ECLI:NL:RBZWB:2025:6819 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 9 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02/091277-25
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 oktober 2025
[verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 2000 te [geboorteplaats] , wonende te [woonadres] , thans gedetineerd te [detentiecentrum] , raadsman mr. J.J. Bussink, advocaat te Den Haag.
1 Onderzoek op de terechtzitting
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 september 2025, waarbij de officier van justitie mr. J. Verschuren en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
-
zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan het invoeren van ongeveer 20 kilogram cocaïne dan wel zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan voorbereidings- of bevorderingshandelingen daartoe;
-
samen met een ander of anderen wederrechtelijk heeft verbleven op het besloten terrein van [bedrijf] , terwijl de toegang tot dat besloten terrein is verschaft door middel van braak of inklimming.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan. Hij gaat daarbij uit van een bewezenverklaring van de verlengde invoer van de ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne en van een bewezenverklaring van medeplegen. Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich feitelijk op het besloten terrein van [bedrijf] heeft begeven, moet hij van feit 2 worden vrijgesproken.
4.2. Het standpunt van de verdediging De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het aan verdachte onder 1 primair ten laste gelegde feit, omdat er ten aanzien van dit feit geen bewijsbare strafrechtelijke betrokkenheid van verdachte is vast te stellen. Ook ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit ontbreekt wettig en overtuigend bewijs. Geen van de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen kan in relatie tot verdachte worden bewezen. Ten aanzien van feit 2 ontbreekt ook het wettig en overtuigend bewijs. Verdachte moet dan ook van de aan hem ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. De bewijsmiddelen De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2. De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs Ten aanzien van feit 1
Vaststelling van de feiten en omstandigheden Op basis van de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 19 februari 2025 ontvangt de Douane informatie dat de container met [nummer] cocaïne zou bevatten en dat deze cocaïne op korte termijn uitgehaald zou worden. De container blijkt op het besloten terrein van [bedrijf] in de Vlissingse haven te staan. Hierop wordt de container gecontroleerd en treft de Douane achter de achterwand van de container 20 blokken cocaïne aan met een totaal nettogewicht van 20,1 kilogram. Deze 20 blokken zijn vervangen door dummypakketten met daarin een baken. Het terrein is vervolgens door politie en Douane in observatie genomen mede met behulp van een drone uitgerust met (infrarood)camera.
Op 19 februari 2025 om 23.50 uur wordt op de A17 ter hoogte van Standdaarbuiten een VW Golf met het [kenteken] (hierna: de VW Golf) gecontroleerd. In de auto zaten drie personen, te weten, verdachte [verdachte] (bestuurder), [medeverdachte 1] (bijrijder) en [naam] (passagier). De VW Golf wordt om 1.00 uur gezien in de Vlissingse haven, langzaam rijdend ter hoogte van het [bedrijf] -terrein, om het havengebied vervolgens om 1:09 uur uit te rijden. Om 1.14 uur worden via een camera in de geprepareerde container harde geluiden waargenomen, hetgeen klonk als klappen van metaal op metaal. Ook was er verschillende keren een lichtschijnsel te zien. Om 1.21 uur blijkt het baken, dat met de dummypakketten in de container was gestopt, weer bereik te hebben, hetgeen betekent dat het compartiment waar het baken in zat, moet zijn geopend. Om 1.24 uur komt de VW Golf het havengebied weer ingereden en wordt gezien dat de auto langzaam langs het [bedrijf] -terrein rijdt. De politie en Douane besluiten dan in te grijpen, waarop de VW Golf snel wegrijdt maar kort daarop wordt klemgereden en de enige inzittende, [medeverdachte 1] , wordt aangehouden. Het is dan 1.30 uur. Via de infraroodcamera van de drone worden op dat moment twee personen gesignaleerd, rennend over het [bedrijf] -terrein. Beide personen worden aangehouden. Het blijkt te gaan om [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Bij aanhouding van [medeverdachte 3] treft de politie naast hem een grote zwarte reistas en een ratelsleutel met een bijbehorende 12 mm dop aan. [medeverdachte 2] blijkt twee telefoons bij zich te hebben. Bij de container op de grond vindt de politie een doppenset waarvan één dop ontbreekt. Uit de ter plaatse gemaakte foto van deze doppenset valt af te leiden dat de ontbrekende dop de 12 mm of 13 mm dop moet zijn. De bij [medeverdachte 3] aangetroffen ratelsleutel en de bij de container gevonden doppenset zijn allebei van het merk Werckmann en worden als doppenset met ratelsleutel bij de Action verkocht. De politie constateert dat de luiken van de koelmotoren van de container zijn opengemaakt en kromgebogen en dat er schade is aan de achterwand. De dummyblokken blijken nog in de container te zitten. In de VW Golf vindt de politie twee telefoons. Een van de telefoons lag op de bijrijdersstoel en bleek na onderzoek in gebruik te zijn bij [verdachte] . De andere telefoon zat in de hoes aan de achterzijde van de bijrijdersstoel en bleek na onderzoek in gebruik te zijn bij [naam] . Ook werd een incomplete 46-delige doppen- en bitset van het merk Werckmann aangetroffen.
