Arrest inhoud

Parketnummer : 20-003043-24

Uitspraak : 15 augustus 2025

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 oktober 2024, in de strafzaak met parketnummer 03-264520-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1969, thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Middelburg te Middelburg.

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘feitelijke aanranding van de eerbaarheid’, de verdachte strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Voorts heeft de rechtbank de verdachte ontzet uit het recht tot de uitoefening van het beroep van huisarts of een ander medisch of paramedisch beroep, voor de duur van 2 jaar en 6 maanden. Tenslotte heeft de rechtbank aan de verdachte de maatregel opgelegd strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.

Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf, bijkomende straf en maatregel, en dat het hof, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, een ontzetting uit het recht tot de uitoefening van het beroep van huisarts of een ander medisch of paramedisch beroep, voor de duur van 2 jaar en 8 maanden, en aan hem de maatregel zal opleggen strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.

Vonnis waarvan beroep

Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

primair hij op of omstreeks 20 juli 2023 in de gemeente Brunssum, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), [aangeefster] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), te weten het meermalen, althans eenmaal, (telkens)

  • leggen en/of brengen en/of houden van zijn, verdachtes, hand en/of vingers op (de bovenkant van) het borstbeen en/of op (de bovenkant van) de borsten van die [aangeefster] en/of het tussen de hals en de borsten van die [aangeefster] en/of met zijn, verdachtes, hand en/of vingers aanraken en/of betasten van (de bovenkant van) de borsten van die [aangeefster] en/of
  • brengen en/of leggen van zijn, verdachtes, handen op/tegen de wangen van die [aangeefster] en/of het met zijn, verdachtes, handen omvatten en/of vastpakken en/of vasthouden van de wangen, althans het hoofd van die [aangeefster] en/of
  • drukken en/of duwen en/of brengen van de (gehele) voorkant van zijn, verdachtes, lichaam op/tegen de (gehele) achterkant van het lichaam van die [aangeefster] en/of het met de (gehele) voorkant van zijn, verdachtes, lichaam tegen de (gehele) achterkant van het lichaam van die [aangeefster] aan gaan en/of blijven staan en/of
  • brengen en/of leggen van zijn, verdachtes, hoofd op een schouder van die [aangeefster] en/of
  • brengen en/of leggen van zijn, verdachtes, wang op/tegen een wang van die [aangeefster] en/of
  • op een wang kussen van die [aangeefster]

en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte, in zijn hoedanigheid van huisarts van die [aangeefster] en derhalve bekend met de lichamelijke en/of psychische gesteldheid van die [aangeefster] en/of (daarbij) misbruik makend van de vertrouwensrelatie tussen arts en patiënt, meermalen, althans eenmaal, (telkens)

  • (onverhoeds en/of onvoorzien) zijn, verdachtes, hand en/of vingers heeft gelegd en/of gebracht en/of gehouden op (de bovenkant van) het borstbeen en/of op (de bovenkant van) de borsten van die [aangeefster] en/of tussen de hals en de borsten van die [aangeefster] en/of met zijn, verdachtes, hand en/of vingers (de bovenkant van) de borsten van die [aangeefster] heeft aangeraakt en/of betast en/of
  • (onverhoeds en/of onvoorzien) zijn, verdachtes, handen op/tegen de wangen van die [aangeefster] heeft gelegd en/of gebracht en/of met zijn, verdachtes, handen de wangen, althans het hoofd van die [aangeefster] heeft omvat en/of vastgepakt en/of vastgehouden en/of
  • toen die [aangeefster] zich omdraaide en/of van hem wegdraaide, toen hij, verdachte, haar wangen met beide handen vast had, en/of (daardoor) met haar rug naar hem, verdachte, toe kwam te staan, (onverhoeds en/of onvoorzien) de (gehele) voorkant van zijn, verdachtes, lichaam op/tegen de (gehele) achterkant van het lichaam van die [aangeefster] aan heeft gedrukt en/of geduwd en/of gebracht en/of met de (gehele) voorkant van zijn, verdachtes, lichaam tegen de (gehele) achterkant van het lichaam van die [aangeefster] aan is gaan en/of blijven staan en/of
  • (onverhoeds en/of onvoorzien) zijn, verdachtes, hoofd op een schouder van die [aangeefster] heeft gebracht en/of gelegd en/of
  • (onverhoeds en/of onvoorzien) zijn, verdachtes, wang op/tegen een wang van die [aangeefster] heeft gebracht en/of gelegd en/of
  • (onverhoeds en/of onvoorzien) die [aangeefster] op een wang heeft gekust,

in welke (psychische en/of lichamelijke) overwichts- en/of afhankelijkheidssituatie die [aangeefster] zich niet of niet voldoende kon en/of durfde te verzetten tegen en/of te onttrekken aan die ontuchtige handeling(en) van verdachte en/of daaraan geen of niet voldoende weerstand kon en/of durfde te bieden en/of verdachte voornoemde handeling(en) (telkens) zodanig plotseling en/of onverhoeds en/of onvoorzien heeft gepleegd en/of (telkens) een zodanige situatie voor die [aangeefster] heeft doen ontstaan, dat die [aangeefster] niet in staat was die handeling(en) (voldoende en tijdig) af te weren en/of te voorkomen;

subsidiair hij op of omstreeks 20 juli 2023 in de gemeente Brunssum, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) terwijl hij (als huisarts) werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [aangeefster] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door meermalen, althans eenmaal, (telkens;

