Terug naar bibliotheek
Eerste Boek. Algemene bepalingen
Titel V. Deelneming aan strafbare feiten
Artikel 47

Artikel 47 (Daderschap en uitlokking)

Laatste versie

1. Als daders van een strafbaar feit worden gestraft:

1°. zij die het feit plegen, doen plegen of medeplegen; 2°. zij die door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging, of misleiding of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen het feit opzettelijk uitlokken.

2. Ten aanzien van de laatsten komen alleen die handelingen in aanmerking die zij opzettelijk hebben uitgelokt, benevens hun gevolgen.

Uitleg in duidelijke taal

1. Als daders van een strafbaar feit worden gestraft:

Dit betekent dat de personen die als daders van een strafbaar feit worden beschouwd, gestraft zullen worden.

1°. zij die het feit plegen, doen plegen of medeplegen;

Dit betreft:

  • degenen die het strafbare feit zelf uitvoeren (plegen);
  • degenen die een ander het strafbare feit laten uitvoeren (doen plegen);
  • degenen die samen met anderen het strafbare feit uitvoeren (medeplegen).

2°. zij die door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging, of misleiding of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen het feit opzettelijk uitlokken.

Dit betreft ook degenen die een ander opzettelijk bewegen tot het plegen van het strafbare feit (uitlokken) door middel van:

  • giften;
  • beloften;
  • misbruik van gezag;
  • geweld;
  • bedreiging;
  • misleiding;
  • of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen.

2. Ten aanzien van de laatsten komen alleen die handelingen in aanmerking die zij opzettelijk hebben uitgelokt, benevens hun gevolgen.

Dit lid verduidelijkt dat voor de personen genoemd onder 1°, sub 2° (de uitlokkers), alleen die handelingen strafbaar zijn die zij opzettelijk hebben uitgelokt, inclusief de gevolgen van die uitgelokte handelingen.