De betrokkenheid bij de uithalersactiviteiten en de relatie tussen de verdachten Op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] het besloten terrein van [bedrijf] hebben betreden en voornemens waren de cocaïne uit de genoemde container te halen.
De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 1] betrokken was bij de activiteiten van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . De rechtbank komt tot dit oordeel op basis van de volgende feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien. Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat [medeverdachte 1] in ieder geval vanaf 1.24 uur tot aan het moment van zijn aanhouding de enige inzittende van de VW Golf was. Vanaf 1.24 uur is de VW Golf namelijk constant in het zicht geweest van politie en Douane en is niet gezien dat er personen uit de auto zijn gegaan. Op het moment van zijn aanhouding lag er naast [medeverdachte 1] een telefoon op de bijrijdersstoel. Deze telefoon behoort zoals eerder vastgesteld toe aan [verdachte] . Deze telefoon stond aan en op het scherm was een route zichtbaar naar het [adres] te [plaats] . Dit is het adres van het [bedrijf] -terrein. Bij onderzoek van de telefoon is een chat via de applicatie Signal aangetroffen waarin onder de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam 1] ’ contact was met een deelnemer met de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam 2] ’ tussen 1.17 uur en 1.27 uur op 20 februari 2025 (gelegen in de periode dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] op het terrein van [bedrijf] waren en [medeverdachte 1] zich daar in de nabijheid in de VW Golf bevond). In die chat bericht ‘ [gebruikersnaam 1] ’ om 1.19 uur aan ‘ [gebruikersnaam 2] ’: Douane. Zat te verstoppen. ‘ [gebruikersnaam 2] ’ reageert met: kom. ond haleb vis.[De rechtbank leest dit als ‘ons halen via’] via die weg. ‘ [gebruikersnaam 1] ’ antwoordt rond 1.20 uur: Ja. 5 min. Niet eens. ‘ [gebruikersnaam 2] ’, 1.22 uur: rijd rustig. wij springen. op dezelfde moment. ‘ [gebruikersnaam 1] ’, 1.24 uur: Ben op de weg. ‘ [gebruikersnaam 1] ’, 1.27 uur: Hun komen naar me toe. ‘ [gebruikersnaam 1] ’, 1.27 uur:Stoppie ‘ [gebruikersnaam 2] ’, 1.27 uur: snel. gooi. in grieop. aub. Uit de dronebeelden blijkt dat de twee personen op het [bedrijf] -terrein rond 1.25 uur langs de omheining van het terrein lopen kort na het moment dat een langzaam rijdende auto het [bedrijf] -terrein passeert. Uit de ANPR-gegevens afkomstig van de camera dichtbij het [bedrijf] -terrein blijkt dat die auto de VW Golf was. Op basis van bovenstaande omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat met de telefoon aangetroffen op de bijrijdersstoel in de VW Golf contact is onderhouden met de personen op het terrein van [bedrijf] . Bovendien kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] de enige in de auto was ten tijde van de laatste berichten uit bovenstaand appgesprek. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [medeverdachte 1] met de telefoon van [verdachte] onder de naam ‘ [gebruikersnaam 1] ’ contact heeft onderhouden met ‘ [gebruikersnaam 2] ’, en dat deze ‘ [gebruikersnaam 2] ’ een van de personen is die zich op dat moment op het terrein van [bedrijf] bevond. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat de inhoud van de chat correspondeert met de gedragingen die op de dronebeelden zijn waar te nemen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [medeverdachte 1] een aansturende rol heeft gehad en van plan was om [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] na de uithalersactiviteiten met de uitgehaalde cocaïne op te halen.