  • zijn, verdachtes, hand en/of vingers op (de bovenkant van) het borstbeen en/of op (de bovenkant van) de borsten van die [aangeefster] en/of tussen de hals en de borsten van die [aangeefster] te leggen en/of te brengen en/of te houden en/of met zijn, verdachtes hand en/of vingers (de bovenkant van) de borsten van die [aangeefster] aan te raken en/of te betasten en/of
  • zijn, verdachtes, handen op/tegen de wangen van die [aangeefster] te leggen en/of te brengen en/of met zijn, verdachtes, handen de wangen, althans het hoofd van die [aangeefster] te omvatten en/of vast te pakken en/of vast te houden en/of
  • de (gehele) voorkant van zijn, verdachtes, lichaam op/tegen de (gehele) achterkant van het lichaam van die [aangeefster] te drukken en/of te duwen en/of te brengen en/of met de (gehele) voorkant van zijn, verdachtes, lichaam tegen de (gehele) achterkant van het lichaam van die [aangeefster] aan te gaan en/of te blijven staan en/of (vervolgens)
  • zijn, verdachtes, hoofd op een schouder van die [aangeefster] te brengen en/of te leggen en/of (vervolgens)
  • zijn, verdachtes wang op/tegen een wang van die [aangeefster] te brengen en/of te leggen en/of
  • die [aangeefster] op een wang te kussen.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 20 juli 2023 in de gemeente Brunssum door feitelijkheden, [aangeefster] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het- leggen en houden van zijn hand en vingers op het borstbeen en op de bovenkant van de borsten van die [aangeefster] en- leggen van zijn handen op de wangen en vasthouden van de wangen van die [aangeefster] en- drukken van de (gehele) voorkant van zijn lichaam tegen de (gehele) achterkant van het lichaam van die [aangeefster] en het tegen de (gehele) achterkant van het lichaam van die [aangeefster] aan blijven staan en- leggen van zijn hoofd op een schouder van die [aangeefster] en- brengen van zijn wang tegen een wang van die [aangeefster] en- op een wang kussen van die [aangeefster]en bestaande die andere feitelijkheden hierin dat hij in zijn hoedanigheid van huisarts van die [aangeefster] en derhalve bekend met de psychische gesteldheid van die [aangeefster] en (daarbij) misbruik makend van de vertrouwensrelatie tussen arts en patiënt,- onverhoeds zijn hand en vingers heeft gelegd en gehouden op het borstbeen en op de bovenkant van de borsten van die [aangeefster] en- onverhoeds zijn handen op de wangen van die [aangeefster] heeft gelegd en de wangen van die [aangeefster] heeft vastgehouden en- toen die [aangeefster] zich omdraaide en van hem wegdraaide toen verdachte haar wangen met beide handen vast had en (daardoor) met haar rug naar hem toe kwam te staan, onverhoeds de (gehele) voorkant van zijn lichaam tegen de (gehele) achterkant van het lichaam van die [aangeefster] aan heeft gedrukt en met de (gehele) voorkant van zijn lichaam tegen de (gehele) achterkant van het lichaam van die [aangeefster] aan is blijven staan en- onverhoeds zijn hoofd op een schouder van die [aangeefster] heeft gelegd en- onverhoeds zijn wang tegen een wang van die [aangeefster] heeft gebracht en- onverhoeds die [aangeefster] op een wang heeft gekust,in welke psychische overwichts- en afhankelijkheidssituatie die [aangeefster] zich niet of niet voldoende kon of durfde te verzetten tegen en/of te onttrekken aan die ontuchtige handelingen van verdachte en/of daaraan geen of niet voldoende weerstand kon of durfde te bieden en verdachte voornoemde handelingen zodanig plotseling en/of onverhoeds en/of onvoorzien heeft gepleegd of een zodanige situatie voor die [aangeefster] heeft doen ontstaan, dat die [aangeefster] niet in staat was die handelingen (voldoende en tijdig) af te weren en/of te voorkomen.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2023116632, gesloten op 28 september 2023, digitaal doorgenummerd van p. 1 tot en met 44. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.

  1. Het proces-verbaal van aangifte door [aangeefster] van 31 juli 2023 (p. 7 t/m 12), zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:

Wij verbalisanten hoorden op 31 juli 2023 een persoon die ons opgaf te zijn: [aangeefster] , geboren [geboortedag 2] 1954. Zij deed aangifte en verklaarde: A: Antwoord van de aangever. O: Opmerking verbalisant.

(p. 7-9) A: Ik was bij mijn huisarts dhr. [verdachte] op 20 juli 2023 in Brunssum. Na ongeveer 15 minuten liep mijn consult af, ik stond op en [verdachte] stond ook op en kwam van achter zijn bureau en liep naar mij toe. En toen legde [verdachte] een hand van hem geheel op de bovenkant van mijn borstbeen. Hij legde zijn geopende hand, met de onderkant van zijn gehele hand, geheel plat op mijn blote huid aan. Daardoor raakte [verdachte] met zijn onderste vingers de bovenkant aan van mijn beide borsten. De vingers zaten op het zachte gedeelte van de bovenkant van mijn borsten. Dat had ik niet zien aankomen. Ik raakte er verward van. Het duurde ongeveer 10 seconden. Aansluitend legde [verdachte] zijn beide geopende handen met de beide binnenkanten tegen mijn beide wangen aan. Dit deed hij ongeveer 20 seconden. Ik wist niet goed meer wat ik moest zeggen. Ik was penibel in deze situatie. Ik heb mij omgedraaid toen zijn handen nog tegen mijn wangen aanzaten. Op dat moment plakte [verdachte] zijn hele lijf tegen de achterkant van mijn lichaam aan. Ik voelde zijn hele lijf tegen mij aan. tegen mijn kuiten, mijn benen, mijn kont, mijn rug. mijn schouders. Ik voelde de hele voorkant van zijn lichaam tegen de achterkant van mijn lichaam. Tegelijkertijd legt [verdachte] zijn hoofd op mijn rechterschouder en buigt zijn hoofd naar voren, zodat zijn linkerwang tegen mijn rechterwang aankomt. [verdachte] draaide zijn hoofd een beetje naar links en gaf een zoen op mijn rechterwang. Ik was helemaal verstard. Ik voelde mij akelig. Ik werd steeds verwarder van wat [verdachte] met mij deed. Een soort crescendo, steeds een beetje meer. Ik liep naar mijn fiets toe en ik ben nog op de fiets naar Sittard gegaan. (p. 10) Ik heb het de volgende dag, op 21 juli 2023, aan [getuige 1] verteld. Ik heb het daarna aan de familie [getuige 2] verteld. Ik had geen liefkozing gewild van mijn huisarts. Ook al zou hij het misschien als liefkozing willen neerzetten. Achteraf ben ik nu ook heel erg kwaad op hem. Ik heb [verdachte] zoveel verteld over mijn leven. Ik heb hem altijd 100% vertrouwd. In die tijd had ik het moeilijk en gebeurde er heel veel in mijn leven. Ik ging naar [verdachte] toe, mijn huisarts, en dan sleepte hij mij erdoor heen. Ik sta alleen in het leven. In die tijd is er altijd wel veel met mij gebeurd. In die tijd ging de huisarts [verdachte] wel eens naast mij zitten en dan legde hij zijn hand op mijn onderarm. Ik voelde mij daardoor gesteund. A: Over wat er nu is gebeurd, bij mijn laatste consult wil ik het volgende nog zeggen: Ik vind dat er eigenlijk niet veel is gebeurd, maar eigenlijk ook wel heel veel. Ik vind dat [verdachte] in een machtspositie zit. Ik heb me daar kwetsbaar opgesteld. (p. 11) V: Sinds wanneer bent u client bij [verdachte] ? A: Sinds ongeveer 2009. Ik denk dat [verdachte] ongeveer tussen 2007 en 2010 de praktijk van dr. [naam] heeft overgenomen. Ik ken [verdachte] dus al vanaf het begin dat hij die praktijk heeft overgenomen. V: Bent u weggegaan bij de praktijk van [verdachte] ? A: Ja, de dag nadat mij dit is gebeurd, heb ik contact gehad met Maatschappelijk Werk, heb ik hun gebeld en dit voorgelegd. Het Maatschappelijk Werk heeft mij toen aangegeven dat ik mij kon aanmelden bij een andere huisartsenpraktijk. Ik heb mij op 24 juli 2023 ingeschreven bij een andere huisartsenpraktijk. (p. 12) V: Die (…) 20 juli 2023, was er toen een lichamelijk onderzoek bij u nodig? A: Nee, ik kwam alleen om de situatie omtrent mijn jongste dochter te bespreken. V: Was er enige aanleiding voor [verdachte] om u lichamelijk aan te raken op dat moment? A: Nee hoor. Het heeft voor mij wel degelijk gevolgen. Hoe kan ik een huisarts nog vertrouwen!? O: Wij zien dat u nu huilt en dat u emotioneel bent. A: Ik heb hem zoveel jaren vertrouwd en ik ben zo verschrikkelijk teleurgesteld."

  1. Het als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 22 september 2023 (p. 17) gevoegde inschrijfformulier (p. 20), voor zover inhoudende:

Gezondheidscentrum [locatie] Inschrijfformulier Naam: [aangeefster] Vorige huisarts: [verdachte] – bijgeschreven: “na voorval, momenteel evt. voorkeur” Nieuwe huisarts: bijgeschreven: “vrl. huisarts (het hof begrijpt ‘vrouwelijke huisarts’) geen must” Datum: 24 juli 2023

  1. Het (losbladige) proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris van 24 april 2024, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:

Rechter-commissaris: Wat heeft [aangeefster] u precies verteld? De dag nadat ze bij de huisarts was geweest, was ze bij mij. Bij mij thuis zag ik dat ze niet lekker in haar vel zat. Ik zag het ook aan haar ogen. Ik merkte aan haar dat er iets niet in orde was. Ze zei: 'mij is wat vreselijks gebeurd', 'er is iets bij de huisarts gebeurd en ik wil naar een andere huisarts. Toen vertelde ze het verhaal. Ze was verstoord en kwaad. De dag van het gebeuren is ze gaan fietsen. Ze belde me op en zei dat ze aan het fietsen was, maar ze wist niet precies waar, ergens tussen Geleen en Sittard. De emoties die [aangeefster] had toen ze bij mij op de koffie was kwamen van wat bij de huisarts was gebeurd. Dat had niks te maken met de dochter. Het had te maken met de huisarts. Hij was nu te ver gegaan zei ze. Over de relatie en de dochter hebben wij het die middag niet gehad. De emoties en het gedrag van [aangeefster] toen ze bij mij op de koffie was waren anders dan wanneer ze eerder met mij sprak over de problematiek van haar dochter of de relatieproblemen. Als er iets met haar dochter was dan kwamen er ook tranen, maar dat was heel anders.

  1. Het (losbladige) proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris van 24 april 2024, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:

[aangeefster] *(het hof begrijpt: aangeefster [aangeefster] )*kwam langs voor de verjaardag van mijn vrouw, op 21 juli. Ze vertelde toen wat er was gebeurd bij de huisarts. Ze was totaal over haar toeren toen ze ons dat vertelde. Ik merkte dat aan de manier waarop ze het vertelde. Ik had [aangeefster] eerder niet zo over haar toeren gezien. [aangeefster] vertelde toen niet over de problemen met haar dochter. Ik wist die dag niet dat ze naar de huisarts ging voor die problemen en ook niet wat die problemen waren. Ik merkte dat ze over haar toeren was. Dat zie je aan iemand, dat hoor je aan iemand, aan de manier waarop ze praat. Er is op de verjaardag niet gesproken over de problematiek met de dochter of de relatie.

  1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Limburg d.d. 15 oktober 2024, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

(pagina 2) Ik heb het hoofd van aangeefster met beide handen vastgepakt. Het enige wat ik over de inschrijving van aangeefster bij een andere huisartsenpraktijk kan zeggen is dat ik door die andere praktijk ben gebeld met de vraag of ik zo snel mogelijk het dossier aan hen wilde overdragen. Als ik eraan terugdenk denk ik dat het niet een erg professionele handeling is geweest. Mevrouw kwam al sinds 2009 in de praktijk toen ik deze overnam. Ze kwam met enige regelmaat een paar keer per jaar op consult om over soortgelijke onderwerpen te spreken.

Bewijsoverwegingen

De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.

Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

A. Het standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal acht het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De aangifte van [aangeefster] is volgens het Openbaar Ministerie betrouwbaar. Aangeefster heeft consistent en gedetailleerd verklaard bij getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , bij de politie en bij de rechter­commissaris. Verder is volgens de advocaat-generaal sprake van steunbewijs uit andere bron, namelijk de zelfstandige waarneming van emoties en gedrag bij [aangeefster] door getuigen [getuige 1] en [getuige 2] één dag na het strafbare feit. De door deze getuigen waargenomen emoties passen niet bij hetgeen volgens de verdachte zou zijn voorgevallen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd ook verklaard dat hem aan aangeefster bij het verlaten van de praktijk niets bijzonders opviel. De enkele aanraking van de wangen van aangeefster kan derhalve geen verklaring bieden voor de door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] waargenomen emoties. Ook de problemen die zich afspelen in de privésfeer van aangeefster kunnen dat niet verklaren, nu aangeefster volgens getuige [getuige 2] nooit met hem over persoonlijke problemen sprak, en getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij het die middag met aangeefster niet over de problemen rondom haar dochter hebben gehad. Volgens het Openbaar Ministerie dient de verklaring van aangeefster [betrokkene 4] als schakelbewijs te worden gebruikt in de onderhavige zaak, nu ook zij (als patiënte) verklaarde over de wijze waarop de verdachte ook tegen het lichaam van dat slachtoffer aan ging staan. Het tegen het lichaam van een patiënt aan gaan staan betrof ook hier geen medisch noodzakelijke handeling. Het geheel van de aan de verdachte tenlastegelegde handelingen is in de visie van het Openbaar Ministerie gericht op seksueel contact, althans van seksuele aard, en in de verhouding arts-patiënt in strijd met de sociaal-ethische norm, en dus ontuchtig. Daarbij was sprake van dwang, aangezien [aangeefster] zich redelijkerwijs niet tegen de ontuchtige handelingen kon verzetten en zich niet daaraan kon onttrekken.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft, op gronden zoals nader verwoord in de pleitnota, primair integrale vrijspraak bepleit, subsidiair vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde, en heeft daarnaast vrijspraak bepleit van enkele tenlastegelegde feitelijke handelingen. Het verweer valt uiteen in de volgende onderdelen:

  1. De rechtbank heeft de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] ten onrechte als steunbewijs gebruikt, nu niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de emoties die [getuige 1] en [getuige 2] hebben waargenomen ook daadwerkelijk terug zijn te voeren op de gebeurtenissen zoals aangeefster deze beschrijft. Immers hebben zich in de zomer van 2023 meerdere heftige gebeurtenissen/life-events voorgedaan in het leven van aangeefster (het welzijn van haar dochter en een verbroken relatie). De waargenomen emoties hoeven geen betrekking te hebben gehad op hetgeen zich in de spreekkamer heeft voorgevallen. Daarbij is gewezen op recente jurisprudentie[1] waaruit kan worden afgeleid dat terughoudend dient te worden omgegaan met het gebruik van de waarneming van emoties als steunbewijs, zeker indien niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de emoties het gevolg zijn geweest van de tenlastegelegde gedragingen.

Voorts heeft de rechtbank de verklaring van [betrokkene 4] ten onrechte als steunbewijs gebruikt in de vorm van schakelbewijs. Er is geen sprake van kenmerkende gelijkenissen tussen de situatie van [betrokkene 4] en [aangeefster] , maar er zijn juist cruciale verschillen tussen beide situaties. Ook de verklaringen van [betrokkene 5] kunnen niet dienen als steunbewijs in de vorm van schakelbewijs, nu ook die situatie op cruciale punten van die van aangeefster verschilt. Nu de genoemde verklaringen niet kunnen dienen als steunbewijs (en ook de verklaringen van [betrokkene 6] en [betrokkene 7] niet), is niet voldaan aan het bewijsminimum ex artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte primair op die grond van het primair en subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.

  1. Subsidiair heeft de verdediging vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde, nu onvoldoende bewijs aanwezig is voor het bestanddeel dwang. Het enkele bestaan van een afhankelijkheidsrelatie maakt niet dat sprake is geweest van dwang, waarbij de verdediging wijst op het arrest van de Hoge Raad van 2 december 2003, NJ 2004/78 en het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 25 oktober 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BY1911. Het was voor aangeefster mogelijk om zich aan de handelingen van de verdachte te onttrekken en zich af te weren, hetgeen zij ook heeft gedaan. De deur van de praktijkruimte was daarbij steeds open en dichtbij.

  2. De verdachte dient partieel te worden vrijgesproken van het betasten van de borsten, het leggen van de hand op het borstbeen en het leggen van de handen op de wangen. Het aanraken dan wel betasten van de bovenkant van de borsten van aangeefster kan niet worden bewezen en de overige handelingen (leggen van hand op het borstbeen en leggen van handen op de wangen) kunnen niet worden aangemerkt als seksuele handelingen zodat deze handelingen niet kunnen worden aangemerkt als ontuchtige handelingen in de zin van de artikelen 246 dan wel 249 van het Wetboek van Strafrecht.

Het oordeel van het hof

Bewijsminimum In een zedenzaak doet zich vaak de situatie voor dat alleen het slachtoffer en de verdachte aanwezig zijn geweest bij de ten laste gelegde handelingen en dat zij allebei iets anders verklaren over wat er is gebeurd. Ingevolge het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering is alleen de verklaring van de aangeefster, zelfs als die betrouwbaar is, onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Daar staat tegenover dat - op grond van vaste rechtspraak - in zedenzaken een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs kan opleveren. Of sprake is van voldoende steunbewijs is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat niet is vereist dat de aanranding als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangeefster, als die betrouwbaar wordt bevonden, op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Enkel een de auditu verklaring levert op zichzelf onvoldoende steunbewijs op. Wél kan een verklaring van een getuige die (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van de aangeefster op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, voldoende steunbewijs opleveren voor het bewezen verklaarde.

Betrouwbaarheid verklaring aangeefster De eerste vraag die zich aandient, is of de verklaring van [aangeefster] als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Immers, enkel betrouwbare verklaringen kunnen als uitgangspunt dienen voor de verdere beoordeling van het aan de verdachte ten laste gelegde feit. Indien de eerste vraag bevestigend beantwoord wordt, dient zich vervolgens de tweede vraag aan: is er voldoende steun voor die verklaringen te vinden in ander bewijsmateriaal?

Het hof heeft met de rechtbank bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [aangeefster] gelet op de volledigheid, de accuraatheid en de consistentie daarvan. Naar het oordeel van het hof zijn de verklaringen van [aangeefster] volledig, accuraat en consistent. [aangeefster] heeft tweemaal een verklaring afgelegd bij de politie, te weten de verklaring in het kader van een informatief gesprek zeden en de daaropvolgende aangifte, en eenmaal bij de rechter-commissaris. [aangeefster] heeft in haar aangifte en daarna bij de rechter-commissaris gedetailleerd verklaard waarbij telkens meer dan slechts op hoofdlijnen een consistent verhaal naar voren kwam, ook bezien ten opzichte van het informatieve gesprek. [aangeefster] verklaarde nauwkeurig over de specifieke deelhandelingen die de verdachte uitvoerde, waarbij zij ook haar eigen positie beschrijft en waar de verdachte zich op dat moment bevond. Ook bezien ten opzichte van de getuigenverklaringen blijkt haar verhaal consistent: uit de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] volgt dat zij ook aan hen grotendeels en in detail hetzelfde heeft verklaard over hetgeen haar is overkomen.

