ECLI:NL:RBOVE:2025:5568 - Feitelijk leidinggeven aan stelselmatige belastingfraude en gebrekkige administratie - 15 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank veroordeelt een feitelijke leidinggever voor het structureel onjuist doen van loonbelastingaangiften en het niet voeren van een deugdelijke administratie door de rechtspersoon. Het bewijs voor de opzet en de leidinggevende rol volgt uit contante loonbetalingen en bewuste onvolledige informatieverstrekking aan de boekhouder.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.078895.23 (P) Datum vonnis: 15 september 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte], geboren op [geboortedag] 1958 in [plaatsnamen] , wonende aan de [adres] in [plaatsnamen] .
1 Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 augustus 2025 en 15 september 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Lambregts en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. I.D. van Wijnen, namens mr. R.P. Eefting, advocaat in Assen , naar voren is gebracht.
2 De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte: feit 1: in de periode van 31 augustus 2018 tot en met 21 februari 2023 opdracht en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf] B.V. medeplegen van het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting vanaf maand zeven van het jaar 2018 tot en met de tweede maand van het jaar 2023; feit 2: in de periode van 1 juli 2018 tot en met 12 april 2023 opdracht en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf] B.V. medeplegen van het opzettelijk niet voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan gestelde eisen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1[bedrijf] B.V. op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 31 augustus2018 tot en met 21 februari 2023 te [plaatsnamen] , [plaatsnamen] , [plaatsnamen] , [plaatsnamen] en/of[plaatsnamen] , in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met één of meer anderen en/of alleen,telkens opzettelijk,een bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzakerijksbelastingen, te weten één of meer digitale aangiften voor de loonbelasting tenname van [bedrijf] B.V. over:- de 7e, 8e, 9e, 10e, 11e en/of 12e maand van het jaar 2018;- de 1e, 2e, 3e, 4e, 5e, 6e, 7e, 8e, 9e, 10e, 11e en/of 12e maand van het jaar 2019;- de 1e, 2e, 3e, 4e, 5e, 6e, 7e, 8e, 9e, 10e, 11e en/of 12e maand van het jaar 2020;- de 1e, 2e, 3e, 4e, 5e, 6e, 7e, 8e, 9e, 10e, 11e en/of 12e maand van het jaar 2021;- de 1e, 2e, 3e, 4e, 5e, 6e, 7e, 8e, 9e, 10e, 11e en/of 12e maand van het jaar 2022,en/of- de 1e en/of 2e maand van het jaar 2023,telkens onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft doen/laten doen,door telkens in de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan belastbaar loon/tebetalen loonheffingen op te geven en/of te doen/laten opgeven,terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven,tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte telkensopdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedragingenverdachte feitelijke leiding heeft gegeven;( art 51 lid 2 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht, art 69 lid 2 Algemene wet inzakerijksbelastingen )
2[bedrijf] B.V. op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 01 juli 2018tot en met 12 april 2023 te [plaatsnamen] en/of [plaatsnamen] , in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met één of meer anderen en/of alleen,telkens als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voeren vaneen administratie, overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwetgestelde eisen, telkens opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerden/of laten voeren, door- geen, althans een onvolledige/niet-sluitende administratie bij te houden en/of tebewaren, en/of- geen, althans op onvolledige/niet-sluitende wijze een kasboek bij te houden en/ofte bewaren,waardoor niet te allen tijde de rechten en verplichtingen van de belastingplichtigeen andere voor de heffing van belasting zijnde gegevens kunnen worden gekend,terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven,tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte telkensopdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedragingenverdachte feitelijke leiding heeft gegeven;( art 51 lid 2 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht, art 68 lid 1 ahf/ond d Algemene wetinzake rijksbelastingen, art 69 lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen )
3. De bewijsmotivering
3.1 Inleiding
[bedrijf] B.V. (hierna [bedrijf] ) is op 16 april 2018 opgericht met verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] (hierna [medeverdachte] ) als gezamenlijke aandeelhouders en bestuurders.
Vanaf 8 december 2020 is [verdachte] enig bestuurder geworden. Vanaf 17 november 2022 is [medeverdachte] enig aandeelhouder geworden. [bedrijf] heeft als activiteiten de inkoop en verkoop van en de handel in groenten, fruit en overige producten waaronder begrepen handel op week- en jaarmarkten.
Aanleiding onderzoek
Op 2 mei 2022 is de Belastingdienst een boekenonderzoek gestart bij [bedrijf] . Het onderzoek had betrekking op de jaren 2018 tot en met 2021 en betrof een onderzoek in verband met de omzetbelasting, de loonheffing en de vennootschapsbelasting. Dit onderzoek leidde onder andere tot het vermoeden dat de aangiften loonbelasting onjuist werden ingediend en dat geen deugdelijke administratie werd gevoerd doordat niet alle werkzame personen daarin werden opgenomen en/of het uitbetaalde loon niet juist werd vermeld. Op 20 juli 2022 is besloten een strafrechtelijk onderzoek in te stellen tegen [bedrijf] en haar feitelijke leidinggevers.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich zowel ten aanzien van feit 1 als feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Het dossier biedt volgens de raadsvrouw voldoende basis om te concluderen dat de aangiften onjuist zijn ingediend, maar in welke mate is de vraag. De geconstateerde discrepanties tussen de WhatsAppgesprekken en de aangiften loonbelasting kunnen worden verklaard door de wisselende behoefte aan inzet van personeel. Zo kwam het vaak voor dat werknemers op hun werkdag eerder naar huis werden gestuurd. Ook de coronaperiode biedt een verklaring. In die tijd werkte het merendeel van de personen die werkzaamheden hadden verricht grotendeels kosteloos.
3.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Feit 1: indienen onjuiste belastingaangiften
Aangiften loonbelasting
In de periode van 31 juli 2018 tot en met 21 februari 2023 zijn bij de Belastingdienst binnengekomen de aangiften over de tijdvakken juni 2018 tot en met februari 2023.
Onjuistheid aangiften: het niet (volledig) vermelden van (alle) werkzame personen
De FIOD heeft onderzocht voor welke personen [bedrijf] verplicht was loonbelasting af te dragen. De FIOD heeft hiertoe van de Belastingdienst diverse informatie ontvangen zoals de loonstaten. Verder heeft de FIOD op 22 maart 2023 in [plaatsnamen] de marktkraam van [bedrijf] bezocht. Op dat moment zagen verbalisanten dat er zeven mensen aan het werk waren. Naast [verdachte] meenden zij ook [medeverdachte] te herkennen.
Voor het jaar 2018 stelt de rechtbank vast dat door [bedrijf] alleen aangifte loonbelasting werd gedaan voor [verdachte] en [medeverdachte]
[medewerker 2] heeft tegenover de FIOD verklaard vanaf 11 juni 2016 werkzaam te zijn voor [verdachte] (en later [bedrijf] ). Zij kreeg eerst volledig contant uitbetaald door [verdachte] en later door [medeverdachte] . Toen ze ‘op papier’ kwam, werd een gedeelte van haar loon per bank door [verdachte] uitbetaald en ontving ze het resterende deel van haar loon contant [medeverdachte] . De gewerkte uren werden bijhouden door [medeverdachte] . Ze ontving niet elke maand een loonstrook en de contante betalingen werden niet op de loonstrook vermeld.
Ten aanzien van [medewerker 3] volgt uit de WhatsAppcorrespondentie met zowel [verdachte] als [medeverdachte] dat vanaf 2017 tot en met 2022 werkafspraken zijn gemaakt. Vanaf april 2020 werd [medewerker 3] in de aangifte loonbelasting opgenomen, maar de opgegeven gewerkte uren en dagen vielen lager uit dan de uren en dagen die zijn af te leiden uit de werkafspraken.
Met [medewerker 4] zijn over de periode van 11 juli 2018 tot en met 2022 door [medeverdachte] werkafspraken gemaakt via WhatsApp. Vanaf april 2020 werd [medewerker 4] in de aangifte loonbelasting opgenomen, maar de opgegeven gewerkte uren en dagen vielen lager uit dan de uren en dagen die zijn af te leiden uit de werkafspraken.
Met [medewerker 5] zijn over de periode van december 2018 tot en met september 2022 door [medeverdachte] werkafspraken gemaakt via WhatsApp. Vanaf april 2020 werd [medewerker 5] in de aangifte loonbelasting opgenomen, maar de opgegeven gewerkte uren en dagen vielen lager uit dan de uren en dagen die zijn af te leiden uit de werkafspraken. Daarnaast bleek [medewerker 1] na juni 2020, namelijk in september 2020 ook nog werkzaam te zijn geweest voor [bedrijf] , maar daarvan was eveneens geen aangifte loonbelasting gedaan.
[medewerker 1] heeft tegenover de FIOD verklaard dat zij vanaf 2019 werkzaam was bij [bedrijf] . Ze kreeg maandelijks een bepaald aantal uren per bank uitbetaald en een deel contant. Het contante geld kreeg ze [medeverdachte] en [medeverdachte] hield ook de gewerkte uren bij. Op de vraag van de FIOD waarom zij vanaf 2020 per bank uitbetaald kreeg, antwoordde zij dat dit kwam doordat de FIOD langs was geweest en het volgens [verdachte] anders ging opvallen. Ze kreeg niet altijd een loonstrook en de contante uitbetalingen werden niet op de loonstrook vermeld.
Uit de WhatsAppcorrespondentie zoals aangetroffen op de telefoon [medeverdachte] is verder af te leiden dat vanaf 2020 nog meer personen werkzaamheden voor [bedrijf] hebben verricht, namelijk [medewerker 6] , [medewerker 7] , [medewerker 8] , [medewerker 9] en [medewerker 10] . In 2022 komt [medewerker 11] daar nog bij. De rechtbank stelt vast dat door [bedrijf] voor [medewerker 7] , [medewerker 8] , [medewerker 9] en [medewerker 10] nimmer aangifte loonbelasting is gedaan. [medewerker 6] en [medewerker 11] werden na enige tijd wel in de aangifte loonbelasting opgenomen, maar het uitbetaalde loon bleek niet juist vermeld. De rechtbank overweegt over deze zes werknemers als volgt.
Ten aanzien van [medewerker 6] volgt uit de WhatsAppcorrespondentie met [medeverdachte] dat vanaf 19 augustus 2020 tot en met 31 augustus 2022 werkafspraken zijn gemaakt. Pas vanaf maart 2021 werd [medewerker 6] in de aangifte loonbelasting opgenomen, maar de opgegeven gewerkte uren en dagen vielen lager uit dan de uren en dagen die zijn af te leiden uit de werkafspraken.
Met [medewerker 7] zijn over de periode van 10 juli 2020 tot en met 9 april 2023 door [medeverdachte] werkafspraken gemaakt via WhatsApp. [medewerker 7] werd niet opgenomen in de aangifte loonbelasting.
Met [medewerker 8] zijn over de periode van 7 december 2020 tot en met 4 april 2023 door [medeverdachte] werkafspraken gemaakt via WhatsApp. [medewerker 8] werd niet opgenomen in de aangifte loonbelasting.
Met [medewerker 9] zijn over de periode van 24 juli 2020 tot en met februari 2023 door [medeverdachte] werkafspraken gemaakt via WhatsApp. [medewerker 9] werd niet opgenomen in de aangifte loonbelasting.
Ten aanzien van [medewerker 11] volgt uit de WhatsAppcorrespondentie met [medeverdachte] dat vanaf 17 juni 2022 tot en met april 2023 werkafspraken zijn gemaakt. Pas vanaf september 2022 werd [medewerker 11] in de aangifte loonbelasting opgenomen en de opgegeven gewerkte uren en dagen vielen lager uit dan de uren en dagen die zijn af te leiden uit de werkafspraken.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat alle aangiften loonbelasting over de ten laste gelegde periode (maand 7 van 2018 tot en met maand 12 van het jaar 2022) onjuist zijn ingediend doordat niet alle werkzame personen daarin werden opgenomen en het uitbetaalde loon niet juist werd vermeld. Loonstroken werden volgens [medewerker 1] en [medewerker 2] nauwelijks verstrekt en contante loonbetalingen stonden daarop niet vermeld.
Fiscale nadeel
Het fiscale nadeel is door de Belastingdienst berekend op een bedrag van € 78.515,--.
Daderschap van [bedrijf]
Vervolgens is het de vraag of het doen van onjuiste aangiften van de loonbelasting aan [bedrijf] kan worden toegerekend. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Het doen van aangiften loonbelasting viel binnen de normale bedrijfsvoering van [bedrijf] . Zij had als normadressaat de plicht om correcte aangiften loonbelasting te doen. Het namens de vennootschap onjuist indienen van de aangiften loonbelasting is [bedrijf] dienstig geweest, nu de vennootschap hierdoor minder loonbelasting heeft afgedragen dan waartoe zij gehouden was. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de verboden gedraging, het indienen van onjuiste aangiften loonbelasting, plaatsvond in de sfeer van [bedrijf] en daarom redelijkerwijs aan haar kan worden toegerekend. Dit betekent dat [bedrijf] kan worden aangemerkt als dader van het onder 1 ten laste gelegde.
Alvorens het opzet te bespreken zal de rechtbank stilstaan bij de verklaring van de boekhouder en de aangetroffen correspondentie met het boekhoudkantoor, de aangetroffen administratie in de woning [medeverdachte] , de algemene gang van zaken volgens werknemer [medewerker 1] en de verklaringen van verdachten. Na deze context te hebben geschetst, zal de rechtbank het opzet beoordelen en toekomen aan de vraag of [verdachte] en [medeverdachte] als opdrachtgever dan wel feitelijke leidinggever kunnen worden aangemerkt en of sprake is geweest van medeplegen.
Verklaring boekhouder en bespreking jaarcijfers
[boekhouder 1] heeft tegenover de FIOD verklaard dat hij de boekhouder van [bedrijf] is en zorg droeg voor administratie en de aangiften loonheffing. [verdachte] nam voorheen de boekhouding voor zijn rekening, maar dat ging niet goed. Vanaf januari 2019 is [bedrijf] op advies van [boekhouder 1] gestart met het bijhouden van kasboeken en daardoor ging het geleidelijk aan beter met de administratie van [bedrijf] . Tot 2021 was de administratie niet op de rit, aldus [boekhouder 1] .
De jaarcijfers werden jaarlijks door [boekhouder 1] besproken met [verdachte] en [medeverdachte] . Uit de agenda van de jaarbespreking van 2018 volgt dat er veel vraagtekens zijn gesteld bij de administratie. Uit de agenda van de jaarbesprekingen 2019 en 2020 volgt dat de administratie rommelig was met het risico op verwerping.
Correspondentie tussen [verdachte] en het boekhoudkantoor
Op de telefoon van verdachte [verdachte] is (WhatsApp)correspondentie aangetroffen met [boekhouder 1] en [boekhouder 2] (een werknemer van het boekhoudkantoor) die betrekking heeft op de aangiften loonbelasting.
Zo vroeg [boekhouder 2] op 30 oktober 2018 aan [verdachte] of hij nog meer werknemers in dienst had, waarop [verdachte] ontkennend antwoordde.
Correspondentie tussen [medeverdachte] en het boekhoudkantoor
Op de telefoon van verdachte [medeverdachte] is ook (WhatsApp)correspondentie aangetroffen met [boekhouder 1] die betrekking heeft op de aangiften loonbelasting.
In juni en juli 2018 vroeg [medeverdachte] aan [boekhouder 1] of hij nihilaangiften loonbelasting wilde indienen, waarom [boekhouder 1] antwoordde dat hij dat zal doen dan wel heeft gedaan.
Aangetroffen administratie in de woning [medeverdachte]
Tijdens de doorzoeking van de woning [medeverdachte] op 12 april 2023 is een weekplanner aangetroffen met een beschreven blad met de namen [medewerker 3] , [medewerker 2] , [medewerker 6] en [medewerker 4] met getallen erachter, vermoedelijk de gewerkte uren.
Verklaring van [medewerker 1] omtrent de feitelijke gang van zaken
[medewerker 1] was, zoals eerder benoemd, vanaf 2019 werkzaam bij [bedrijf] en ook aanwezig tijdens de doorzoeking van de marktkraam op 12 april 2023. De FIOD heeft [medewerker 1] tijdens de doorzoeking enkele vragen gesteld over het reilen en zeilen van de marktkraam. Zij heeft toen onder meer verklaard dat [verdachte] de prijzen van de producten bepaalde of bij zijn afwezigheid [medeverdachte] . Er werden geen voorraadlijsten bijgehouden en er werd geen eindbalans opgemaakt. Ze werkte vaak met een vaste groep collega’s en op de woensdagmarkt werkte ze vaak met zes mensen. Via WhatsApp stuurde [medeverdachte] berichten over de hoe laat ze moest beginnen. [medeverdachte] hield in haar telefoon notities bij van de gewerkte uren van het personeel, aldus [medewerker 1] .
Verklaring van [verdachte]
Tegenover de FIOD heeft [verdachte] zich voor het overgrote deels beroepen op zijn zwijgrecht.
Verklaring [medeverdachte]
Tegenover de FIOD heeft [medeverdachte] zich voor het overgrote deels beroepen op haar zwijgrecht.
Opzet
De rechtbank leidt het opzet allereerst af uit de verklaring van [verdachte] , die ter terechtzitting heeft verklaard dat in de beginjaren werknemers aan het einde van hun werkdag hun loon contant uitbetaald kregen. Deze verklaring van de verdachte strookt met de onderzoeksbevindingen van de FIOD en wordt onder meer bevestigd door de als getuige gehoorde werknemers [medewerker 1] en [medewerker 2] .
Uit voornoemd feitencomplex volgt dat vanaf 2020 sommige werknemers gedeeltelijk in de aangifte loonbelasting opgenomen. Dit kwam er in de praktijk erop neer dat een deel van het loon per bank werd overgemaakt en een deel van het loon contant werd uitbetaald. [verdachte] heeft verklaard dat contant betaald loon niet aan de boekhouder werd doorgegeven en niet in het kasboek werd genoteerd. [medewerker 1] heeft over deze verandering specifiek verklaard dat dit kwam omdat de FIOD langs was geweest en het volgens [verdachte] anders ging opvallen. Dat daarnaast opzettelijk werknemers in zijn geheel niet in aangiften loonbelasting werden opgenomen volgt uit voornoemde aangehaalde correspondentie tussen [verdachte] en [boekhouder 1] inhoudende dat personeel volgens [verdachte] niet op de loonlijst wilde.
[medeverdachte] had eveneens opzet, omdat zij ook personeel zwart uitbetaalde en wist van de wijze waarop het personeel in de loop der jaren werd betaald. Ter zitting heeft [medeverdachte] bevestigd dat zij contante geldbedragen van [verdachte] ontving om werknemers mee te betalen. [medewerker 1] en [medewerker 2] hebben eveneens verklaard dat zij contant loon van haar hebben ontvangen. Verder is op de telefoon [medeverdachte] een WhatsAppconversatie aangetroffen van 26 mei 2020 tussen [medeverdachte] en werknemer [medewerker 5] . [medeverdachte] vroeg daarin om controle van haar adres en BSN. [medewerker 5] vroeg aan [medeverdachte] waarvoor dit was, waarop [medeverdachte] antwoordde “gedeelte op papier”.
Volgens [verdachte] werden de gewerkte uren bijgehouden in een boekje in/bij de kassa van de marktkraam. Uit voornoemd feitencomplex stelt de rechtbank vast dat (ook) [medeverdachte] zich bezighield met het noteren van de gewerkte uren van het personeel. [medewerker 1] en [medewerker 2] hebben immers verklaard dat [medeverdachte] de gewerkte uren bijhield en in de woning [medeverdachte] zijn een weekplanner en andere notities aangetroffen. [verdachte] gaf vervolgens het aantal gewerkte uren van het personeel aan de boekhouder door. Dat opzettelijk niet het juiste aantal uren werd doorgegeven volgt uit de verklaring van [verdachte] ter terechtzitting over het verrekenen van voorschotten en/of contante uitbetalingen.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat zowel bij verdachte [verdachte] als [medeverdachte] sprake is van opzet op het onder 1 ten laste gelegde onjuist of onvolledig doen van de aangiften loonheffing en dit handelen kan worden toegerekend aan [bedrijf] . De rechtbank verwerpt daarmee de verweren van de verdediging op dat punt. De rechtbank acht het opzet van [bedrijf] wettig en overtuigend bewezen.
Opdracht of feitelijke leidinggeven
De rechtbank dient met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde de vraag beantwoorden of verdachte als opdrachtgever of feitelijke leidinggever kan worden aangemerkt.
In dat kader acht de rechtbank allereerst het volgende van belang. Uit het dossier volgt dat [verdachte] en [medeverdachte] , in navolging van de eenmanszaak van [verdachte] , samen [bedrijf] hebben opgericht. Voor de gehele tenlastegelegde periode geldt dat [verdachte] en [medeverdachte] als bestuurder en/of als aandeelhouder aan [bedrijf] gelieerd waren. Tot 8 december 2020 waren zij zelfs gezamenlijk bestuurders. In de hoedanigheid van bestuurder waren zij zonder meer verantwoordelijk voor het (laten) indienen van correcte aangiften loonbelasting en ten opzichte van elkaars gedragingen waren zij als bestuurders bevoegd en redelijkerwijs gehouden om maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging een situatie waarbij onjuiste aangiften omzetbelasting werden ingediend.
Uit voornoemd feitencomplex is naar voren gekomen dat [verdachte] en [medeverdachte] beiden bekend waren met de boekhouder en contact met het boekhoudkantoor hebben gehad over administratie en jaarstukken betreffende [bedrijf] . Daarnaast hadden zij beiden de dagelijkse leiding over [bedrijf] en stuurde [medeverdachte] het personeel aan. Beiden hebben WhatsAppcontact gehad met een of meer medewerkers over werkgerelateerde aangelegenheden. [medeverdachte] registreerde de gewerkte uren van het personeel en onderhield het meeste (WhatsApp)contact met de werknemers voor het maken van werkafspraken. Zij noteerde de gewerkte uren van de werknemers die de basis vormde voor wat de laatste zouden verdienen [verdachte] en [medeverdachte] betaalden hebben beiden contant loon uitbetaald aan werknemers. Beiden waren dus gedurende enige jaren bewust actief met het doen van contante betalingen aan werknemers (“een gedeelte mag maar op papier”, aldus [medeverdachte] ), zodat deze bewust niet in de boekhouding werden verwerkt (“anders ging het opvallen”, aldus [verdachte] ), en zodat deze aldus niet in de loonadministratie en vervolgens in de aangifte loonbelasting zijn opgenomen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de door [bedrijf] begane strafbare feiten.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat van medeplegen door [verdachte] en/of [medeverdachte] geen sprake is en spreekt verdachte daarvan vrij. Bij bewezenverklaring van medeplegen in onderling verband en samenhang beschouwend met de tenlastelegging van [verdachte] en [medeverdachte] , die gericht is op het feitelijk leidinggeven door [verdachte] en/of [medeverdachte] aan een strafbare feit gepleegd door de vennootschap, zou betekenen dat bewezen verklaard wordt het feitelijk leidinggeven aan het eigen (mede)plegen. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet mogelijk, althans niet goed denkbaar, in strafrechtelijke zin feitelijk leiding te geven aan eigen gedragingen, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen met uitzondering van het tenlastegelegde medeplegen.
Feit 2
Tijdens de doorzoeking van de woningen van verdachten op 12 april 2023 is administratie aangetroffen en in beslag genomen. In de woning van [verdachte] werden twee kasboeken aangetroffen. In de woning [medeverdachte] werd de onder feit 1 genoemde jaarplanner en documenten aangetroffen met namen van personeel en de vermoedelijk gewerkte uren.
Daarnaast is administratie verkregen van de boekhouder. Verder werd op de telefoons van [verdachte] en [medeverdachte] correspondentie aangetroffen met betrekking tot de administratie. De FIOD heeft die correspondentie en de administratie onderzocht en kwam daarbij tot de conclusie dat de loon- en kasadministratie niet voldeed aan de daarvoor gestelde eisen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de onder feit 1 opgenomen verklaring van boekhouder [boekhouder 1] en de agenda’s van de jaarstukken volgt dat de administratie (volgens [boekhouder 1] ) in zijn algemeenheid ‘een dikke rommel’ was en dat verdachten daarvan op de hoogte waren. Specifiek volgt uit voornoemd feitencomplex van feit 1 dat geen deugdelijke loonadministratie werd gevoerd, doordat opzettelijk medewerkers van [bedrijf] niet in de aangiften loonbelasting werden opgenomen en onjuiste opgave werd gedaan van de gewerkte uren van het personeel en van het contant betaalde loon.
Uit het dossier volgt verder dat ook de kasadministratie niet voldeed aan de eisen. Volgens [boekhouder 1] werd in het begin van de onderneming (dus in 2018) niet met een kasboek gewerkt. Vanaf 2019 werd volgens de boekhouder wel met een kasboek gewerkt, maar uit de kasbladen
Uit de correspondentie tussen [verdachte] en [boekhouder 1] en tussen [verdachte] en [boekhouder 2] in combinatie met de aanwezige kasbladen kan verder worden geconcludeerd dat ook de omzet niet juist werd geadministreerd. De rechtbank acht daarbij de volgende WhatsAppberichten, die zijn aangetroffen op de telefoon van [verdachte] , van belang.
Op 29 januari 2019 stuurde [boekhouder 1] aan [verdachte] een bericht “We komen niet uit jouw administratie. We hebben een groot negatief kassaldo.”
Naast berichten met de boekhouder, is op de telefoon van [verdachte] en [medeverdachte] ook onderlinge correspondentie aangetroffen tussen [verdachte] en [medeverdachte] . [medeverdachte] stuurde aan [verdachte] berichten met bedragen die vermoedelijk betrekking hebben op de contante- en gepinde (dag)opbrengst, het wisselgeld en uitgaven, maar deze bedragen komen niet altijd overeen met de opgemaakte kasbladen.
Opzet
Voor het opzet verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor reeds onder feit 1 heeft overwogen. Gelet op de nauwe samenhang van de feiten 1 en 2, is de opzet van [bedrijf] ook voor dit feit gegeven, nu op grond van het daar overwogene ook hier het opzet van [verdachte] en [medeverdachte] aan [bedrijf] kan worden toegerekend. [verdachte] en [medeverdachte] waren immers beiden op de hoogte van het feit dat de administratie in zijn algemeenheid niet op orde was en dat de loonadministratie onjuist en/of onvolledig was doordat opzettelijk niet alle werkzame personen daarin werden opgenomen en/of het uitbetaalde loon niet juist werd vermeld. In aanvulling daarop volgt uit het feitencomplex van feit 2, in het bijzonder de correspondentie tussen [verdachte] en [boekhouder 2] dat [verdachte] opzettelijk onjuiste omzetbedragen doorgaf om discrepanties in de administratie te op te lossen.
Opdracht of feitelijke leidinggeven
De rechtbank dient met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde de vraag te beantwoorden of verdachte als opdrachtgever of feitelijke leidinggever kan worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte als feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt, hetgeen reeds kan worden afgeleid uit hetgeen de rechtbank hiervoor met betrekking tot het feitelijk leidinggeven aan feit 1 kan worden afgeleid. Daarbij overweegt de rechtbank voorts nog dat verdachte met haar contante betalingen aan de werknemers in de wetenschap dat deze betalingen (al dan niet gedeeltelijk) ‘niet op papier’ werden gezet, een zodanige bijdrage heeft geleverd aan het voeren van een gebrekkige administratie, dat zij geacht moet worden daaraan (mede) feitelijk leiding te hebben gegeven.
Medeplegen
De rechtbank is - gelijk aan hetgeen hierover onder feit 1 is overwogen - van oordeel dat verdachte van dit onderdeel moet worden vrijgesproken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen met uitzondering van het tenlastegelegde medeplegen.
3.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
[bedrijf] B.V. in de periode 31 augustus 2018 tot en met 21 februari in Nederland,
telkens opzettelijk, een bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzakerijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de loonbelasting ten
name van [bedrijf] B.V. over:
- de 7e, 8e, 9e, 10e, 11e en 12e maand van het jaar 2018;
- de 1e, 2e, 3e, 4e, 5e, 6e, 7e, 8e, 9e, 10e, 11e en 12e maand van het jaar 2019;
- de 1e, 2e, 3e, 4e, 5e, 6e, 7e, 8e, 9e, 10e, 11e en 12e maand van het jaar 2020;
- de 1e, 2e, 3e, 4e, 5e, 6e, 7e, 8e, 9e, 10e, 11e en 12e maand van het jaar 2021;
- de 1e, 2e, 3e, 4e, 5e, 6e, 7e, 8e, 9e, 10e, 11e en 12e maand van het jaar 2022,
en
- de 1e en 2e maand van het jaar 2023,
telkens onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft laten doen,
door telkens in de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan belastbaar loon/te
betalen loonheffingen op te geven en/of te laten opgeven,
terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven,
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte telkens
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
Feit 2
[bedrijf] B.V. in de periode 1 juli 2018 tot en met 12 april 2023 in Nederland,
telkens als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voeren van
een administratie, overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet
gestelde eisen, telkens opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd
en/of laten voeren, door
- geen, althans een onvolledige/niet-sluitende administratie bij te houden en - geen, althans op onvolledige/niet-sluitende wijze een kasboek bij te houden waardoor niet te allen tijde de rechten en verplichtingen van de belastingplichtige en andere voor de heffing van belasting zijnde gegevens kunnen worden gekend, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven. De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 68 en 69 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1: het misdrijf:opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd; feit 2: het misdrijf: ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen te voeren, een zodanige administratie opzettelijk niet voeren en doen of laten voeren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.
5 De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
6 De op te leggen straf of maatregel
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met ontzetting van het recht op de uitoefening van het beroep van statutair bestuurder, feitelijk bestuurder of vennoot van enig rechtspersoon als bedoeld in artikel 51 Sr voor de duur van vijf jaren, gelet op de eerdere veroordeling voor soortgelijke feiten en de stelselmatige benadeling van Belastingdienst door de aan verdachte gelieerde vennootschap.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de strafbepaling rekening te houden met de omstandigheid dat het berekende fiscale nadeel genuanceerd dient te worden en het aldus passend is om af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten. Daarnaast is de werkwijze en de administratie van [bedrijf] aantoonbaar verbeterd. Dit volgt uit een recente verklaring van [boekhouder 1] en de invoering van ‘mijn Loondossier’. Oplegging van een langdurige gevangenisstraf en het oplegging van een verbod op statutair bestuurder zal te verstrekkende gevolgen met zich meebrengen voor verdachte. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met overschrijding van de redelijke termijn en toepassing van artikel 63 Wetboek van Strafrecht. Volstaan kan worden met een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, aldus de raadsvrouw.
6.3 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich - als feitelijke leidinggever - schuldig gemaakt aan stelselmatige belastingfraude en het niet voeren van een deugdelijke administratie. Hij heeft opzettelijk werknemers niet, althans niet voor de volledige aantallen gewerkte uren, op de loonlijst laten verwerken en opzettelijk onjuiste en onvolledige aangiften loonbelasting laten doen. Ook de kasadministratie werd opzettelijk onjuist gevoerd. Als gevolg hiervan is over een langere periode (zes boekjaren) te weinig belasting afgedragen. Daar komt bij dat ten tijde van het plegen van deze feiten verdachte nog een ander onderzoek heeft betrokken waarvoor hij in 2020 is veroordeeld. Dat onderzoek en die veroordeling heeft op geen enkele wijze voor verdachte tot ander gedrag geleid. Verdachte is gewoon op dezelfde voet voortgegaan.
De rechtbank rekent dit alles verdachte aan. De goede werking van het belastingsysteem staat of valt immers met de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van aangiften. Dit systeem is mede gebaseerd op het vertrouwen dat een onderneming een juiste aangifte doet. Daarnaast wordt de gemeenschap door belastingfraude benadeeld, omdat de Staat der Nederland inkomsten ten behoeve van het algemeen nut misloopt. Dit leidt tot verzwaring van de belastingdruk bij andere belastingbetalers en draagt bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal. Door niet te voldoen aan de administratieplicht is het zicht ontnomen op de ware financiële situatie van de onderneming en werd de opsporing van strafbare feiten bemoeilijkt.
Verdachte heeft als bestuurder aan de strafbare gedragingen feitelijke leiding gegeven. Hij heeft het vertrouwen dat in hem als bestuurder is gesteld beschaamd. Het dossier schetst een beeld dat verdachte niet proactief heeft gehandeld en niet heeft willen handelen, terwijl hij wist dat de administratie een puinhoop was én wist dat hij – vanwege een strafrechtelijke veroordeling voor soortgelijke feiten – nog in een proeftijd liep.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 21 maart 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en waarvan de proeftijd nog niet was verstreken ten tijde van het plegen van deze bewezenverklaarde strafbare feiten. De vordering tenuitvoerlegging van voornoemd voorwaardelijke strafdeel komt hierna in dit vonnis aan de orde.
Als gevolg van zijn handelen heeft verdachte de overheid, en daarmee de samenleving, voor een bedrag van € 77.434,-- benadeeld. In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS geldt als uitgangspunt bij een benadelingsbedrag tussen € 70.000,-- tot € 125.000 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 tot 9 maanden dan wel een onvoorwaardelijke taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Gelet op de ernst van de feiten (met name het stelselmatige karakter) en het feit dat sprake is van recidive, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht het daarnaast passend om aan verdachte een verbod op te leggen tot het uitoefenen van beroep van statutair bestuurder of feitelijk bestuurder van enige rechtspersoon of vennoot van enig rechtspersoon als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht. Uit het dossier - in onderling verband en samenhang met de eerdere veroordeling - komt namelijk een patroon naar voren waarbij structureel niet wordt voldaan aan de belastingplicht en waarbij verdachte de feitelijke gang van zaken bepaalt. Voor de oprichting van [bedrijf] was dat vanuit zijn eenmanszaak en na de oprichting van [bedrijf] als bestuurder en feitelijke leidinggever.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden met oplegging van voornoemd beroepsverbod voor de duur van vijf jaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
7 De vordering tenuitvoerlegging
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd ten uitvoer te leggen de door de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel bij vonnis van 13 augustus 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden (parketnummer 08/996053-19).
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een deel van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf om te zetten naar een taakstraf.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden toegewezen. De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van voornoemd vonnis en voor het eindigen van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen verklaarde feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Gelet op het voorgaande zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij het vonnis onder parketnummer 08/996053-19 aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes maanden.
8 De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 28, 31, 51, 57 en 63.
9 De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
-
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
-
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
-
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
-
verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: het misdrijf:opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd; feit 2: het misdrijf: ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen te voeren, een zodanige administratie opzettelijk niet voeren en doen of laten voeren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
-
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
-
bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
-
ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroepvan statutair bestuurder of feitelijk bestuurder van enige rechtspersoon of vennoot van enig rechtspersoon als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 5 (vijf) jaren.
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer 08/996053-19
- beveelt de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel van 13 augustus 2020 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
Dit vonnis is gewezen door R.P van Campen, voorzitter, mr. D. van den Berg en mr. R. ter Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Broeks, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2025.
Buiten staat Mr. D. van den Berg is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD / Belastingdienst met nummer 71801, onderzoek Denny. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Een geschrift, zijnde een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf] B.V. van 16 april 2018, genummerd als DOC-001, pagina’s 474 t/m 475 en de historie genummerd als DOC-025, pagina’s 903 t/m 905.
Een geschift, zijnde de ambtsedige verklaring inkomstenbelasting van 11 april 2021 met bijlagen, genummerd als DOC-003, pagina’s 523 t/m 587.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 maart 2023, genummerd als AMB-002, pagina 195.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 april 2023, genummerd als AMB-005, pagina 198.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 maart 2024, genummerd als AMB-026-01, pagina’s 316 t/m 322.
Een geschrift, zijnde de loonstaat over 2018, genummerd als DOC-026, pagina 906.
Een geschrift, zijnde de loonstaat over 2019, genummerd als DOC-026, pagina 912.
Een geschrift, zijnde de loonstaat over 2020, genummerd als DOC-027, pagina’s 920 t/m 921.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [medewerker 2] van 15 juni 2023, genummerd als G-002, pagina’s 173 en 174.
Het proces-verbaal van bevindingen werkdagen volgens WhatsApp van [medewerker 2] , genummerd als AMB-013, pagina’s 236 t/m 237.
Het proces-verbaal van bevindingen werkdagen volgens WhatsApp van [medewerker 3] , genummerd als AMB-012, pagina’s 224 t/m 225.
Het proces-verbaal van bevindingen werkdagen volgens WhatsApp van [medewerker 4] , genummerd als AMB-014, pagina 245.
Het proces-verbaal van bevindingen werkdagen volgens WhatsApp van [medewerker 5] , genummerd als AMB-015, pagina 250.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [medewerker 1] van 15 juni 2023, genummerd als G-003, pagina’s 176 t/m 178.
Het proces-verbaal van bevindingen werkdagen volgens WhatsApp van [medewerker 1] , genummerd als AMB-011, pagina 214.
Het proces-verbaal van bevindingen werkdagen volgens WhatsApp [medewerker 6] , genummerd als AMB-020, pagina’s 262 t/m 263 en een geschrift, zijnde de loonstaat over 2021, genummerd als DOC-028, pagina 933.
Het proces-verbaal van bevindingen werkdagen volgens WhatsApp [medewerker 7] , genummerd als AMB-021, pagina 268.
Het proces-verbaal van bevindingen werkdagen volgens WhatsApp [medewerker 8] , genummerd als AMB-022, pagina 273.
Het proces-verbaal van bevindingen werkdagen volgens WhatsApp [medewerker 1], genummerd als AMB-023, pagina 279.
Het proces-verbaal van bevindingen werkdagen volgens WhatsApp [medewerker 10] , genummerd als AMB-024, pagina 286.
Het proces-verbaal van bevindingen werkdagen volgens WhatsApp [medewerker 11] , genummerd als AMB-021, pagina 268 en een geschrift, zijnde de loonstaat over 2022, genummerd als DOC-029, pagina 944-945.
Een geschrift, zijn de fiscale nadeelberekening van 2 mei 2024, genummerd als DOC-074, pagina 1119.
Het proces-verbaal van verhoor van [boekhouder 1] d.d. 15 mei 2023, genummerd als G-001, pagina’s 169 t/m 170.
Geschrift, zijnde de agenda’s besprekingen jaarcijfers 2018, 2019 en 2020, genummerd als DOC-058 en DOC-059, pagina’s 1088 en 1090.
Een geschrift, zijnde de WhatsAppberichten tussen [boekhouder 2] en [verdachte] , genummerd als DOC-020 (pagina 2 en 3 van 30).
Een geschrift, zijnde de WhatsAppberichten tussen [boekhouder 1] en [verdachte] , genummerd als DOC-018 (pagina 2 van 31).
Een geschrift, zijnde de WhatsAppberichten tussen [boekhouder 1] en [verdachte] , genummerd als DOC-018 (pagina 3 van 31).
Een geschrift, zijnde de WhatsAppberichten tussen [boekhouder 1] en [verdachte] , genummerd als DOC-018 (pagina 4 van 31).
Een geschrift, zijnde de WhatsAppberichten tussen [boekhouder 2] en [verdachte] , genummerd als DOC-020 (pagina 7 van 30).
Een geschrift, zijnde de WhatsAppberichten tussen [boekhouder 2] en [verdachte] , genummerd als DOC-020 (pagina 11 van 30).
Een geschrift, zijnde de WhatsAppberichten tussen [boekhouder 2] en [verdachte] , genummerd als DOC-020 (pagina 16 van 30).
Een geschrift, zijnde de WhatsAppberichten tussen [boekhouder 1] en [medeverdachte] , genummerd als DOC-019 (pagina 1 van 7).
Het algemeen relaas zaaksdossier 1, pagina 89 en 90, en een geschift, zijnde een kopie van de aangetroffen weekplanner, genummerd als DOC-053, pagina 1083.
Geschriften, zijnde aantekeningen, genummerd als DOC-054 en DOC-055, pagina’s 1085 t/m 1086.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 april 2023, genummerd als AMB-005, pagina’s 198 en 199.
Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 13 februari 2024, genummerd V-001-03, pagina 131.
De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 25 augustus 2025.
Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] van 12 februari 2024, genummerd als V-002-02, pagina’s 150 en 151.
Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] van 13 februari 2024, genummerd als V-002-04, pagina 163.
De verklaring [medeverdachte] ter terechtzitting van 25 augustus 2025.
Een geschift, zijnde de WhatsAppcorrespondentie tussen [medeverdachte] en [medewerker 5] , genummerd als DOC-017, pagina 11/14.
Een geschrift, zijnde de WhatsAppcorrespondentie tussen [medeverdachte] en [medewerker 6] , genummerd als DOC-012, pagina 6/16.
Het proces-verbaal van bevindingen, genummerd als AMB-025, pagina’s 290 t/m 292.
Geschriften, zijnde kasbladen, genummerd als
DOC-049 (periode oktober en november 2018, pagina’s 1078 t/m 1079),
DOC-030 (jaar 2019 pagina’s 967 t/m 983),
DOC-031 (jaar 2020, pagina’s 984 t/m 997),
DOC-032 (jaar 2021, pagina’s 998 t/m1009),
DOC-042 (jaar 2022, pagina’s 1060 t/m 1071) en
DOC-043 (januari 2023 pagina 1072).
Een geschrift, zijnde het kasblad over januari 2023, genummerd als DOC-043, pagina 1072 en het proces-verbaal van bevindingen genummerd als AMB-025, pagina 299.
Een geschrift, zijnde de WhatsAppcorrespondentie tussen [verdachte] en [boekhouder 1] , genummerd als DOC-018, pagina 1/31).
Een geschrift, zijnde de WhatsAppcorrespondentie tussen [verdachte] en [boekhouder 1] , genummerd als DOC-018, pagina 1/31).
Een geschrift, zijnde de WhatsAppcorrespondentie tussen [verdachte] en [boekhouder 1] , genummerd als DOC-018, pagina 2/31).
Een geschrift, zijnde de WhatsAppcorrespondentie tussen [verdachte] en [boekhouder 2] , genummerd als DOC-020, pagina 5/17).
Het proces-verbaal van bevindingen genummerd als AMB-025, pagina 302 t/m 304.
Een geschrift, zijnde een uitdraai van WhatsAppberichten tussen [verdachte] en [medeverdachte] , genummerd als DOC-044, pagina 1073 en het kasblad genummerd als DOC-030, pagina 15/17.
Een geschrift, zijnde een uitdraai van WhatsAppberichten tussen [verdachte] en [medeverdachte] , genummerd als DOC-045, pagina 1074 en het kasblad genummerd als DOC-031, pagina 4/14.
Een geschrift, zijnde een uitdraai van WhatsAppberichten tussen [verdachte] en [medeverdachte] , genummerd als DOC-046, pagina 1075 en het kasblad genummerd als DOC-031, pagina 4/14.
Een geschrift, zijnde een uitdraai van WhatsAppberichten tussen [verdachte] en [medeverdachte] , genummerd als DOC-047, pagina 1076 en het kasblad genummerd als DOC-031, pagina 7/14
Een geschrift, zijnde een uitdraai van WhatsAppberichten tussen [verdachte] en [medeverdachte] , genummerd als DOC-048, pagina 1077 en het kasblad genummerd als DOC-032, pagina 3/12.