Terug naar bibliotheek
Eerste Boek. Algemene bepalingen
Titel II. Straffen
Artikel 28

Artikel 28 (Ontzetting ambten, kiesrecht, beroepen)

Laatste versie

1. De rechten waarvan de schuldige, in de bij de wet bepaalde gevallen, bij rechterlijke uitspraak kan worden ontzet, zijn:

1°. het bekleden van ambten of van bepaalde ambten; 2°. het dienen bij de gewapende macht; 3°. het recht de leden van algemeen vertegenwoordigende organen te verkiezen en tot lid van deze organen te worden verkozen; 4°. het zijn van raadsman of gerechtelijk bewindvoerder; 5°. de uitoefening van bepaalde beroepen.

2. Ontzetting van leden van de rechterlijke macht die, hetzij voor hun leven, hetzij voor een bepaalde tijd, zijn aangesteld, of van andere voor hun leven aangestelde ambtenaren, geschiedt, ten opzichte van het ambt waartoe zij aldus zijn aangesteld, alleen in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald.

3. Ontzetting van het recht bedoeld in het eerste lid, onder 3°, kan alleen worden uitgesproken bij veroordeling tot gevangenisstraf van ten minste een jaar.

4. De rechter kan aan een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen reclasseringsinstelling opdracht geven toezicht te houden op de naleving door de veroordeelde van de ontzetting van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleden en het recht om bepaalde beroepen uit te oefenen.

Uitleg in duidelijke taal

1. De rechten waarvan de schuldige, in de bij de wet bepaalde gevallen, bij rechterlijke uitspraak kan worden ontzet, zijn:

Dit betekent letterlijk dat de rechten waarvan een schuldige persoon, in gevallen die specifiek in de wet zijn vastgelegd, door een rechterlijke uitspraak kan worden beroofd, de volgende zijn:

1°. het bekleden van ambten of van bepaalde ambten;

Dit betreft het recht om ambten in het algemeen of specifieke ambten te bekleden.

2°. het dienen bij de gewapende macht;

Dit betreft het recht om dienst te doen bij de strijdkrachten.

3°. het recht de leden van algemeen vertegenwoordigende organen te verkiezen en tot lid van deze organen te worden verkozen;

Dit betreft het recht om leden van algemeen vertegenwoordigende lichamen (zoals parlement of gemeenteraad) te kiezen en om zelf tot lid van dergelijke lichamen te worden gekozen.

4°. het zijn van raadsman of gerechtelijk bewindvoerder;

Dit betreft het recht om als advocaat (raadsman) of als door de rechter aangestelde beheerder (gerechtelijk bewindvoerder) op te treden.

5°. de uitoefening van bepaalde beroepen.

Dit betreft het recht om specifieke beroepen uit te oefenen.

2. Ontzetting van leden van de rechterlijke macht die, hetzij voor hun leven, hetzij voor een bepaalde tijd, zijn aangesteld, of van andere voor hun leven aangestelde ambtenaren, geschiedt, ten opzichte van het ambt waartoe zij aldus zijn aangesteld, alleen in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald.

Dit lid stelt dat de ontzetting uit hun functie van leden van de rechterlijke macht (rechters, officieren van justitie) die voor het leven of voor een bepaalde periode zijn benoemd, of van andere ambtenaren die voor het leven zijn benoemd, met betrekking tot het ambt waarvoor zij zo zijn aangesteld, uitsluitend plaatsvindt in de situaties en volgens de procedures die in de wet zijn vastgelegd.

3. Ontzetting van het recht bedoeld in het eerste lid, onder 3°, kan alleen worden uitgesproken bij veroordeling tot gevangenisstraf van ten minste een jaar.

Dit lid preciseert dat de ontzetting van het recht genoemd in het eerste lid, onder punt 3° (het kiesrecht en het recht om verkozen te worden), enkel kan worden opgelegd indien er een veroordeling is tot een gevangenisstraf van minimaal één jaar.

4. De rechter kan aan een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen reclasseringsinstelling opdracht geven toezicht te houden op de naleving door de veroordeelde van de ontzetting van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleden en het recht om bepaalde beroepen uit te oefenen.

Dit lid bepaalt dat de rechter een reclasseringsinstelling, die is aangewezen op basis van een algemene maatregel van bestuur, de opdracht kan geven om toezicht te houden op de naleving door de veroordeelde persoon van de opgelegde ontzetting van het recht om ambten of specifieke ambten te bekleden en van de ontzetting van het recht om bepaalde beroepen uit te oefenen.