Het hof betrekt bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster dat tussen aangeefster en de verdachte sprake was van een langdurige patiënt-huisarts relatie (sinds 2009), mede vanwege het feit dat aangeefster voor het overige erg tevreden was over verdachte als huisarts. Bovendien heeft aangeefster dit in de verhoren ook diverse keren geuit. Bij het informatief gesprek zeden benoemt zij dat zij de verdachte ook altijd het vertrouwen heeft gegeven ondanks de beschuldigingen die er tegen hem lagen. Zij noemde hem een tophuisarts en was tevreden over zijn medische kwaliteiten, ondanks dat ze dacht dat sommige handelingen die hij eerder had verricht niet echt professioneel waren geweest. Zo benoemde zij dat hij haar de voorlaatste keer dat zij bij hem op consult kwam, een hand gaf, en dat hij vervolgens zijn tweede hand daar op legde en de hand extra lang vasthield. Zij voelde zich toen ook niet comfortabel, maar bij de rechter-commissaris verklaarde zij dat zij hem toen het voordeel van de twijfel heeft gegeven. Het hof beziet de aantijgingen van aangeefster jegens de verdachte dan ook in de context van het feit dat aangeefster verder positief is over deze langdurige en vertrouwde relatie tussen beiden en in die zin zich niet alleen niet grievender over verdachte uitlaat dan nodig is, maar bovendien ook geen belang heeft bij het doen van onterechte, onjuiste aantijgingen. Hoewel aangeefster ook het consult direct voorafgaand aan het tenlastegelegde handelen nog als positief heeft ervaren, heeft aangeefster toch de stap genomen om over het handelen van verdachte aan het eind van dit consult met Maatschappelijk Werk en met de politie te gaan praten en om zich vervolgens bij een andere huisartsenpraktijk in te schrijven. Deze context sterkt het hof in de overtuiging dat de door [aangeefster] afgelegde verklaringen betrouwbaar zijn. Deze verklaringen dienen derhalve als uitgangspunt bij de verdere beoordeling van het aan de verdachte ten laste gelegde.

Getuigenverklaringen Het hof is ook met de rechtbank van oordeel dat de getuigenverklaringen die zijn afgelegd door [getuige 1] en [getuige 2] redengevende feiten en omstandigheden bevatten die ter vaststelling van het ten laste gelegde kunnen dienen. Beide getuigen hebben namelijk emoties van aangeefster waargenomen toen zij één dag later, en dus niet na een zodanig verloop van tijd dat daar geen betekenis meer aan kan worden toegekend, sprak over hetgeen haar bij haar huisarts was overkomen. Dat de emoties die de getuigen hebben waargenomen voortkwamen uit andere problematiek gelegen in de privésfeer van aangeefster, zoals de raadsman heeft betoogd, is niet aannemelijk geworden, temeer nu tijdens de verhoren bij de rechter-commissaris aan beide getuigen meerdere malen uitdrukkelijk is gevraagd waar zij het met aangeefster over hebben gehad. Zowel [getuige 1] als [getuige 2] geven daarop herhaaldelijk hetzelfde eenduidige antwoord dat enkel het voorval met de huisarts destijds is besproken. Daarbij komt dat [aangeefster] jegens getuige [getuige 1] open is over haar problematiek in de privésfeer, zodat zij de emoties die daarbij zouden kunnen komen kijken, niet zou hoeven af te leiden door in dat geval van onderwerp (zoals het consult) te veranderen. Beide verklaringen dienen dan ook als steunbewijs voor de verklaringen van aangeefster.

Nu het hof de aangiftes c.q. verklaringen van [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] en [betrokkene 7] niet (als steunbewijs) tot het bewijs bezigt, behoeft het verweer van de verdediging op dat punt geen bespreking.

Dwang Om van dwingen in de zin van (oud) artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) te kunnen spreken, is vereist dat het slachtoffer tot het dulden of uitvoeren van ontuchtige handelingen is gedwongen door middel van geweld of een andere feitelijkheid, dan wel bedreiging daarmee. Uit het procesdossier blijkt niet dat verdachte geweld heeft gebruikt of daarmee heeft gedreigd. De vraag is dus of sprake is geweest van ‘andere feitelijkheden’ waardoor aangeefster is gedwongen. De enkele aanwezigheid van een afhankelijkheidsrelatie tussen verdachte en slachtoffer, in het onderhavige geval voortvloeiende uit de medische zorgrelatie, levert volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet zonder meer dwang door een andere feitelijkheid op.

Naar het oordeel van het hof bestaat de dwang in deze zaak, naast de evident aanwezige afhankelijkheidsrelatie, uit het onverhoedse karakter van de handelingen van verdachte, waardoor aangeefster overvallen werd door het handelen van de verdachte en zich daartegen niet tijdig kon verzetten. Binnen de medische relatie arts-patiënt had aangeefster dergelijk handelen niet van de verdachte verwacht en had zij deze ook niet hoeven te verwachten. Aangeefster verklaarde verward te zijn door verdachtes plotselinge handelen en verstarde daardoor. Ook die omstandigheid draagt bij aan het oordeel dat aangeefster zich niet kon onttrekken aan het handelen van de verdachte en daarmee, door zijn toedoen, werd gedwongen dit te ondergaan. Er is dan ook sprake van andere feitelijkheden die ertoe hebben geleid dat aangeefster niet in staat was zich te weren tegen het handelen van de verdachte.

Ontuchtige handelingen De door verdachte verrichte handelingen dienen, anders dan door de raadsman verondersteld, bij het beoordelen van het ontuchtige karakter daarvan niet afzonderlijk te worden bekeken, maar als samenhangende, elkaar opvolgende onderdelen van de voortdurende voltrekking van het feit. De verdachte heeft niet alleen zijn geopende hand op de bovenkant van het borstbeen van aangeefster gelegd, waarbij hij met zijn onderste vingers de bovenkant van haar beide borsten aanraakte, maar heeft aansluitend zijn beide geopende handen met de beide binnenkanten naar haar gezicht gebracht en op haar wangen gelegd en daarmee haar hoofd vastgepakt. Toen zij zich omdraaide, heeft de verdachte zijn gehele lijf tegen de achterkant van haar lichaam ‘aangeplakt’, waarbij hij ook zijn hoofd op haar rechterschouder bracht en zijn hoofd naar voren boog, zodat zijn linkerwang tegen de rechterwang van aangeefster aan kwam, en zijn hoofd met zijn gezicht en mond naar haar hoofd gedraaid en haar daarbij met zijn mond aangeraakt. De verdachte is daarmee naar het oordeel van het hof veel verder gegaan dan in een vertrouwensrelatie gepast is, waarbij sprake is van een opeenstapeling van ongepaste handelingen die aangeefster ervaarde als ‘een soort crescendo, steeds een beetje meer.’ Bij zijn oordeel betrekt het hof dat de borststreek van het vrouwelijk lichaam bij uitstek heeft te gelden als een intieme zone, alsmede de achterkant van het lichaam en de halsstreek en het gezicht in algemenere zin. Naar het oordeel van het hof is daardoor vast komen te staan dat verdachtes handelingen ontuchtig waren.

Gelet op het voorgaande wordt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen verworpen en is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het hof overweegt ten aanzien van de kwalificatie van het primair bewezenverklaarde dat per 1 juli 2024 de Wet Seksuele Misdrijven in werking is getreden, waardoor de zedenwetgeving grotendeels is gewijzigd. Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, worden de voor de verdachte gunstigste bepalingen toegepast. Dat betekent dat het hof dient te onderzoeken of de gedragingen zoals die zich feitelijk hebben voorgedaan beantwoorden aan de veranderde delictsomschrijving (vgl HR 7 januari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC8935, NJ 1992/323, m.nt. G. Knigge).

Opzetaanranding als bedoeld in artikel 241, eerste lid, (nieuw) Sr is aan de orde wanneer iemand met een persoon seksuele handelingen verricht terwijl diegene weet dat bij die persoon daartoe de wil ontbreekt. Daarvan zal naar het oordeel van het hof in ieder geval sprake kunnen zijn bij onaangekondigde, onverhoedse seksuele handelingen, zoals in deze zaak primair is tenlastegelegd.

Het hof overweegt dan ook dat de gedragingen zoals die zich feitelijk hebben voorgedaan en zoals die ten laste zijn gelegd, naar het oordeel van het hof - gelet op de bewijsmiddelen - zowel beantwoorden aan de nieuwe delictsomschrijving van opzetaanranding zoals thans strafbaar is gesteld in artikel 241, eerste lid (nieuw) Sr, als aan de oude delictsomschrijving van de feitelijke aanranding van de eerbaarheid zoals strafbaar gesteld in artikel 246 (oud) Sr. Dat brengt met zich mee dat er geen sprake is van een gewijzigd inzicht in de strafbaarheid van de gedraging op zichzelf en de nieuwe delictsomschrijving kennelijk niet gunstiger is voor de verdachte, zodat kwalificatie op grond van de oude bepaling zal volgen. Met betrekking tot het aan de delictsomschrijving verbonden strafmaximum overweegt het hof voorts nog dat artikel 246 (oud) Sr een strafmaximum kende van een gevangenisstraf van 8 jaren. De in artikel 241, eerste lid (nieuw) Sr strafbaar gestelde opzetaanranding kent een lager strafmaximum van 6 jaren gevangenisstraf. Het hof zal bij de straftoemeting dan ook het lagere strafmaximum van de nieuwe bepaling toepassen (HR 10 december 1991, NJ 1992.322), immers dient bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit is begaan, de voor de verdachte gunstigste bepalingen te worden toegepast.

Het primair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Op te leggen straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, een medisch beroepsverbod voor de duur van 2 jaren en 8 maanden en een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.

De verdediging heeft bepleit dat het hof aan de verdachte een lagere straf zal opleggen dan de advocaat-generaal heeft gevorderd. Een gevangenisstraf van 8 maanden is te fors voor een aanranding. Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er bij oplegging van een straf rekening dient te worden gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat het opleggen van het beroepsverbod geen toegevoegde waarde heeft, nu de verdachte al onherroepelijk door het regionaal tuchtcollege is veroordeeld, is geschrapt uit het BIG-register en nooit meer zijn medisch beroep zal kunnen uitoefenen. Ten aanzien van de gevorderde 38z-maatregel is aangevoerd dat niet duidelijk is waaruit de behandeling dan zou moeten bestaan en welke toegevoegde waarde oplegging van die maatregel heeft.

Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen en maatregel gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. In het bijzonder is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Het hof overweegt in het bijzonder als volgt.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een patiënte door haar gezicht vast te pakken en vervolgens verder te gaan met handelingen die niet alleen ongepast en ontuchtig maar ook intimiderend waren. De verdachte is tegen de achterkant van het lichaam van de patiënte gaan staan en heeft haar zonder toestemming op de wang gezoend. Deze handelingen hebben het slachtoffer overweldigd en een ernstig gevoel van ongemak en onveiligheid veroorzaakt. Het hof acht dit een ernstige vorm van seksueel grensoverschrijdend gedrag, mede gelet op de kwetsbare positie waarin de patiënte zich bevond als gevolg van de behandelrelatie.

De verdachte was jarenlang de huisarts van het slachtoffer en bekleedde in die hoedanigheid een positie van vertrouwen en gezag. Dat het slachtoffer dit vertrouwen ook daadwerkelijk in verdachte stelde vanwege de positie die hij bekleedde, blijkt wel uit haar verklaringen. Door het plegen van de aanranding heeft de verdachte dan ook ernstig inbreuk gemaakt op dit vertrouwen, zowel in de persoonlijke relatie met de patiënte als in het algemeen vertrouwen dat de samenleving moet kunnen hebben in medische beroepsbeoefenaren. Dit misbruik van macht en vertrouwen schaadt niet alleen het slachtoffer, maar ook het aanzien van het beroep van (huis)arts in bredere zin. Het hof acht dit met de rechtbank een buitengewoon ernstig aspect van de zaak, dat zwaarder weegt dan in gevallen waarbij een dergelijke vertrouwensrelatie ontbreekt.

Verder heeft het hof acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Op 11 oktober 2024 is in deze zaak een reclasseringsadvies opgesteld. De risico’s kunnen door de reclassering niet worden ingeschat nu verdachte het tenlastegelegde ontkent, maar de reclassering adviseert wel een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbenemende maatregel op te leggen, zodat op een later moment kan worden bezien welke voorwaarden aansluitend op detentie het best passend zijn. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden nu de reclassering geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. De reclassering geeft een beroepsverbod in overweging nu sprake is van misbruik van gezag, functie c.q. beroep.

Gelet op de aard en de ernst van het feit, alsmede de impact die dergelijk gedrag heeft op het slachtoffer en op de samenleving als geheel, acht het hof met de rechtbank enkel een gevangenisstraf een passende strafmodaliteit. De handelingen van de verdachte hebben diepe sporen nagelaten en hebben het vertrouwen in de medische beroepsgroep ernstig geschaad. Tegen deze achtergrond en gelet op het in artikel 241 (nieuw) Sr gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof legt daarom een gevangenisstrafop voor de duur van 6 maanden, waarmee recht wordt gedaan aan hetgeen verdachte teweeg heeft gebracht en een duidelijke boodschap wordt afgegeven dat seksueel grensoverschrijdend gedrag, juist in een zorg- en behandelrelatie, absoluut niet wordt getolereerd.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Naast oplegging van de gevangenisstraf acht het hof met de rechtbank ook oplegging van een beroepsverbod passend. Het tenlastegelegde is immers door verdachte begaan in de uitoefening van zijn beroep namelijk bij gelegenheid van de afspraak die mevrouw [aangeefster] met verdachte als haar huisarts had tijdens het door hem gehouden spreekuur en de verdachte heeft misbruik gemaakt van de uit zijn beroepsuitoefening ontstane gelegenheid tot het begaan van het tenlastegelegde. Hoewel de verdachte als gevolg van eerdere maatregelen en de schrapping uit het BIG-register waarschijnlijk nooit meer een medisch beroep zal kunnen uitoefenen, is het opleggen van een beroepsverbod als zelfstandig signaal naar de samenleving onmisbaar. Het is van groot maatschappelijk belang dat wordt uitgedragen dat een arts die zich schuldig maakt aan dergelijk ernstig grensoverschrijdend gedrag zijn beroep niet langer mag uitoefenen. Het hof zal aan de verdachte een medisch beroepsverbod opleggen voor de duur van 30 maanden.

Nu sprake is van oplegging van een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld staat legt het hof daarnaast ter bescherming van de veiligheid van anderen een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op. Uit de aard en ernst van de normschending blijkt dat er een verhoogd recidiverisico bestaat. De verdachte heeft als huisarts, van wie wordt verwacht dat hij in zijn professionele handelen juist de gezondheid en integriteit van de mens in acht neemt en bevordert, daarop welbewust een ernstige inbreuk gemaakt. Het hof leidt daaruit af de verdachte kennelijk een neiging heeft tot zulk gedrag waaraan hij geen of te weinig weerstand kan of wil bieden. Het hof acht oplegging van de maatregel noodzakelijk om recidive te voorkomen en ervoor te waken dat de verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit wanneer hij in een positie komt waarin hij zijn macht en autoriteit op deze wijze kan misbruiken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 28, 31, 38z, 63, 241(nieuw), 246 (oud) en 251 (oud) van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.

verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.

ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van huisarts of een ander medisch of paramedisch beroep voor de duur van 30 (dertig) maanden.

legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.

Aldus gewezen door: mr. W.F. Koolen, voorzitter, mr. M.M. Koevoets en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. A.M.M.F. van de Ven, griffier, en op 15 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

mr. P.J.D.J. Muijen en mr. A.M.M.F. van de Ven zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 juli 2025 met ECLI:NL:GHARL:2025:4189, vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 18 april 2025 met ECLI:NL:RBNNE:2025:1483, vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2025 met ECLI:NL:RBROT:2025:3259 en arrest van het gerechtshof Den Haag van 4 maart 2025 met ECLI:NL:GHDHA:2025:550.


Voetnoten

Arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 juli 2025 met ECLI:NL:GHARL:2025:4189, vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 18 april 2025 met ECLI:NL:RBNNE:2025:1483, vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2025 met ECLI:NL:RBROT:2025:3259 en arrest van het gerechtshof Den Haag van 4 maart 2025 met ECLI:NL:GHDHA:2025:550.