In de telefoon van [verdachte] bevond zich niet alleen voornoemde chat, maar zijn ook twee groepschats aangetroffen. De gebruikers van de groepschat ‘ [naam groepschat 1] ’ betroffen onder meer ‘ [gebruikersnaam 1] ’, ‘ [gebruikersnaam 2] ’, ‘ [gebruikersnaam 3] ’ en ‘ [gebruikersnaam 4] ’. Door deze laatste gebruiker werd op 20 februari 2025 om 00.25 uur in de chat een tweetal video’s gedeeld, waarop was te zien dat een onbekend persoon blokken, vermoedelijk cocaïne, in luiken aan de achterzijde van een container wegstopte. De blokken cocaïne die hierop te zien zijn, waren exact hetzelfde en lagen op exact dezelfde manier verstopt als deze aangetroffen zijn, namelijk achter de achterwand van de opening van de koelmotor aan de linkerzijde. De gebruikers van de groepschat ‘ [naam groepschat 2] ’ betroffen onder meer ‘ [gebruikersnaam 1] ’ en ‘ [gebruikersnaam 3] ’. Uit de inhoud van die chat op 19 februari 2025 leidt de rechtbank af dat ‘ [gebruikersnaam 1] ’ gereedschap zou gaan kopen, dat is te gebruiken in het kader van uithalersactiviteiten. Later die dag en in de nacht van 20 februari 2025 hadden ‘ [gebruikersnaam 1] ’ en ‘ [gebruikersnaam 3] ’ via een andere chat contact met elkaar, waaruit valt af te leiden dat ‘ [gebruikersnaam 1] ’ ‘ [gebruikersnaam 3] ’ op de hoogte hield van zijn locatie (19 februari 2025 om 22.17 uur) en deelde wanneer hij op plaats van bestemming zou zijn (19 februari 2025 om 23.23 uur), werd door ‘ [gebruikersnaam 3] ’ onder meer een screenshot van [bedrijf] en een Google zoekstring naar een afbeelding van een container van Maersk gestuurd en werd een video gedeeld waarop was te zien dat er blokken, vermoedelijk cocaïne, in een container werden gestopt (20 februari 2025 om 00.22 en 00.24 uur). Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] – in ieder geval voordat [medeverdachte 1] gebruikmaakte van de telefoon van [verdachte] – de beschikking had over zijn telefoon en onder de naam ‘ [gebruikersnaam 1] ’ met verschillende personen contact onderhield in de aanloop naar de uithalersactiviteiten met betrekking tot de bewuste container. Hieruit leidt de rechtbank af dat ook [verdachte] in relatie staat tot [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en hun handelingen.
Verklaring verdachte Verdachte [verdachte] heeft op zitting verklaard dat hij in de VW Golf heeft gezeten, op een gegeven moment is uitgestapt, en daarbij zijn telefoon en rijbewijs is vergeten. Voor het overige heeft hij geen verklaring willen geven.
Is er sprake van verlengde invoer? Uit de tekst van artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet in verbinding met artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet volgt dat als strafbare vorm van het invoeren van verdovende middelen niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen zelf wordt begrepen, maar ook het verrichten van handelingen die zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst en/of de overdracht van verdovende middelen na de feitelijke invoer. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor vastgestelde handelingen hieronder begrepen moeten worden. Het betreft namelijk handelen dat er direct op was gericht om de cocaïne na de feitelijke invoer vrij te krijgen voor het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van de verdovende middelen. Gelet op het bovenstaande is er sprake van de verlengde invoer van ongeveer 20 kilogram cocaïne.
Is er met betrekking tot de betrokkenheid en de rol van verdachte sprake van medeplegen? De rechtbank ziet zich vervolgens met betrekking tot de betrokkenheid en de rol van [verdachte] voor de vraag gesteld of er sprake was van medeplegen tussen in ieder geval [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zich in de haven van Vlissingen op het besloten terrein van [bedrijf] bevonden met de bedoeling pakketten met cocaïne uit een container te halen. Zij hebben het terrein met een tas en gereedschap betreden en er zijn handelingen in de container verricht. [medeverdachte 1] en [verdachte] zijn samen op weg gegaan naar de Vlissingse haven. [medeverdachte 1] heeft gedurende de tijd dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zich op het terrein van [bedrijf] bevonden contact met een van hen onderhouden, terwijl [verdachte] daarvoor met verschillende personen contact heeft onderhouden met betrekking tot de uithalersactiviteiten. De rechtbank gaat er, zoals hiervoor overwogen, van uit dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] door [medeverdachte 1] na de uithalersactiviteiten met de uitgehaalde cocaïne zouden worden opgehaald en dat [verdachte] met betrekking tot deze activiteiten een coördinerende rol heeft gehad. Gelet op het voorgaande was er sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering gericht op de verlengde invoer van cocaïne. Het uithalen maakt deel uit van het complexe logistieke proces van een miljoenentransport van verdovende middelen, waarbij aannemelijk is dat dit van tevoren nauwkeurig is gepland en gecoördineerd. Een nauw en bewust samenwerkingsverband tussen de gedragingen van verdachten is naar het oordeel van de rechtbank daarmee gegeven. De gedragingen van verdachten kunnen dan ook worden gekwalificeerd als medeplegen.
Conclusie Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, met dien verstande dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 20 kilogram cocaïne.
Ten aanzien van feit 2 De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich op het besloten terrein van [bedrijf] heeft begeven, zodat hij van dit feit zal worden vrijgesproken.
4.4. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
- primair op 19 en 20 februari 2025 te [plaats] , gemeente Vlissingen, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 20 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I*.*
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld de voorwaarden, zoals door de reclassering in het rapport van 26 juni 2025 zijn geadviseerd. Daarnaast vordert hij dat de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaar, waaraan een contactverbod met de medeverdachten en een locatieverbod dat ziet op de containerhavens in Vlissingen en Rotterdam worden verbonden, met toepassing van vervangende hechtenis voor iedere keer dat verdachte zich niet aan de maatregel houdt, met een maximum van 6 maanden. Tot slot wordt de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel gevorderd.
6.2. Het standpunt van de verdediging De verdediging stelt dat verdachte ten aanzien van de feiten een ‘first offender’ is. Zij verzoekt aan verdachte een straf op te leggen met een fors voorwaardelijk deel als stok achter de deur en een onvoorwaardelijk deel dat gelijk is aan de duur van het voorarrest.
6.3. Het oordeel van de rechtbank De aard en de ernst van het feit Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de verlengde invoer van ongeveer 20 kilogram cocaïne. Met zijn handelen heeft hij een bijdrage geleverd aan de internationale drugshandel. Slechts door interventie van Douane en politie kon worden voorkomen dat de harddrugs ergens kon worden afgeleverd. Harddrugs vormen een groot gevaar voor de volksgezondheid. De handel in harddrugs en het gebruik ervan leveren ook veel maatschappelijke overlast en gevoelens van onveiligheid in de samenleving op, omdat dit vaak direct dan wel indirect gepaard gaat met andere vormen van (zware) criminaliteit, met alle gevolgen van dien. Havens zijn voorts van essentieel belang voor het economische verkeer en het maatschappelijke leven. Het is daarom belangrijk dat de in de haven gevestigde containerbedrijven ongestoord kunnen functioneren. Verdachte heeft met zijn handelen dit economische verkeer verstoord. De activiteiten rondom cocaïnetransporten leveren niet alleen voor de containerbedrijven, maar ook voor de havens, haventerreinen, de douane, politie en justitie een enorme kostenpost op. Verdachte heeft bij dit alles niet stilgestaan en heeft zich niets aangetrokken van de negatieve gevolgen van de grensoverschrijdende handel in en het gebruik van verdovende middelen. De rechtbank neemt het verdachte bovendien kwalijk dat hij de verantwoordelijkheid voor zijn daad in het geheel niet heeft genomen, maar alleen zijn eigen belangen voor ogen heeft gehad.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte De rechtbank houdt verder rekening met het strafblad van verdachte van 27 augustus 2025, waaruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor een soortgelijk feit. Wel blijkt dat hij het feit heeft gepleegd in een nog lopende proeftijd en hij is nota bene 2 dagen vóór het plegen van dit feit veroordeeld voor een ander feit. De nog lopende proeftijd heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Verder slaat de rechtbank acht op het rapport van de reclassering van 26 juni 2025, waarin een aantal voorwaarden en het reclasseringstoezicht zijn geadviseerd.
Straf Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden is. Deze straf vormt een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank is echter van oordeel dat deze straf voldoende recht doet aan de aard en de ernst van het feit en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Deze deels voorwaardelijke gevangenisstraf vormt een stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (dergelijke) strafbare feiten te plegen en maakt het stellen van bijzondere voorwaarden mogelijk. De rechtbank ziet aanleiding om aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te verbinden en ook het reclasseringstoezicht op te leggen.
Vrijheidsbeperkende maatregel De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om aan verdachte, ter voorkoming van strafbare feiten, voor een periode van 2 jaar een gebiedsverbod op te leggen voor de containerhavens in Vlissingen en Rotterdam. Zij bepaalt dat de duur van de vervangende hechtenis 2 weken bedraagt voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van 6 maanden. De rechtbank ziet, gelet op het reeds opgenomen contactverbod in de bijzondere voorwaarden, geen aanleiding om daarnaast een contactverbod met de medeverdachten op te leggen in de vorm van de 38v-maatregel. De rechtbank ziet evenmin aanleiding te bepalen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 Beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
-
verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
-
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1 primair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden, waarvan
6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
-
bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
-
stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
-
stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat verdachte zich meldt na het aansluiten van de elektronische monitoring bij Reclassering Nederland op het adres Marconistraat 2, 3029 AK in Rotterdam . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met de medeverdachten, te weten [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedag 2] 2004 , [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 3] 2008 en [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 4] 2005 , zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt;
- dat verdachte zich gedurende het reclasseringstoezicht niet in de containerhavens Maasvlakte (Rotterdam), Waalhaven (Rotterdam) en Vlissingen bevindt. Verdachte werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatieverbod. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat verdachte in Nederland blijft. Het openbaar ministerie kan op verzoek van de reclassering dit locatieverbod (deels) laten vervallen;
- dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van een vast legaal inkomen en daarbij de reclassering inzicht geeft in zijn financiën;
- stelt vast dat van rechtswege de volgende voorwaarden gelden:
- dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
- dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Maatregel
-
legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van 2 (twee) jaar zich niet zal ophouden in de containerhavens in Vlissingen en Rotterdam;
-
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden;
-
bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Boogert, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 oktober 2025.
Mrs. Boogert en Verschueren zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 19 en/of 20 februari 2025 te [plaats] , gemeente Vlissingen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 20 kilogram, in elk geval een hoevelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 en/of 20 februari 2025 te [plaats] , gemeente Vlissingen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland
brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken en/of vervoeren, van 20 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen
plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het
plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door
- zich met (een) auto('s) naar het bedrijfsterrein van [bedrijf] (gelegen aan de
[adres] te [plaats] ) te begeven en/of
- een of meer mobiele telefoon(s) voorhanden te hebben (om contact te
onderhouden en/of informatie uit te wisselen met mededader(s)) en/of
- zich onbevoegd (via de [straat 1] en/of de [straat 2]) te
begeven op het afgesloten terrein van [bedrijf] door over het hek te klimmen en/of
-
gereedschap en/of een tas mee te voeren en/of
-
zich te begeven naar een aldaar bevindende container met [nummer]
en/of -de luiken van de koelmotor op voornoemde container open te maken en/of krom te buigen en/of
- ( te pogen) de achterwand van voornoemde container open te breken,
althans te verwijderen;
( art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
hij op of omstreeks 20 februari 2025 te [plaats] , gemeente Vlissingen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven, luchthaven en/of spoorwegemplacement gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten terrein van [bedrijf] , gevestigd aan de [adres] te [plaats] , terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang heeft/hebben verschaft tot die besloten plaats, door middel van braak en/of inklimming;
( art 138aa lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 138aa lid 2 Wetboek van Strafrecht, art 138aa lid 3 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )