ECLI:NL:RBZWB:2025:6820 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 9 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02/054079-25
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 oktober 2025
[verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 2004 te [geboorteplaats] ( [land] ), wonende te [woonplaats] , raadsman mr. M.J.F. Zoeteweij, advocaat te Vlissingen.
1 Onderzoek op de terechtzitting
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 september 2025, waarbij de officier van justitie mr. J. Verschuren en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
-
zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan het invoeren van ongeveer 20 kilogram cocaïne dan wel zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan voorbereidings- of bevorderingshandelingen daartoe;
-
samen met een ander of anderen wederrechtelijk heeft verbleven op het besloten terrein van [bedrijf] , terwijl de toegang tot dat besloten terrein is verschaft door middel van braak of inklimming.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten (feit 1 in de primaire variant) heeft begaan. Hij gaat bij feit 1 primair uit van een bewezenverklaring van de verlengde invoer van de ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne en bij beide feiten van een bewezenverklaring van medeplegen.
4.2. Het standpunt van de verdediging De verdediging refereert zich ten aanzien van de ten laste gelegde feiten aan het oordeel van de rechtbank.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs Ten aanzien van feit 1 Verdachte heeft dit feit bekend en de rechtbank verwijst in dit kader naar de bewijsmiddelen. Wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 20 kilogram cocaïne.
Ten aanzien van feit 2 Verdachte heeft dit feit bekend en de rechtbank verwijst in dit kader naar de bewijsmiddelen. Wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte op 20 februari 2025 samen met een ander wederrechtelijk heeft verbleven op het besloten terrein van [bedrijf] , terwijl zij zich de toegang tot dat terrein hebben verschaft door middel van inklimming.
4.4. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
-
primair op 20 februari 2025 te [plaats] , gemeente Vlissingen, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 20 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
op 20 februari 2025 te [plaats] , gemeente Vlissingen, tezamen en in vereniging met een ander wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten terrein van [bedrijf] , gevestigd aan [adres] te [plaats] , terwijl hij, verdachte, en zijn mededader zich de toegang hebben verschaft tot die besloten plaats, door middel van inklimming*.*
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast vordert hij dat de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaar, waaraan een contactverbod met de medeverdachten en een locatieverbod dat ziet op de containerhavens in Vlissingen en Rotterdam worden verbonden, met toepassing van vervangende hechtenis voor iedere keer dat verdachte zich niet aan de maatregel houdt, met een maximum van 6 maanden. Tot slot wordt de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel gevorderd.
6.2. Het standpunt van de verdediging De verdediging stelt dat is voldaan aan de inhoud van artikel 55, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, waarmee slechts de strafbepaling van artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht voor een strafoplegging in aanmerking komt. Er is in ieder geval in het voordeel van verdachte sprake van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Verder moet rekening worden gehouden met het blanco strafblad van verdachte en het feit dat hij direct heeft verklaard over zijn rol in het geheel. Hij heeft positieve levensdoelen en betuigt zijn spijt ten aanzien van het delictgedrag. Met verwijzing naar uitspraken in soortgelijke zaken, verzoekt de verdediging aan verdachte op te leggen een werkstraf en eventueel een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3. Het oordeel van de rechtbank De aard en de ernst van de feiten Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de verlengde invoer van ongeveer 20 kilogram cocaïne en heeft zich samen met een ander de toegang verschaft tot het besloten terrein van [bedrijf] door middel van inklimming. Hoewel de rol van een uithaler substantieel kleiner is dan van de personen die drugstransporten organiseren, is verdachte niettemin een belangrijke en onmisbare schakel geweest voor de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit en in dit geval in de internationale transportketen van cocaïne. Uithalersactiviteiten zijn namelijk van essentieel belang om het cocaïnetransport goed te laten verlopen. Dat de rol belangrijk is, blijkt ook wel uit de forse geldbedragen die kunnen worden verdiend met het uithalen. Met zijn handelen heeft verdachte in ieder geval een belangrijke bijdrage geleverd aan de internationale drugshandel. Slechts door interventie van Douane en politie kon worden voorkomen dat de harddrugs ergens kon worden afgeleverd. Harddrugs vormen een groot gevaar voor de volksgezondheid. De handel in harddrugs en het gebruik ervan leveren ook veel maatschappelijke overlast en gevoelens van onveiligheid in de samenleving op, omdat dit vaak direct dan wel indirect gepaard gaat met andere vormen van (zware) criminaliteit, met alle gevolgen van dien. Havens zijn voorts van essentieel belang voor het economische verkeer en het maatschappelijke leven. Het is daarom belangrijk dat de in de haven gevestigde containerbedrijven ongestoord kunnen functioneren. Verdachte heeft met zijn handelen dit economische verkeer verstoord. De activiteiten rondom cocaïnetransporten leveren niet alleen voor de containerbedrijven, maar ook voor de havens, haventerreinen, de douane, politie en justitie een enorme kostenpost op. Verdachte heeft bij dit alles niet stilgestaan en heeft zich niets aangetrokken van de negatieve gevolgen van de grensoverschrijdende handel in en het gebruik van verdovende middelen.
Eendaadse samenloop In de strafmaat houdt de rechtbank er in het voordeel van verdachte rekening mee dat er sprake is van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Nu beide strafbare feiten in verschillende titels binnen het Wetboek van Strafrecht zijn opgenomen en de bepalingen waarin de strafbare feiten zijn opgenomen verschillende belangen beschermen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht een specialis is van artikel 2 van de Opiumwet. De rechtbank geeft dan ook geen toepassing aan artikel 55, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte De rechtbank heeft kennis genomen van het blanco strafblad van verdachte.
Verder slaat de rechtbank acht op het rapport van de reclassering van 18 september 2025, waarin wordt geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen en bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering vindt interventies of toezicht niet nodig.
De rechtbank kan zich verenigen met het advies van de reclassering tot toepassing van het volwassenenstrafrecht en neemt dit advies over.
Straf Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden is. Deze deels voorwaardelijke gevangenisstraf vormt een stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (dergelijke) strafbare feiten te plegen en maakt het stellen van bijzondere voorwaarden mogelijk. De rechtbank ziet – hoewel daartoe niet door de reclassering is geadviseerd – aanleiding om aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf een contactverbod met de medeverdachten te verbinden en ook het reclasseringstoezicht op te leggen. Deze straf vormt een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank is echter van oordeel dat deze straf voldoende recht doet aan de aard en de ernst van de feiten en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Vrijheidsbeperkende maatregel De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om aan verdachte, ter voorkoming van strafbare feiten, voor een periode van 2 jaar een gebiedsverbod op te leggen voor de containerhavens in Vlissingen en Rotterdam. Zij bepaalt dat de duur van de vervangende hechtenis 2 weken bedraagt voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van 6 maanden. De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is. De rechtbank ziet, gelet op het reeds opgenomen contactverbod in de bijzondere voorwaarden, geen aanleiding om daarnaast een contactverbod met de medeverdachten op te leggen in de vorm van de 38v-maatregel. De rechtbank ziet evenmin aanleiding te bepalen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w, 47, 55 en 138aa van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 Beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
-
verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
-
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Eendaadse samenloop tussen: feit 1 primair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod; en feit 2: medeplegen van het zich de toegang verschaffen tot een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie/opslag/overslag van goederen door middel van inklimming;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden, waarvan
6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
-
bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
-
stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
-
stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met de medeverdachten, te weten [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 2] 2008 , [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 3] 2000 en [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedag 4] 2005 , zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt;
- stelt vast dat van rechtswege de volgende voorwaarden gelden:
- dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Maatregel
-
legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van 2 (twee) jaar zich niet zal ophouden in de containerhavens in Vlissingen en Rotterdam;
-
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden;
-
bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Boogert, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 oktober 2025.
Mrs. Boogert en Verschueren zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 19 en/of 20 februari 2025 te [plaats] , gemeente Vlissingen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 20 kilogram, in elk geval een hoevelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 en/of 20 februari 2025 te [plaats] , gemeente Vlissingen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
-
het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
-
het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en/of vervoeren, van 20 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te
plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van
dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door
- zich met (een) auto('s) naar het bedrijfsterrein van [bedrijf] (gelegen aan [adres]
te [plaats] ) te begeven en/of
- een of meer mobiele telefoon(s) voorhanden te hebben (om contact te
onderhouden en/of informatie uit te wisselen met mededader(s)) en/of
- zich onbevoegd (via de [straat 1] en/of de [straat 2]) te begeven op het
afgesloten terrein van [bedrijf] door over het hek te klimmen en/of
-
gereedschap en/of een tas mee te voeren en/of
-
zich te begeven naar een aldaar bevindende container met [nummer]
en/of -de luiken van de koelmotor op voornoemde container open te maken en/of krom te buigen en/of
- ( te pogen) de achterwand van voornoemde container open te breken, althans te
verwijderen;
( art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
hij op of omstreeks 20 februari 2025 te [plaats] , gemeente Vlissingen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven, luchthaven en/of spoorwegemplacement gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten terrein van [bedrijf] , gevestigd aan [adres] te [plaats] , terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang heeft/hebben verschaft tot die besloten plaats, door middel van braak en/of inklimming;
( art 138aa lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 138aa lid 2 Wetboek van Strafrecht, art 138aa lid 3 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )