld dat de factuur is gemaakt en gewijzigd op 14 januari 2013 en het laatst is gewijzigd door ‘[medeverdachte 3]’.
Voor het tweede kwartaal is bij [medeverdachte 1] een factuur aangetroffen van [bedrijf 3], met datum 4 april 2012, aan [bedrijf 4] (factuurnummer ‘2012-001’) met daarop vermeld een factuurbedrag van € 20.170,00, inclusief 21 procent omzetbelasting van € 3.220,50.
Het fiscale nadeel over het eerste kwartaal van 2012 bedraagt volgens de Belastingdienst € 4.347,00 en over het tweede kwartaal € 3.220,00, dat wil zeggen in totaal € 7.567,00.
Niet doen van aangifte omzetbelasting derde en vierde kwartaal van 2012, en eerste kwartaal van 2013
Over het derde en vierde kwartaal van 2012 en het eerste kwartaal van 2013 zijn geen aangiften omzetbelasting ingediend ten name van [bedrijf 3].
Witwassen
In de periode van 27 maart 2012 tot en met 16 april 2013 is in totaal € 868.017,00 ontvangen op de bankrekening van [bedrijf 3], afkomstig van zestien vennootschappen.
In de periode van 23 februari 2012 tot en met 22 april 2013 is in totaal € 670.700,00 via pinopnames opgenomen van de bankrekening van [bedrijf 3]. In de periode van 11 september 2012 tot en met 13 februari 2013 is in totaal € 160.000,00 overgemaakt naar twee personen in Turkije.
8.1.3 [bedrijf 1]
Tot juni 2012
[getuige 4] (hierna: [getuige 4]) heeft in 2009 [bedrijf 1] opgericht met als doel een uitzendbureau te exploiteren. De Belastingdienst heeft in het kader van een (fiscaal) boekenonderzoek vastgesteld dat tot medio 2012 ook daadwerkelijk een uitzendbureau is geëxploiteerd.
Vanaf 1 juni 2012: overdracht aan [getuige 8]
[getuige 4] wilde in 2012 vanwege psychische problemen haar belang in [bedrijf 1] verkopen, waarna via [medeverdachte 1] (hierna: [getuige 8]) als koper in beeld is gekomen.
[getuige 8] is pas op 6 juni 2013 algeheel bevoegd geworden voor de ABN AMRO-bankrekening van [bedrijf 1] (eindigend op 814); daarvoor was [getuige 4] algeheel bevoegd voor die bankrekening.
[getuige 8] heeft als bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 1] geen werkzaamheden verricht en wist niet wat de activiteiten van [bedrijf 1] inhielden.
Boekenonderzoek Belastingdienst
In 2014 heeft de Belastingdienst (de inspecteur) een boekenonderzoek aangekondigd bij [bedrijf 1]. [verdachte], die als contactpersoon voor de controleambtenaren is opgetreden, heeft verklaard dat [medeverdachte 1] nauwelijks meer administratie heeft ontvangen van [bedrijf 1] sinds [getuige 8] in 2012 bestuurder is geworden. Voorts heeft [verdachte] aan de controleambtenaren verklaard daarom niet te kunnen instaan voor de belastingaangiften die hij sinds juni 2012 heeft ingediend voor [bedrijf 1]. Het is de Belastingdienst niet gelukt om in contact te komen met [getuige 8]. Het door [verdachte] aan de controleambtenaren gegeven telefoonnummer dat van [getuige 8] zou zijn, bleek afgesloten.
De Belastingdienst heeft in lijn met de verklaring van [verdachte] geconstateerd dat de administratie van [bedrijf 1] grotendeels ontbreekt. Die constatering geldt ook voor de administratie van voor het aantreden van [getuige 8] als bestuurder in juni 2012. Ondanks de verklaring van [verdachte] over het ontbreken van administratie na juni 2012, hebben de controleambtenaren in de van [verdachte] verkregen bescheiden toch een ordner met verkoopfacturen van [bedrijf 1] aangetroffen met daarin mede in het tweede halfjaar van 2012 gedagtekende facturen.
Nieuwe geldstromen en facturen per juni 2012 (algemeen)
[bedrijf 1] heeft vanaf juni 2012 per bank substantiële bedragen ontvangen van partijen die tot dan toe niet tot haar klantenkring behoorden. Het gaat in totaal om € 186.883,00 in 2012 (vanaf juni) en € 569.129,00 in 2013. Facturen die uit naam van [bedrijf 1] aan die partijen zijn uitgereikt, hebben een andere opmaak dan facturen die bestaande klanten hebben ontvangen van [bedrijf 1]. Zo zijn zij niet afgedrukt op briefpapier met een voorbedrukt briefhoofd met een logo van [bedrijf 1], bevatten zij geen contactgegevens van [bedrijf 1], bevatten zij in voorkomende gevallen een btw-identificatienummer van [bedrijf 1] met een onjuiste extensie (B01 in plaats van B02) en is de opbouw van de factuurnummers anders. Inhoudelijk ontbreken op de facturen met de nieuwe opmaak urenspecificaties en zijn daarbij geen urenbriefjes gevoegd, alles in tegenstelling tot de facturen die zijn uitgereikt aan de opdrachtgevers die [bedrijf 1] voor juni 2012 al had.
De facturen met de nieuwe opmaak zijn (overwegend) ook aangetroffen op de USB-stick die bij de doorzoeking van het kantoor van [medeverdachte 1] is gevonden op het bureau dat van [medeverdachte 3] zou zijn. In de eigenschappen van de Excel-bestanden van de facturen op die USB-stick is (vrijwel) steeds de naam ‘[medeverdachte 3]’ vermeld als auteur en als degene die het bestand als laatste heeft gewijzigd.
Vaak op dezelfde dag als waarop [bedrijf 1] betalingen van partijen ontving die niet tot haar bestaande opdrachtgevers behoorden, zijn de ontvangen bedragen, of althans substantiële gedeelten daarvan, contant opgenomen en/of doorgestort naar andere bankrekeningen. Die andere bankrekeningen behoorden veelal toe aan rechtspersonen waarbij [medeverdachte 1] eveneens betrokken was, zoals [bedrijf 15] B.V. (hierna: [bedrijf 15]), [bedrijf 3] en [bedrijf 16].
Uitgesplitst per jaar en per bankrekening van [bedrijf 1] zijn de ontvangsten van ‘nieuwe opdrachtgevers’ vanaf 1 juni 2012 als volgt (de partijen waarbij [medeverdachte 1] eveneens betrokken is, zijn met een asterisk aangeduid,
De doorstortingen vanaf de bankrekeningen van [bedrijf 1] naar bankrekeningen van andere (rechts)personen, laten zich verder als volgt uitsplitsen (per jaar en per bankrekening getotaliseerd; de partijen waarvoor uit het dossier volgt dat [medeverdachte 1] eveneens erbij betrokken is, zijn wederom met een asterisk aangeduid
[bedrijf 6]
De grootste nieuwe inkomende geldstroom per 1 juni 2012 bij [bedrijf 1] komt van [bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 6]). [bedrijf 6] was klant van [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] verzorgde mede de aangiften omzetbelasting voor [bedrijf 6]. [getuige 9] (hierna: [getuige 9]), de vennoot in [bedrijf 6] die belast was met administratieve taken voor [bedrijf 6], had [verdachte] als vaste contactpersoon bij [medeverdachte 1].
Facturering [bedrijf 1] aan [bedrijf 6]
De bedragen die [bedrijf 1] (inclusief btw) aan [bedrijf 6] heeft gefactureerd, zijn hoger dan van [bedrijf 6] ontvangen betalingen, namelijk € 726.142,81 in 2012 en € 572.385,30 in 2013.
[bedrijf 1] heeft de omzetbelasting die is vermeld op aan [bedrijf 6] uitgereikte facturen niet aangegeven in door haar ingediende aangiften en evenmin op aangifte voldaan of anderszins aan de ontvanger betaald.
Van [bedrijf 6] afkomstige geldstromen
De te betalen bedragen volgens de eerste drie uit naam van [bedrijf 1] aan [bedrijf 6] uitgereikte facturen, met dagtekeningen 24 januari 2012, 14 februari 2012 en 6 maart 2012, heeft [bedrijf 6] op 16 en 29 mei 2012 overgemaakt aan [bedrijf 9]. Het betreft in totaal € 54.851,28. [verdachte] heeft aan [getuige 9] bevestigd dat de betaling aan [bedrijf 9] in orde was.
Na 1 juni 2012, derhalve na het aantreden van [getuige 8] als bestuurder, heeft [bedrijf 6] voor het eerst op een bankrekening van [bedrijf 1] betaald. Vervolgens is [bedrijf 6] vanaf augustus 2012 door [bedrijf 1] aan haar in rekening gebrachte bedragen gaan overmaken naar de privérekening van [getuige 9] (€ 184.475,00), die het geld vervolgens contant heeft opgenomen.
Na ontvangst van een betaling van [bedrijf 6] op een van de bankrekeningen van [bedrijf 1], is doorgaans het grootste deel van het bedrag dezelfde dag of een dag later doorgestort of contant opgenomen.
Doorstortingen hebben (in elk geval) plaatsgevonden naar bankrekeningen van [bedrijf 15], [bedrijf 3] en [bedrijf 16].
Ontvangsten van [bedrijf 21]
Tegenover de van [bedrijf 21] (hierna: [bedrijf 21]) ontvangen betaling van € 10.000,00 staat een factuur van [bedrijf 21] aan [bedrijf 1] van € 10.043,00 van 28 maart 2013.
Aangiften omzetbelasting
Voor [bedrijf 1] zijn digitaal aangiften omzetbelasting ingediend over de vier kwartalen van 2012 en over de maanden januari tot en met maart 2013 (maandaangiften). Dat is gebeurd via het e-mailadres ‘[mailadres 5]’ dat is gekoppeld aan het persoonlijk domein van [bedrijf 1]. In de kwartaalaangiften voor 2012 is telkens [medeverdachte 1] opgegeven als naam en tevens het telefoonnummer dat in gebruik was bij [medeverdachte 1]. In de maandaangiften over de eerste drie maanden van 2013, allemaal ingediend op 23 april 2013, is als naam [getuige 8] vermeld en is geen telefoonnummer opgegeven. De drie maandaangiften voor januari tot en met maart 2013 zijn ook ingediend vanaf het IP-adres van [medeverdachte 1].
Volgens de FIOD is de onjuistheid in de aangifte omzetbelasting van [bedrijf 1] over het eerste kwartaal van 2012, waardoor € 9.503,00 te weinig belasting zou zijn betaald, terug te voeren op (valse) facturen aan [bedrijf 6] en aan [bedrijf 22] (hierna: [bedrijf 22]) met dagtekening in de maanden januari tot en met maart 2012 en waarop btw is vermeld.
De onjuistheid van de (nihil)aangifte omzetbelasting van [bedrijf 1] over het derde kwartaal van 2012, waardoor € 37.033,00 te weinig belasting zou zijn betaald, is volgens de FIOD terug te voeren op de in de administratie van [bedrijf 1] geboekte belaste omzet, op niet-geboekte belaste omzet die is behaald met dienstverlening aan voor 1 juni 2012 al bestaande klanten en op aan [bedrijf 6] uitgereikte facturen waarop omzetbelasting is vermeld. Verder is de onjuistheid van de (nihil)aangifte omzetbelasting van [bedrijf 1] over het vierde kwartaal van 2012, waardoor € 90.820,00 te weinig omzetbelasting zou zijn betaald, volgens de FIOD terug te voeren op de in de administratie van [bedrijf 1] geboekte belaste omzet, op niet-geboekte belaste omzet die is behaald met dienstverlening aan voor 1 juni 2012 al bestaande klanten, op aan [bedrijf 20] uitgereikte facturen waarop omzetbelasting is vermeld en op aan [bedrijf 17] uitgereikte facturen waarop omzetbelasting is vermeld.
De onjuistheid in de ingediende aangiften omzetbelasting van [bedrijf 1] over januari en maart 2013, waardoor € 3.030,00 en € 9.322,00 te weinig belasting zou zijn betaald, is volgens de FIOD terug te voeren op een hoger bedrag aan omzetbelasting dat is vermeld op (valse) facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 6] en anderen. Over diverse tijdvakken in 2013 waarvoor geen aangifte omzetbelasting voor [bedrijf 1] is ingediend, had [bedrijf 1] volgens de FIOD omzetbelasting moeten voldoen vanwege in die tijdvakken uitgereikte valse facturen waarop omzetbelasting is vermeld. Het betreft de tijdvakken april (€ 24.398,00), juni (€ 2.236,00), juli (€ 21.143,00), september (€ 41.064,00), oktober (€ 18.241,00), november (€ 8.084,00) en december (€ 8.162,00) in dat jaar.
Aangifte vennootschapsbelasting 2012
De aangifte vennootschapsbelasting 2012 voor [bedrijf 1] is op 22 april 2013 digitaal ingediend onder een persoonlijk domein waarvoor het e-mailadres ‘[mailadres 5]’ was opgegeven.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de Belastingdienst geconstateerd dat in de aangifte vennootschapsbelasting van [bedrijf 1] over het jaar 2012 € 458.977,00 te weinig aan omzet en tevens belastbare winst is aangegeven.
Facturen van [bedrijf 1] die in tenlasteleggingen zijn opgenomen
In een van [bedrijf 6] verkregen ordner en digitaal op de USB-stick is een op 2 september 2013 gedagtekende factuur met nummer ‘13-1022’ aangetroffen. Volgens de factuur brengt [bedrijf 1] € 96.259,80 aan [bedrijf 6] in rekening voor ‘voor u verrichte werkzaamheden aug-13’, te weten 3.913 uur à € 24,80, vermeerderd met € 20.214,55 omzetbelasting. ‘[medeverdachte 3]’ ([medeverdachte 3]) is de auteur van het digitale bestand en degene die dat bestand voor het laatst heeft gewijzigd.
Zowel in fysieke vorm, bij de doorzoeking van het kantoor van [medeverdachte 1], als in digitale vorm, op de USB-stick, is verder een op 18 maart 2013 gedagtekende factuur met nummer ‘26’ aangetroffen. Volgens die factuur brengt [bedrijf 1] € 3.120,00 aan [bedrijf 23] (hierna: [bedrijf 23]) in rekening voor een schrob-/zuigmachine, vermeerderd met € 655,20 omzetbelasting. ‘[medeverdachte 3]’ is de auteur van het digitale bestand en degene die dat bestand voor het laatst heeft gewijzigd.
Ten slotte is enkel op de USB-stick het bestand aangetroffen van een op 28 februari 2014 gedagtekende factuur met nummer ‘2014-008’. Volgens die factuur brengt [bedrijf 1] € 40.432,75 aan [bedrijf 18] in rekening voor divers steigermateriaal, vermeerderd met € 8.490,88 omzetbelasting. ‘[medeverdachte 3]’ is de auteur van het bestand en degene die het bestand voor het laatst heeft gewijzigd.
8.1.4 [bedrijf 2]
Facturen aan [bedrijf 2]
Vanaf de oprichting in 2006 was [naam 5] enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2]. Van 1 maart 2011 tot 1 augustus 2012 was [naam 10] mededirecteur.
1. Een factuur van [bedrijf 15] aan [bedrijf 2] van 31 juli 2012
Het factuurbedrag is € 59.605,91 inclusief € 9.516,91 aan omzetbelasting. Op de factuur staan verschillende goederen, die geleverd zouden zijn door [bedrijf 15], vermeld.
[getuige 2] was directeur van [bedrijf 15] in de periode van 14 december 2011 tot en met 28 september 2012 en [getuige 10] was enig aandeelhouder in de periode van 14 december 2011 tot en met 29 september 2012. De in het handelsregister van de Kamer van Koophandel geregistreerde bedrijfsomschrijving luidde sinds 6 september 2007: het uitzenden, detacheren alsmede de werving en selectie van personeel.
[getuige 10] heeft verklaard dat zij een jaar eigenaar van [bedrijf 15] is geweest. Zij heeft van [getuige 1] van [medeverdachte 1] gehoord dat [bedrijf 15] te koop was en heeft hem er € 1.000,00 contant voor betaald. Een jaar later heeft zij tegen [getuige 1] gezegd dat zij het bedrijf weer wilde verkopen. [getuige 1] heeft de verkoop toen voor haar geregeld. Zij heeft het bedrijf voor € 3.000,00 verkocht aan [verdachte]. [medeverdachte 1] was haar boekhouder en [getuige 1] haar contactpersoon. Als haar door de FIOD facturen van [bedrijf 15] en betalingen aan [bedrijf 15] worden getoond, herkent zij die niet.
[getuige 2] heeft verklaard dat zij via [getuige 3] in contact kwam met [verdachte] van [medeverdachte 1]. Hij vertelde haar dat zij directeur zou worden van [bedrijf 15]. Zij is met hem naar de Kamer van Koophandel gegaan om zich in te schrijven. Daarna zijn ze naar de notaris gegaan en hebben zij een bankrekening geopend. [verdachte] heeft het bankpasje gehouden. Zij kreeg hier € 1.000,00 per maand voor en hoefde verder niets te doen. [verdachte] zou de administratie en belastingaangiften doen. Zij kreeg in totaal vier maanden betaald, zowel per bank als contant via [verdachte]. Zij weet niet wie de aandeelhouders van [bedrijf 15] waren in de periode dat zij directeur was. Zij heeft nooit facturen gehad of gemaakt en weet niet wie de facturen van [bedrijf 15] heeft opgemaakt. Toen [verdachte] haar vertelde dat [bedrijf 15] zou worden stopgezet omdat er geen activiteiten werden opgezet, is zij met hem naar de Kamer van Koophandel gegaan om zich uit te schrijven. [getuige 3] heeft verklaard dat zij erbij was toen [getuige 2] met [verdachte] op het kantoor van [medeverdachte 1] sprak over [bedrijf 15]. [getuige 2] zou directeur worden van de bv voor een bedrag per maand. [getuige 3] was aanwezig bij de betalingen die [verdachte] contant aan [getuige 2] deed. [verdachte] zou alles doen qua administratie en [getuige 2] hoefde niets te doen.
De tenlastegelegde factuur is aangetroffen op de USB-stick.
2. Een factuur met nummer ‘62107124’ van [bedrijf 33] (hierna: [bedrijf 33]) aan [bedrijf 2] van 5 december 2011
Het factuurbedrag is € 94.790,54 inclusief € 15.134,54 aan omzetbelasting.
[naam 13] was algemeen directeur van [bedrijf 33] in de periode van 22 februari 2010 tot en met 13 november 2012 (datum faillissement van [bedrijf 33]). Enig aandeelhouder van genoemde vennootschap was Stichting Administratiekantoor [bedrijf 33] vanaf 14 oktober 2011. [naam 13] was sedert 22 oktober 2011 enig bestuurslid van genoemde stichting.
[naam 14], die directeur was van [bedrijf 33] in de periode van 1 september 2011 tot en met 1 december 2011, heeft verklaard dat hij niet heeft gezien dat [bedrijf 33] activiteiten had in de periode dat hij directeur was. Hij heeft nooit facturen gezien en er was volgens hem geen administratie in Zutphen. Naar aanleiding van de factuur van 5 december 2011 verklaarde hij dat hij de factuur niet kende, de machines die erop staan kent hij ook niet en ze hebben niet in het pand in Zutphen gestaan. Daar heeft nooit wat gestaan in de periode dat hij directeur was.
[naam 5] van [bedrijf 2] verklaarde naar aanleiding van de factuur van 5 december 2011 dat de vermelde schoonmaakmachines niet zijn geleverd. Er zijn dingen geleverd, ze heeft € 24.000,00 betaald, maar er waren veel problemen met de machines die geleverd zijn. Die dingen werkten niet. Ze heeft de meneer van dat bedrijf nooit gezien, een Iraniër of Irakees. Ze heeft dat bedrijf via [medeverdachte 1] leren kennen. De omschrijving van de goederen op de factuur kent ze niet. [getuige 1] oefende druk op haar uit om die factuur te betalen. Het materiaal is teruggestuurd, maar ze heeft de € 24.000,00 niet terug gehad. Van [medeverdachte 1] moest ze betalen omdat ze anders problemen zou krijgen met die mensen. [getuige 1] zei dat ze de € 24.000,00 van de winst kon aftrekken.
In het faillissementsverslag, gedateerd 6 december 2012, staat dat de omzet van [bedrijf 33] over het jaar 2011 circa € 75.000,00 was op basis van de verkregen bankafschriften met daarop vermelde stortingen. Op de factuur van [bedrijf 33] aan [bedrijf 2] staat een totaal factuurbedrag van € 94.790,54.
In een door de Belastingdienst opgemaakt conceptrapport, naar aanleiding van een ingesteld boekenonderzoek bij [bedrijf 33], staat onder meer dat:
3. Een factuur van [bedrijf 8] aan [bedrijf 2] van 10 februari 2012 (factuurnummer ‘[bedrijf 2]-2012-89’)
Het factuurbedrag is € 28.502,28 inclusief € 4.550,88 aan omzetbelasting. Op de factuur is vermeld dat deze betrekking heeft ‘Lopende tekstvermelding onderin de website’ en ‘Betaald per kas 10 februari 2012’.
[getuige 7] was van 10 juli 2010 tot en met [geboortedatum] 2012 directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 8].
8.2 Tussenconclusie
Uit hetgeen hiervoor in 8.1. Redengevende feiten en omstandigheden is opgenomen volgt dat [medeverdachte 1] gebruik maakte van katvangers (onder anderen [getuige 5], [naam 4], [getuige 3], [naam 5], [getuige 8], [naam 2]) voor rechtspersonen die in het onderzoek naar voren zijn gekomen. Dit gold onder meer voor [bedrijf 1], [bedrijf 3] en [bedrijf 7]. Uit de verklaringen van katvangers volgt in grote lijnen dat zij tegen betaling bereid waren om bestuurder en/of aandeelhouder te worden van een vennootschap. Zij wisten in de meeste gevallen niet welke activiteiten de rechtspersoon verrichtte, ze konden niet over de bankrekening(en) beschikken en ze hadden geen wetenschap over facturen die werden verzonden. Katvangers worden in de regel gebruikt om personen die in werkelijkheid de macht hebben over een rechtspersoon buiten beeld van de autoriteiten te houden.
Verder zijn door [bedrijf 15], [bedrijf 33], [bedrijf 2], [bedrijf 1], [bedrijf 3] en [bedrijf 7] valse facturen verzonden aan andere rechtspersonen. Dat deze facturen vals zijn, leidt het hof af uit het feit dat niet is gebleken dat activiteiten zijn verricht waarvoor bedragen konden worden gefactureerd. Zo is bij de factuur van [bedrijf 3], met dagtekening 4 april 2012, vermeld dat het zou gaan om het plaatsen van een advertentie, terwijl hiervan in werkelijkheid geen sprake was. Voor de door [bedrijf 1] verzonden facturen aan [bedrijf 6] geldt dat deze geen betrekking konden hebben op het uitlenen van personeel, omdat [bedrijf 1] niet over personeel beschikte. Ook de facturen verzonden door [bedrijf 7] zijn vals. De valse facturen zijn opgemaakt op het kantoor van [medeverdachte 1] en ze zijn op een USB-stick opgeslagen. Bedragen die op basis van valse facturen werden betaald, werden (meestal vrijwel direct) contant opgenomen of overgemaakt naar andere rechtspersonen.
Het gebruik maken van katvangers en valse facturen, alsmede het overboeken van grote geldbedragen naar rechtspersonen zonder dat daar een prestatie tegenover staat en het opnemen van grote contante bedragen, brengt mee dat bij [medeverdachte 1] sprake was van het plegen van strafbare feiten. Op de bijdrage die de verdachte leverde aan deze strafbare feiten, wordt in de navolgende bewijsoverwegingen nader ingegaan.
8.3 Bewijsoverweging ten aanzien van [verdachte]
Kennis en ervaring van [verdachte]
heeft ter terechtzitting verklaard dat hij al 35 jaar werkt, onder andere in de onderneming van zijn vader, bij een administratiekantoor en in de verzekeringsbranche. De vraag of hij daarmee een fiscale achtergrond heeft, heeft hij bevestigend beantwoord. [verdachte] was ongeveer 20 jaar ouder dan de overige medewerkers van [medeverdachte 1] en was een aanspreekpunt als er vragen waren. Hij deed aangiften omzetbelasting, loonbelasting en vennootschapsbelasting voor klanten van [medeverdachte 1].
Katvangers [verdachte] wist dat binnen [medeverdachte 1] gebruik werd gemaakt van katvangers voor vennootschappen. Hij heeft immers meegeholpen om deze katvangers te regelen en te betalen. Getuige [getuige 2] heeft hierover verklaard dat [verdachte] haar vertelde dat zij directeur zou worden van [bedrijf 15], en dat hij samen met haar naar de Kamer van Koophandel en de notaris ging. Hij opende met haar een bankrekening en hield zelf het bankpasje. Hij sprak de vergoeding af die ze zou krijgen en zorgde voor de betaling per bank of contant. [getuige 2] is op initiatief van [verdachte] ook directeur geworden van [bedrijf 21] en ze zou hiervoor € 1.000,00 of € 750,00 per maand ontvangen terwijl ze geen activiteiten heeft ontplooid. [verdachte] heeft de bankpas gehouden. Hij zou via [medeverdachte 1] de belastingaangiften en de administratie regelen voor [bedrijf 21]. [getuige 3] heeft de verklaring van [getuige 2] bevestigd.
Volgens de verdediging is de verklaring van [getuige 2] niet betrouwbaar omdat een ambtenaar van de Belastingdienst haar, voorafgaand aan het verhoor, heeft uitgelegd dat zij een katvanger was. Mogelijk had zij, aldus de verdediging, een fiscaal probleem waar zij alleen onderuit zou komen als zij zou verklaren dat ze katvanger was. Het hof ziet echter geen redenen om aan te nemen dat [getuige 2] in strijd met de waarheid heeft verklaard dat [verdachte] haar heeft gevraagd om op papier aandeelhouder en bestuurder te zijn van [bedrijf 15] en [bedrijf 21]. [getuige 3] heeft verklaard dat zij erbij was toen werd gesproken over [bedrijf 15] en ze was ook bij de betalingen. Ook heeft [verdachte] [getuige 3] verteld dat eigen mensen van [bedrijf 15] deze vennootschap niet op hun naam konden zetten.
Volgens de verdediging is de verklaring van [getuige 3] evenmin betrouwbaar omdat haar nicht, [naam 15], [getuige 2] en zijzelf over de inhoud van het onderzoek met elkaar hebben gesproken. Op basis daarvan heeft [getuige 3] uit het niets naar [verdachte] gewezen. De verdediging vermoedt dat dit is gebeurd omdat [getuige 2] tegen [getuige 3] heeft gezegd dat ze alle pijlen op [verdachte] moet richten. Het hof volgt deze suggestie van de verdediging niet. Ter zitting in hoger beroep heeft [getuige 2] bevestigd dat [verdachte] haar heeft benaderd, dat zij een aantal keren € 1.000,00 van hem heeft gekregen, dat hij haar blanco papieren heeft laten tekenen en dat hij haar enige contactpersoon was bij [medeverdachte 1]. [getuige 3] kende [verdachte] al langer en heeft [getuige 2] met hem in contact gebracht. Dat [getuige 3] ‘uit het niets’ naar [verdachte] zou hebben gewezen is niet aannemelijk, te meer nu zij voor [bedrijf 7] ook naar ene [naam 3] wijst en dan niet (alleen) [verdachte] verantwoordelijk lijkt te houden. Het hof ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd geen reden om aan te nemen dat [getuige 3] en/of [getuige 2] niet naar waarheid heeft/hebben verklaard.
[bedrijf 1] [verdachte] was betrokken bij de overdracht van [bedrijf 1], waarbij [getuige 8], een katvanger, per 1 juni 2012 is benoemd tot directeur. Vanaf juni 2012 zijn door [bedrijf 1] bedragen ontvangen van klanten die tot dan toe niet tot de klantenkring van deze vennootschap behoorden. Eén van de vennootschappen waarvan [bedrijf 1] na 1 juni 2012 betalingen heeft ontvangen, is [bedrijf 6]. Volgens [getuige 9], vennoot van [bedrijf 6], was [verdachte] zijn contactpersoon bij [medeverdachte 1]. [verdachte] verzorgde de aangiften omzetbelasting van [bedrijf 6]. [bedrijf 6], een vennootschap van betonvlechters, had geen personeel in dienst en maakte gebruik van personeel dat was ingeleend van uitzendbureaus, in het bijzonder [bedrijf 32]
De facturen die [bedrijf 1] aan [bedrijf 6] stuurde, zijn vals omdat [bedrijf 1] niet daadwerkelijk personeel heeft uitgeleend aan [bedrijf 6]. [bedrijf 1] had geen personeel in dienst en geen enkele aanwijzing bestaat dat zij op haar beurt personeel heeft ingeleend van derden. Daarnaast wijken de desbetreffende facturen af van facturen van [bedrijf 1] die niet vals zijn. De valse facturen zijn, anders dan de niet-valse, niet afgedrukt op briefpapier van [bedrijf 1], bevatten geen contactgegevens van [bedrijf 1], bevatten in voorkomende gevallen een onjuist btw-identificatienummer en hebben een niet kloppende opbouw van de factuurnummers. Urenspecificaties en urenbriefjes zijn verder niet gevoegd bij de facturen. Op de facturen is verder ten onrechte omzetbelasting in rekening gebracht en niet de zogeheten verleggingsregeling toegepast (artikel 12, lid 5, van de Wet op de omzetbelasting 1968 gelezen in samenhang met artikel 24b, lid 5, onder b, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968). [verdachte] heeft desgevraagd aan [getuige 9] bevestigd dat de vermelding van omzetbelasting op de facturen juist was.
De verklaring van [verdachte] ter zitting dat hij aan [getuige 9] een antwoord heeft doorgegeven dat hijzelf bij navraag heeft gekregen van de BelastingTelefoon, is niet geloofwaardig. Het bestaan van de verleggingsregeling voor onderaanneming en inlening van personeel in de bouw (waaronder betonvlechters vallen) is voor een ervaren boekhouder als [verdachte] fiscale basiskennis. Die regeling is decennia geleden ingevoerd ter bestrijding van beunhazerij door onderaannemers en uitleners van personeel die op hun facturen vermelde omzetbelasting bewust niet voldeden aan de Staat, terwijl de aannemer dan wel inlener diezelfde omzetbelasting wel in aftrek bracht.
Doordat [bedrijf 1] de aan [bedrijf 6] gefactureerde omzetbelasting niet op aangifte heeft voldaan, maar [bedrijf 6] haar wel in aftrek heeft gebracht, is gefraudeerd op een manier die bij toepassing van de verleggingsregeling niet mogelijk is. Uit onderzoek van de Belastingdienst bleek verder dat bij alle andere crediteuren van [bedrijf 6], inclusief de firmanten zelf, de verleggingsregeling werd toegepast. Ook bleek uit het onderzoek dat geen enkele (legitieme) reden kon worden bedacht waarom [bedrijf 32] omzet van het uitlenen van personeel aan [bedrijf 6] via [bedrijf 1] zou laten verlopen. De mededeling van [verdachte], dat de verleggingsregeling niet van toepassing was, is cruciaal geweest voor het plegen van deze vorm van omzetbelastingfraude, en het kan niet anders dan dat [verdachte] dat heeft geweten. [getuige 4], die tot 1 juni 2012 directeur was van [bedrijf 1], heeft verklaard dat zij niet mocht beschikken over al het geld dat na 1 juni 2012 op de rekening van [bedrijf 1] binnenkwam. [verdachte] is door [getuige 4] genoemd als één van de personen die haar belden om te zeggen dat ze het geld moest gaan opnemen van de bankrekening van [bedrijf 1] en aan [medeverdachte 3] moest meegeven. [verdachte] was volgens [getuige 4] contactpersoon en hij verzorgde de aangiften omzetbelasting, loonheffing en vennootschapsbelasting voor [bedrijf 1].
Op 16 mei 2012 en op 29 mei 2012 is in totaal een bedrag van € 54.851,00 overgemaakt door [bedrijf 6] op de bankrekening van [bedrijf 9], een vennootschap van [medeverdachte 2], zogenaamd ter betaling van facturen die [bedrijf 1] aan haar had uitgereikt. [verdachte] heeft desgevraagd aan [getuige 9] bevestigd dat betaling van facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 9] in orde was. Volgens [getuige 9] is in samenspraak met [verdachte] een verklaring van [getuige 8] opgesteld met datum 12 maart 2012, inhoudende dat de rekening van [bedrijf 1] was geblokkeerd en dat in verband daarmee het geld naar [bedrijf 9] werd overgemaakt. Uit onderzoek van de FIOD blijkt echter dat de rekening van [bedrijf 1] niet was geblokkeerd in de desbetreffende periode.
8.4 Feit 1: onjuist doen van aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting en het niet doen van aangiften omzetbelasting voor [bedrijf 1]
Vrijspraak aangifte omzetbelasting [bedrijf 1] eerste kwartaal van 2012 Uit de documenteigenschappen van de facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 6] en [bedrijf 22], met dagtekening in het eerste kwartaal van 2012, blijkt dat deze nooit vóór 1 juni 2012 voor het laatst zijn gewijzigd of afgedrukt. [bedrijf 1] heeft bovendien pas betalingen van [bedrijf 6] ontvangen vanaf juni 2012, na het aantreden van [getuige 8] als bestuurder van [bedrijf 1]. De omzetbelasting die ten onrechte op een factuur is vermeld, is gelet op artikel 37 Wet op de omzetbelasting 1968, pas verschuldigd bij uitreiking van de factuur. Gelet op de documenteigenschappen van de facturen en het tijdstip van betaling, is niet aannemelijk geworden dat deze in het eerste kwartaal van 2012 zijn uitgereikt. Daardoor kan niet worden aangenomen dat [bedrijf 1] in het eerste kwartaal de op bedoelde facturen vermelde omzetbelasting verschuldigd is geworden. Het hof zal [verdachte] daarom vrijspreken van het medeplegen van het doen van een onjuiste aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2012.
Onjuiste aangiften omzetbelasting en niet doen van aangiften omzetbelasting voor [bedrijf 1] heeft voor het overige wel onjuiste aangiften omzetbelasting gedaan en nagelaten aangiften omzetbelasting te doen. [bedrijf 1] was klant bij [medeverdachte 1] en [verdachte] was degene die bewust heeft meegewerkt aan het doen van onjuiste aangiften en aan het niet doen van aangiften. Valse facturen van [bedrijf 1], waarop omzetbelasting was vermeld, zijn betaald aan [bedrijf 9], [getuige 9] en [bedrijf 1]. De valse facturen zijn aangetroffen in de administratie van [bedrijf 6], en de ten onrechte in rekening gebrachte omzetbelasting is in aftrek gebracht op de aangiften omzetbelasting van [bedrijf 6]. In de administratie van [bedrijf 1] ontbreken diverse facturen aan [bedrijf 6]. In de aangiften omzetbelasting over het derde kwartaal van 2012, januari 2013 en maart 2013 is door [bedrijf 1] te weinig omzetbelasting aangegeven en de bedoeling daarvan was kennelijk dat te weinig omzetbelasting werd geheven (nadeel: derde kwartaal van 2012 € 37.033,00, januari 2013 € 3.030,00 en maart 2013 € 9.322,00 = € 49.385,00). Over de maanden april, juni, juli en september tot en met december 2013 zijn door [bedrijf 1] geen aangiften omzetbelasting ingediend waardoor in totaal over deze tijdvakken een bedrag aan omzetbelasting van in totaal € 123.328,00 niet is aangegeven. Ook het niet doen van aangiften omzetbelasting strekte ertoe dat te weinig belasting werd geheven. Dit leidt tot de conclusie dat de valse facturen die uit naam van [bedrijf 1] werden verstuurd, tot doel hadden om [bedrijf 6] omzetbelasting in aftrek te laten brengen terwijl [bedrijf 1] de omzetbelasting op haar beurt niet zou voldoen. [verdachte] heeft hieraan, als medewerker van [medeverdachte 1], een belangrijke bijdrage geleverd, zoals hiervoor beschreven. Gelet op zijn kennis en ervaring had [verdachte] het benodigde inzicht om met twee ‘klanten’ van [medeverdachte 1] – [bedrijf 1] en [bedrijf 6] – deze omzetbelastingfraude uit te voeren.
Aangifte vennootschapsbelasting 2012 [verdachte] heeft voor [bedrijf 1] de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2012 ingediend, terwijl de administratie over het tweede halfjaar 2012 niet aanwezig was. Uit onderzoek van de FIOD volgt dat in die aangifte een omzetbedrag van € 458.977,00 niet is aangegeven. Dit bedrag bestond uit omzet van niet geboekte, valse facturen en uit omzet, bestaande uit op de bankrekeningen van [bedrijf 1] binnenkomende betalingen van bestaande klanten van [bedrijf 1]. Het belastingnadeel als gevolg van deze onjuiste aangifte is € 25.200,00. Gelet op de kennis die [verdachte] had over de valse facturen die door [bedrijf 1] zijn verzonden, is het hof van oordeel dat [verdachte] wist dat de aangifte vennootschapsbelasting 2012 niet juist was. Het hof zal het medeplegen van het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte vennootschapsbelasting, samen en in vereniging met [bedrijf 1] en [medeverdachte 1], bewezen verklaren.
Pleegperiode
Voor de onjuiste aangiften omzetbelasting begint de bewezenverklaarde periode op 29 oktober 2012, de datum waarop de eerste onjuiste aangifte is gedaan door [bedrijf 1] (over het derde kwartaal van 2012).
8.5 Feit 3: (gewoonte)witwassen
Vanaf juni 2012 heeft [bedrijf 1] per bank grote bedragen ontvangen van partijen die tot dan toe niet tot haar klantenkring behoorden. Die bedragen zijn gedeeltelijk overgemaakt naar andere vennootschappen, waaronder [medeverdachte 1], [bedrijf 3], [bedrijf 15] en [bedrijf 16]. Voor een ander deel, tot een bedrag van in elk geval € 206.290,00, zijn ze contant opgenomen. De bedragen die aan [bedrijf 1] zijn overgemaakt, zijn gebaseerd op valse facturen en waren niet verschuldigd vanwege werkzaamheden die [bedrijf 1] voor de betreffende betalende vennootschappen heeft verricht. De overboekingen hadden tot doel (belasting)fraude mogelijk te maken en om geld, afkomstig van criminele activiteiten, de schijn van legaliteit te geven.
Gelet op de rol die [verdachte] had bij [bedrijf 1], zoals hiervoor is uiteengezet, acht het hof bewezen dat hij, samen met anderen wetenschap had van het witwassen door [bedrijf 1]. [verdachte] had een belangrijke rol bij het laten overmaken van gelden aan onder meer [bedrijf 1] op basis van valse facturen en bij het vervolgens laten opnemen van contante bedragen.
Voor wetenschap van [verdachte] van witwassen door [bedrijf 7] en [bedrijf 3] bevat het dossier onvoldoende aanwijzingen en het hof zal hem daarom hiervan vrijspreken.
Het witwassen heeft plaatsgevonden door [verdachte] in de uitoefening van zijn beroep zodat het hof dit bewezen zal verklaren. Er is sprake van gewoontewitwassen, gelet op de hoeveelheid overschrijvingen en opnames en de periode waarover een en ander heeft plaatsgevonden. Dat één bedrag bewezen is verklaard, doet daaraan niet af, nu het om een totaalbedrag gaat dat de som vormt van verscheidene transacties.
8.6 Feit 4: criminele organisatie
Het hof ziet zich in het kader van het bewijs ten slotte voor de vraag geplaatst of [medeverdachte 2], [getuige 1], [verdachte], [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] hebben deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten valsheid in geschrift, (gewoonte)witwassen en het doen van onjuiste belastingaangiften.
Organisatie Van een ‘organisatie’ als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Het kan daarbij gaan om natuurlijke personen en/of rechtspersonen.
Deelneming Van ‘deelneming’ aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het is niet vereist dat vast komt te staan dat de betrokkene heeft samengewerkt met, of in ieder geval bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. De deelneming moet voor de betrokkene op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijker rol vervulden dan de betrokkene. Voor ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 Sr is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. De betrokkene hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.
Oogmerk Het gaat bij het misdrijf van artikel 140 Sr niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van misdrijven, maar om het ‘oogmerk’ tot het plegen van misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is. Het oogmerk hoeft niet in de tenlastelegging nader te zijn omschreven, maar moet uit de bewijsvoering blijken. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Beoordeling
Het hof is van oordeel dat sprake was van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, waaraan in ieder geval [medeverdachte 2], [getuige 1]
[medeverdachte 2] was niet alleen (middellijk) bestuurder en enig aandeelhouder van [medeverdachte 1], maar heeft ook actief bijgedragen aan het witwassen van € 113.557,50, doordat [bedrijf 9] dat bedrag in gedeelten heeft overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 7], zonder dat er een legale grondslag voor de betalingen bestond, waarna het geld vrijwel direct werd doorgeboekt of opgenomen. Tot 5 mei 2012 was [medeverdachte 2] de bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 9], waarna een katvanger ([naam 4]) voor hem in de plaats kwam, zonder dat dit wezenlijke veranderingen tot gevolg had. Zo is [medeverdachte 2] als enige beschikkingsbevoegd gebleven over de bankrekeningen van [bedrijf 9]. [medeverdachte 2] was blijkens het door [getuige 1] aan hem gerichte e-mailbericht van 30 juli 2010 (met als onderwerp “factuur [bedrijf 7]”) bekend met het opmaken van valse facturen om aan het overgeboekte geld een schijnbaar legale herkomst te verschaffen. Hij kwam met enige regelmaat (voor overleg) bij [medeverdachte 1] op kantoor.
[getuige 1] De verdachten hebben allen ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat [getuige 1] de dagelijkse leiding had binnen [medeverdachte 1]. Dit wordt niet weerlegd door de inhoud van het dossier en heeft [getuige 1] erkend in een schriftelijke verklaring die de verdediging in hoger beroep heeft ingebracht. In het door [getuige 5] aan [getuige 1] gestuurde e-mailbericht van 13 september 2011 wordt bevestigd dat [getuige 1] het beleid bepaalt. Ook de gehoorde getuigen hebben veelal naar [getuige 1] gewezen als een verantwoordelijke dan wel betrokkene bij [medeverdachte 1]. Het hof heeft geen reden anders te oordelen over de rol van [getuige 1].
[verdachte] De betrokkenheid van [verdachte] bij de strafbare feiten komt vooral naar voren in het zaaksdossier [bedrijf 1]. Daarnaast is [verdachte] betrokken geweest bij de aanstelling en betaling van katvanger [getuige 2] als bestuurder van [bedrijf 15] en [bedrijf 21], zo blijkt uit de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3]. [getuige 2] hoorde van [verdachte] dat zij directeur van [bedrijf 15] zou worden. Zij zijn samen naar de Kamer van Koophandel gegaan om haar als bestuurder in te schrijven. [verdachte] betaalde haar contant voor het zijn van bestuurder. Ook van [bedrijf 21] is zij tegen betaling en op initiatief van [verdachte] directeur geworden. [verdachte] heeft de bankpas van [bedrijf 21] gehouden. Daarnaast heeft hij [bedrijf 1] gebruikt om fraude te plegen door haar valse facturen te laten versturen en aan de hand daarvan betalingen aan [bedrijf 1] te laten doen. Ook heeft hij meegewerkt aan het opzettelijk indienen door [bedrijf 1] van onjuiste (of geen) aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.
[medeverdachte 3]
is betrokken geweest bij de valse facturen die ten grondslag lagen aan betalingen aan zowel [bedrijf 7], [bedrijf 1] als [bedrijf 3]. Uit camerabeelden en de verklaring van getuige [getuige 4] blijkt verder dat [medeverdachte 3] diverse pinopnames heeft gedaan met de bankpassen van respectievelijk [bedrijf 3] en [bedrijf 1]. De pinopnames vonden plaats kort nadat een geldbedrag op de betreffende bankrekening was gestort, zonder dat [bedrijf 3] en [bedrijf 1] daar werkzaamheden voor hadden verricht. Op diverse data hebben kort na elkaar op dezelfde locatie pinopnames plaatsgevonden vanaf de bankrekening van [bedrijf 3] – waarvan [medeverdachte 3] de bankpashouder was – en [bedrijf 7] dan wel [bedrijf 1]. [getuige 4] heeft van [medeverdachte 3] het bedrag dat maximaal per keer van de bankrekening van [bedrijf 1] kon worden opgenomen, moeten verhogen.
[medeverdachte 1] Alle hiervoor beschreven handelingen waarmee de betrokkenen hebben bijgedragen aan het samenwerkingsverband, hebben zij verricht als bestuurder dan wel als persoon die werkzaamheden verrichtte voor [medeverdachte 1]. Voor [medeverdachte 1] werden katvangers geregeld voor de verschillende vennootschappen die als dekmantel moesten dienen. [medeverdachte 1] deed als boekhoudkantoor de (onjuiste) belastingaangiften voor die vennootschappen, die werden gebruikt om het crimineel vermogen te verplaatsen en om te zetten door pinopnames of overboekingen. De valse facturen die daarbij ondersteunend waren, zijn aangetroffen op een USB-stick op het kantoor van [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] vervulde aldus een centrale rol, als de rechtspersoon waarbinnen iedere andere betrokkene zijn bijdrage aan het samenwerkingsverband leverde.
Conclusie De slotsom is dat in de tenlastegelegde periode sprake is geweest van een samenwerkingsverband tussen de verdachte en de andere genoemde personen, met een zekere duurzaamheid en structuur, dat kan worden gekwalificeerd als criminele organisatie. De structuur komt uit al het voorgaande duidelijk naar voren. Iedere betrokkene had eigen taken binnen het samenwerkingsverband, handelend uit naam van [medeverdachte 1], om gezamenlijk te komen tot het hoofddoel van de organisatie: gewoontewitwassen. Het oogmerk van de organisatie zag daarnaast op valsheid in geschrift en het doen van onjuiste belastingaangiften uit naam van diverse rechtspersonen (belastingfraude). Dat met name de valsheid in geschrift (facturen) dienstbaar was aan het grotere doel van de organisatie, neemt het oogmerk daarop niet weg. Evenmin doet aan een bewezenverklaring afbreuk dat niet iedere betrokkene bij alle binnen de organisatie gepleegde strafbare feiten betrokken is geweest of heeft bijgedragen aan alle fases van het proces dat uiteindelijk moest leiden tot het in het legale betalingsverkeer brengen van crimineel vermogen. Zoals hiervoor is weergegeven, is voor ‘deelneming’ slechts vereist dat de betrokkene een aandeel heeft gehad in gedragingen, dan wel gedragingen heeft ondersteund, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk, en dat het oogmerk van de organisatie bij hem in algemene zin bekend is. Dat daarvan sprake is, volgt uit de hiervoor beschreven rol en gedragingen van de afzonderlijke betrokkenen. De structuur en de taakverdeling binnen [medeverdachte 1] was zodanig ingericht, dat het oogmerk van de organisatie hen niet kan zijn ontgaan.
Het hof komt tot bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde feit.
9 Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 hij in de periode van 29 oktober 2012 tot en met 23 april 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk voor een ander bij de Belastingwet voorziene aangiften als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften omzetbelasting:
[bedrijf 1], te weten: [over de aangiftetijdvakken] derde kwartaal [van] 2012 en januari 2013 en maart 2013,
onjuist heeft gedaan, immers hebben hij en de mededader(s) telkens opzettelijk op bij de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljetten voor de omzetbelasting over bovengenoemde tijdvakken een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven, terwijl de feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven
en hij op 23 april 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten één digitale aangifte vennootschapsbelastingbelasting ten name van
[bedrijf 1] over 2012,
onjuist heeft gedaan, immers hebben hij en de mededader(s) opzettelijk op een bij de Belastingdienst ingeleverd aangiftebiljet voor de vennootschapsbelasting over bovengenoemde periode een te laag bedrag aan verschuldigde vennootschapsbelasting opgegeven, terwijl het feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven
en hij in de periode van 31 mei 2013 tot en met 31 januari 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften omzetbelasting ten name van
[bedrijf 1] over april 2013, juni 2013, juli 2013, september 2013, oktober 2013, november 2013 en december 2013,
niet heeft gedaan, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven; feit 3 hij in de periode van 1 juni 2012 tot en met 17 oktober 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf,
van een voorwerp, te weten een geldbedrag inzake [bedrijf 1] van € 206.290,00,
de werkelijke aard en de herkomst heeft verhuld en dat geldbedrag voorhanden heeft gehad en heeft omgezet,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) wisten dat het geldbedrag geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) daarvan een gewoonte hebben gemaakt; feit 4 hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 17 oktober 2016 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen en een rechtspersoon, bestaande uit hem, verdachte, en [medeverdachte 1] en [getuige 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
-
valsheid in geschrift en
-
( gewoonte)witwassen en
-
het doen van onjuiste belastingaangifte.
Hetgeen onder 1, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
10 Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op: medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd en medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op: medeplegen van gewoontewitwassen en medeplegen van witwassen in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
11 Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit.
12 Oplegging van straffen
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, met aftrek van het voorarrest, een geldboete van € 10.000,00 subsidiair 85 dagen hechtenis, en ontzetting van de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van administrateur, boekhouder, en bestuurder – middellijk of onmiddellijk – van een rechtspersoon voor de duur van vijf jaren en drie maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, een geldboete van € 10.000,00 subsidiair 85 dagen hechtenis, en ontzetting van de verdachte van het recht tot de uitoefening van het beroep van boekhouder, administrateur en bestuurder – formeel of feitelijk, middellijk of onmiddellijk – van een rechtspersoon voor de duur van vijf jaren. Hij heeft daarbij gelet op het berekende totale fiscale nadeel van € 647.278,00, de hoogte van het bedrag dat is witgewassen, de toepassing van artikel 63 Sr, de overschrijding van de redelijke termijn en de relevante documentatie van de verdachte.
De raadsman heeft verzocht – indien het hof tot een bewezenverklaring zal komen – rekening te houden met artikel 63 Sr, de ouderdom van de strafzaak en de feiten en de omstandigheid dat het openbaar ministerie in eerste aanleg een lagere straf heeft gevorderd en niet in hoger beroep is gegaan. Daarnaast heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft inmiddels zijn leven op orde. Hij is recent veroordeeld, maar die feiten zijn ouder dan de feiten uit de onderhavige zaak. Een passende straf zou een maximale taakstraf, eventueel gecombineerd met een stevige voorwaardelijke gevangenisstraf, kunnen zijn. De raadsman heeft voorts verzocht – gelet op de ouderdom van de strafzaak en de omstandigheid dat de verdachte sinds 2013/2014 geen aantekeningen meer op zijn strafblad heeft – geen bestuursverbod op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft jarenlang deelgenomen aan een criminele organisatie die zich binnen het boekhoudkantoor [medeverdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, belastingfraude en witwassen. Geld met een criminele herkomst werd overgeboekt naar vennootschappen – waarbij gebruik is gemaakt van katvangers – die daarvoor geen tegenprestatie leverden, waarna een groot deel van het geld door pinopnames werd omgezet in contanten. Door het opmaken van valse facturen, om een schijnbare legale herkomst aan het geld te kunnen verschaffen, hebben de verdachten misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming. Daarnaast is door de belastingfraude aanzienlijk te weinig belasting geheven, waardoor de Staat en de maatschappij ernstig zijn benadeeld. De goede werking van het belastingsysteem staat of valt met de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van aangiften. Dit systeem is gebaseerd op het vertrouwen dat de ondernemer een juiste aangifte doet. Daar hebben de verdachten misbruik van gemaakt. Ook hebben de verdachten veel geld witgewassen. Witwassen vormt een inbreuk op de integriteit van het financiële en economische verkeer. De verdachte heeft in deze strafbare feiten een actieve en intellectuele rol gehad, onder meer door het regelen en betalen van katvangers en het meewerken aan het opzettelijk indienen van onjuiste (of geen) belastingaangiften.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, hierop niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft het hof acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 27 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een geldboete van € 10.000,00 passend en geboden. Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het hof neemt daarbij de inverzekeringstelling van de verdachte op 27 februari 2017 als aanvang van de redelijke termijn. De rechtbank heeft op 15 oktober 2021 vonnis gewezen. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg met ruim 31 maanden overschreden. Op 18 oktober 2021 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Omdat het hof op 24 juli 2025 arrest wijst, is de redelijke termijn in hoger beroep met ruim 21 maanden overschreden. Het hof zal vanwege deze termijnoverschrijdingen drie maanden gevangenisstraf in mindering brengen.
Bijkomende straf Omdat de verdachte eerder met justitie in aanraking is gekomen voor fraudedelicten en gezien de rol die hij heeft gespeeld in de bewezenverklaarde feiten, vindt het hof het risico groot dat hij, nadat hij vrijkomt, opnieuw vergelijkbare constructies optuigt of daaraan een bijdrage levert. Het hof ziet in dat risico aanleiding aan de verdachte een beroepsverbod op te leggen. Dit beroepsverbod ziet op het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon. Voor ontzetting van het recht om het beroep van boekhouder of administrateur uit te oefenen ziet het hof geen reden. Het hof acht een beroepsverbod om bestuurder van een rechtspersoon te zijn voor de duur van vijf jaren passend en geboden.
Vordering tot gevangenneming De advocaat-generaal heeft gevorderd dat bij arrest de gevangenneming van de verdachte wordt bevolen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat – gelet op de werkwijze en duur van de organisatie, de omstandigheid dat bij de verdachte geen sprake is van inzicht en de verdachte op dit moment samen met [medeverdachte 3] dezelfde werkzaamheden verricht, en gelet op het strafblad van de verdachte – sprake is van recidivegevaar.
Het hof zal de vordering tot gevangenneming afwijzen, omdat het hof geen gronden voor de gevangenneming aanwezig acht.
13 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 28, 31, 47, 57, 60, 63, 140, 420ter en 420quinquies van het Wetboek van Strafrecht.
14 BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 10.000,00 (tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 (vijfentachtig) dagen hechtenis.
Ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder – middellijk of onmiddellijk – van een rechtspersoon voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Wijst af de vordering tot gevangenneming.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. W.J. Blokland en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 juli 2025.
0-OPV-1, p. 7-16.
0-OPV-1, p. 18.
AMB-001, p. 449.
IBN-007-02, p. 1329-1332.
0-OPV-1, p. 28.
DOC-062, p. 2760.
DOC-064, p. 2764.
0-OPV-1, p. 21.
DOC-182, p. 3416.
DOC-183, p. 3428.
Hof Amsterdam 19 februari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:754.
Hof Amsterdam 19 februari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:741.
DOC-277, p. 3923-3926.
4-OPV-1, p. 263, en AMB-080, p. 960-961.
AMB-046, p. 647-648, en DOC-295, p. 3974-4033.
AMB-046, p. 648.
Voor de bewijsmiddelen wordt verwezen naar de redengevende feiten en omstandigheden inzake [bedrijf 3].
G-012-01, p. 2041-2047.
V-021-01, p. 1922-1929.
DOC-192, p. 3516-3517.
G-012-01, p. 2046.
DOC-192, p. 3516-3517.
DOC-304, p. 4042.
G-013-01, p. 2048-2055.
AMB-066, p. 862-0872.
AMB-063, p. 841-0842.
AMB-073, p. 938-943.
DOC-356-6A, p. 4575, en AMB-063, p. 848-849.
DOC-356-5A, p. 4572, en AMB-063, p. 848-849.
AMB-046, p. 645, en DOC-193, p. 3518.
AMB-046, p. 646-647, en DOC-287, p. 3956.
DOC-297, p. 4035, en DOC-359A-7A, p. 4725.
V-008-02, p. 1785-1786.
AMB-063, p. 841-845, en DOC-356-1A, p. 4560-4561.
AMB-046, p. 649, G-012-01, p. 2043, en DOC-288, DOC-289 en DOC-290, p. 3957-3964.
3-OPV-1, p. 222.
DOC-183, p. 520.
DOC-183, p. 3429.
DOC-073, p. 2781 en 2782.
DOC-074, p. 2785.
AMB-019, p. 554 en DOC-140, p. 3054.
AMB-052, p. 688 en de verklaring van [medeverdachte 3], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 13 en 16 juni 2025.
DOC-258, p. 3740.
AMB-066 p. 862 en 869, DOC-357-1A tot en met 1C, p. 4602-4604.
DOC-076, p. 2788-2790.
DOC-078, p. 2802, 2806, 2810 en 2811 en DOC-062, p. 2760.
DOC-357-10A en DOC-357-10B, p. 4653-4654.
DOC-131, p. 3036.
DOC-130, p. 3032.
AMB-043, p. 627 en DOC-258, p. 3740.
DOC-357-1B, p. 4603.
DOC-078 7/7, p. 2811.
DOC-388, p. 4888-4889.
DOC-078, p. 2805.
DOC-388, p. 4893.
AMB-009, p. 499.
AMB-009, p. 499-500.
AMB-009, p. 507.
DOC-001, p. 2286.
G-010-01, p. 2034.
De verklaring van getuige [getuige 4], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 12 juni 2025.
V-020-01, p. 1914, en G-002-01, p. 2636.
DOC-093, p. 2872.
G-010-01, p. 2034.
DOC-093, p. 2872-2874.
DOC-336, p. 4151.
G-010-01, p. 2034.
BOB-015-03, p. 1101.
2-OPV-1, p. 127.
DOC-408, p. 4997-4999, en V-010-01, p. 1818.
V-010-01, p. 1818.
V-010-01, p. 1816.
AMB-093, p. 997, en DOC-402, p. 4970.
DOC-001, p. 2283 en 2286.
DOC-001, p. 2283, 2286 en 2287.
DOC-001, p. 2299-2300.
AMB-017, p. 536, DOC-001, p. 2287-2288, en DOC-006 tot en met 008, p. 2332-2359.
AMB-066, p. 862-867.
AMB-017, p. 536-539.
AMB-033, p. 609, en DOC-210, p. 3592-3596, alsmede voor de ING-rekening AMB-029, bijlage G, p. 600-601.
DOC-001, p. 2891.
5-OPV-1, p. 330.
AMB-009, p. 499 ([bedrijf 20] en [bedrijf 23]), AMB-099, p. 1014 ([bedrijf 21]), G-030-01, p. 2101 ([bedrijf 22]), DOC-001, p. 2288 ([bedrijf 19]), en DOC-010, p. 2373 ([bedrijf 6]).
G-037-01, p. 2113.
DOC-001, p. 2289-2290, en AMB-029, Bijlage I, p. 603.
G-056-01, p. 2219 ([bedrijf 16].), en AMB-009 in combinatie met AMB-063, p. 854 ([bedrijf 31]).
DOC-001, p. 2890-2891.
AMB-035, p. 614.
G-046-01, p. 2155, en DOC-010, p. 2373.
G-046-01, p. 2155-2156.
DOC-001, p. 2292.
2-OPV-1, p. 128.
V-012-01, p. 1826, G-046-01, p. 2156 en 2159, en DOC-010, p. 2374.
DOC-001, p. 2894.
DOC-010, p. 2380. € 219.387,00 is ongeveer 20,3 procent van de als kosten geboekte bedragen, hetgeen te verklaren is doordat het algemene omzetbelastingtarief per 1 oktober 2012 is verhoogd van 19 procent naar 21 procent. Voor een ondernemer die recht heeft op aftrek van aan haar gefactureerde omzetbelasting, is de omzetbelasting op inkomende facturen verder geen kostenpost, zodat die omzetbelasting ook niet in de kosten wordt geboekt.
DOC-001, p. 2298-2299.
V-012-01, p. 1826.
DOC-010, p. 2376 en p. 2388.
AMB-073, p. 940-941. Op 16 mei 2012 heeft [bedrijf 6] € 37.851,28 overgemaakt naar de ABN AMRO-bankrekening [bedrijf 9], waarover [medeverdachte 2] de enige beschikkingsbevoegde was (zie hiervoor in het onderdeel over [bedrijf 7]). Op dezelfde dag wordt van de bankrekening van [bedrijf 9] € 11.900,00 overgemaakt aan [bedrijf 7], waarvan dezelfde dag in enkele tranches in totaal € 11.680,00 contant wordt opgenomen op dezelfde locatie in Amsterdam-West. Twee dagen later, op 18 mei 2012, wordt € 14.280,00 overgemaakt aan [bedrijf 7], welk bedrag in zijn geheel op dezelfde dag en een dag later contant wordt opgenomen, ditmaal bij geldautomaten in Amsterdam-Noord en in Nieuw-Vennep. Eveneens op 18 mei 2012 wordt in drie tranches van de bankrekening van [bedrijf 9] € 10.000,00 contant opgenomen, in Arnhem. Op 29 mei heeft [bedrijf 6] vervolgens € 17.000,00 overgemaakt aan [bedrijf 9]. Op dezelfde dag wordt van de bankrekening van [bedrijf 9] € 10.000,00 overgemaakt naar [bedrijf 7] en op 1 juni 2012 nog eens € 6.000,00, welke bedragen op 30 mei 2012 en 1 juni 2012 op € 10,00 na contant worden opgenomen bij geldautomaten in Zaandam en in Amsterdam-Noord.
DOC-010, p. 2376.
DOC-010, p. 2388-2389.
DOC-210, p. 3592-3596.
V-020-01, p. 1916, en DOC-105.
AMB-052, p. 683-684, DOC-150, p. 3132-3135, en de verklaring van [medeverdachte 3], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 16 juni 2025.
AMB-033, p. 609, DOC-210, p. 3592-3596, en AMB-029, bijlage G, p. 600-601.
2-OPV-1, p. 135-136, G-005-01, p. 1998, AMB-019, p. 554, DOC-140, p. 3054, AMB-035, p. 614-615, en G-056-01, p. 2219.
0-OPV-1, p. 13, en G-056-01, p. 2218.
G-056-01, p. 2218-2223.
DOC-291, p. 3965.
G-005-01, p. 1999.
DOC-210, p. 3593.
G-004-01, p. 1992.
DOC-165. p. 3245-3255.
AMB-018, p. 549, 545 en p. 551.
2-OPV-1, p. 178.
2-OPV-1, p. 174, en DOC-348-1A tot en met 2E, p. 4368-4379.
AMB-018, p. 549, 545 en 551.
AMB-018, p. 550-551 en 546-548.
DOC-166, p. 3256-3257.
DOC-349-7A tot en met 7C, p. 4461-4463.
AMB-018, p. 550.
2-OPV-1, p. 174-175, AMB-016, p. 532, AMB-066, p. 862-864, DOC-007-06, p. 2349, DOC-010, p. 2369, DOC-163-6, p. 3239, en DOC-344-48, p. 4314-4316.
2-OPV-1, p. 175, en DOC-001, p. 2292 en p. 2296-2298.
AMB-042, p. 628, AMB-066, p. 867, DOC-292-5, p. 3970, en DOC-352-5, p. 4500-4505.
G-048-01, p. 2162-2163, en G-061-01, p. 2250.
2-OPV-1, p. 180, AMB-029, p. 591, en DOC-191, p. 3514-3515.
DOC-349-7A tot en met 7E, p. 4455-4465.
G-037-01, p. 2113-2115.
DOC-19A, p. 2468, en DOC-19B, p. 2470.
1-OPV-2, p. 90.
G-002-01, p. 1949-1950.
G-057-01, p. 2228.
AMB-005, p. 462 en 467.
DOC-017 35/65, p. 2437.
DOC-053, p. 2730-2733.
DOC-055, p. 2744.
DOC-051, p. 2727-2729
G-026-01, p. 2087-2090.
G-013-01, p. 2048, 2049 en 2051.
AMB-066, p. 870, AMB-098, p. 1013, DOC-359A-13A en 13B, p. 4746 en 4747.
DOC-359A-13B, p. 4747.
V-008-02, p. 1769.
V-008-02, p. 1787 en 1788.
DOC-017 27/65, p. 2428.
DOC-049, p. 2725.
AMB-066, p. 862 en 871.
DOC-017 27/65, p. 2428.
DOC-241, p. 3694, en DOC-242, p. 3695.
AMB-058, p. 832.
G-040-01, p. 2124 en 2125.
V-008-02, p. 1782 en 1783.
DOC-046, p. 2712.
G-034, p. 2106 en 2107.
AMB-036, p. 616.
DOC-024, 37/48, p. 2644.
DOC-359A-11B, p. 4741.
DOC-033, p. 2691.
G-007, p. 2013 en 2014.
G-007, p. 2014.
V-008-01, p. 1771.
De verklaring van [verdachte], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 16 juni 2025.
V-012-01, p. 1827 De verbalisanten hebben [getuige 9] voorgehouden dat in de betreffende periode mutaties hebben plaatsgevonden op de bankrekening van [bedrijf 1].
DOC-165 7/11, p. 3251.
Rechtbank Amsterdam 15 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5928.
V-020-01, p. 1917.