Terug naar bibliotheek
Rechtbank Overijssel

ECLI:NL:RBOVE:2025:5662 - Onjuiste btw-aangiften en valse facturen leiden tot veroordeling voor belastingfraude - 22 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBOVE:2025:566222 september 2025

Essentie

De Rechtbank Overijssel veroordeelt een verdachte voor het opzettelijk indienen van onjuiste btw-aangiften voor zijn eenmanszaak en als feitelijk leidinggever van een BV. Het overleggen van geantedateerde, valse facturen om de ten onrechte geclaimde voorbelasting te onderbouwen, wordt als ongeloofwaardig en bewezen geacht.

Uitspraak inhoud

Team Strafrecht

Meervoudige kamer

Zittingsplaats Zwolle

Parketnummer: 84.148744.23 (P) Datum vonnis: 22 september 2025

Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdachte], geboren op [geboortedag] 1968 in [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] .

1 Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 08 september 2025.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.G. Engwirda, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

feit 1: in de periode van 12 april 2020 tot en met 3 januari 2023 samen met anderen, al dan niet handelend onder de naam [bedrijf 1] , onjuiste of onvolledige aangiften omzetbelasting heeft gedaan;

feit 2: op 31 oktober 2022 opzettelijk in valse of vervalste vorm boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers ter beschikking heeft gesteld aan de Belastingdienst;

feit 3: feitelijke leiding heeft gegeven aan het feit dat [bedrijf 2] B.V. in de periode van 30 april 2021 tot en met 3 januari 2023 samen met anderen opzettelijk op naam van [bedrijf 3] B.V. onjuiste of onvolledige aangiften omzetbelasting heeft gedaan.

Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

1 Hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 12 april 2020 tot en met 3 januari 2023 , te Barneveld en/of Apeldoorn , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), en/of alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (of meer) (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [verdachte] , al dan niet handelend onder de naam [bedrijf 1] over:

- het eerste kwartaal 2020, en/of

- het derde kwartaal 2020, en/of

- het vierde kwartaal 2021, en/of

- het derde kwartaal 2022, en/of

(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan, door (telkens) op/in die ingeleverde aangiften voor de omzetbelasting een onjuist bedrag aan voorbelasting, omzet en/of verschuldigde omzetbelasting aan te geven en/of te vermelden, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven;

2 Hij, op of omstreeks 31 oktober 2022 , te Barneveld, en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers en/of de inhoud daarvan, deze boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers en/of de inhoud daarvan opzettelijk in valse en/of vervalste vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld door:

- een factuur (met nr. [factuurnummer 5]) d.d. 31 augustus 2022 van [bedrijf 1]

- een factuur (met nr. [factuurnummer 1]) d.d. 30 juli 2022 van [bedrijf 4] (DOC-028, p. 13),

ter beschikking te stellen aan (een ambtenaar van) de Belastingdienst, bestaande de valsheid/valsheden hierin dat op/in de factu(u)r(en) in strijd met de waarheid was vermeld dat de op die factu(u)r(en) vermelde goed(eren) en/of dienst(en) zijn geleverd/verricht, terwijl in werkelijkheid de vermelde goed(eren) en/of dienst(en) niet of niet op de wijze als omschreven in de facturen zijn geleverd/verricht, terwijl dat/die feit(en) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven;

3 [bedrijf 2] B.V., op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 30 april 2021 tot en met 3 januari 2023 , te Barneveld , en/of Apeldoorn , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), en/of alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (of meer) (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 3] B.V. over:

- het eerste kwartaal 2021, en/of

- het vierde kwartaal 2021, en/of

- het vierde kwartaal 2022,

(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan door, (telkens) op/in die ingeleverde aangiften voor de omzetbelasting een onjuist bedrag aan voorbelasting, omzet en/of verschuldigde omzetbelasting aan te geven en/of te vermelden, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.

3 De bewijsmotivering

3.1 Inleiding [1]

In het onderzoek Fivemiletown staat de verdenking centraal dat verdachte, al dan niet handelend onder de naam [bedrijf 1] (feit 1) of als feitelijke leidinggever van [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ) (feit 3), verschillende onjuiste aangiften omzetbelasting heeft ingediend. Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2022 bestaat het vermoeden dat verdachte ter onderbouwing van deze aangifte valse facturen heeft verstrekt aan de Belastingdienst (feit 2).

Verdachte is sinds 1 september 2019 eigenaar van de eenmanszaak [bedrijf 1] .[2] Tevens is verdachte sinds 5 november 2019 bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 4] B.V. (hierna: [bedrijf 4] ), die op haar beurt gezamenlijk bevoegd bestuurder is van [bedrijf 2] B.V.[3] Volgens verdachte geeft [bedrijf 2] zogenoemde hotelcheques uit. Hiermee kunnen mensen een gratis overnachting boeken in een hotel, mits ter plaatse een bepaald bedrag aan het diner wordt besteed. [bedrijf 1] organiseert wijnproeverijen en importeert en verkoopt wijn. Tijdens de proeverijen worden hotelcheques uitgedeeld aan deelnemers. De hotelcheques koopt verdachte in bij [bedrijf 4] en zijn afkomstig van [bedrijf 2] , aldus verdachte.[4]

3.2 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.

3.3 Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit en daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.

Met betrekking tot de onder 2 ten laste gelegde facturen heeft de raadsvrouw het standpunt ingenomen dat het facturen betreffen van prestaties die daadwerkelijk zijn verricht. Dat de facturen niet zijn betaald, is niet bepalend voor de correctheid ervan. Verdachte heeft in oktober 2022 bestaande facturen opnieuw ingevoerd in een daartoe aangeschaft boekhoudpakket, zodat van het vervalsen van facturen geen sprake is geweest.

Voor wat betreft het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw bepleit dat het onderzoek onvolledig is geweest, nu enkele facturen niet zijn meegenomen in de berekening van kosten waarvoor BTW in aftrek mocht worden gebracht. Door enkel uit te gaan van verrichte betalingen op basis van de bankafschriftgegevens is een verkeerde berekening gemaakt. Daarnaast ontbreekt het bewijs dat verdachte opzet had op het doen van onjuiste aangiften. Verdachte liet de facturen onbetaald om zijn bedrijven uit de te bouwen om daarna de verschuldigde belastingen te betalen. Voor wat betreft het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat enkele facturen niet zijn meegenomen in de berekening van kosten waarvoor BTW in aftrek mocht worden gebracht. Door enkel uit te gaan van de verrichtte betalingen op basis van de bankafschriftgegevens is een verkeerde berekening gemaakt. Verdachte liet de facturen onbetaald om zijn bedrijven uit te kunnen bouwen en wilde deze vanuit de gerealiseerde groei betalen. Voor het geval de rechtbank niet direct overtuigd is van de authenticiteit en bewijswaarde van de betreffende (in het daartoe aangeschafte boekhoudpakket opnieuw ingevoerde) facturen, heeft de raadsvrouw verzocht om aan de hand van die facturen nader onderzoek te laten doen.

3.4 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht op grond van de volgende redengevende feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.

De feiten en omstandigheden

Aangiften omzetbelasting [bedrijf 1]

De Belastingdienst heeft op verschillende momenten kwartaalaangiften omzetbelasting ontvangen op naam van verdachte vanaf het eerste kwartaal van 2020 tot en met het vierde kwartaal van 2022.[5] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij deze aangiften heeft ingediend en daarbij voorbelasting heeft geclaimd.[6] Bij deze aangiften is het de Belastingdienst opgevallen dat verdachte structureel (veel) meer voorbelasting claimde dan dat verdachte aan omzet en verschuldigde omzetbelasting aangaf. Zo heeft verdachte ten aanzien van zijn aangifte omzetbelasting:

  • over het eerste kwartaal van 2020 een bedrag aan voorbelasting geclaimd van € 2.745,-, een bedrag aan omzet van € 1.738,- en een bedrag aan aangegeven verschuldigde omzetbelasting van € 365,-;

  • over het derde kwartaal van 2020 een bedrag aan voorbelasting geclaimd van € 5.211,-, een bedrag aan omzet van € 781,-, en een bedrag aan aangegeven verschuldigde omzetbelasting van € 164,-;

  • over het vierde kwartaal van 2021 een bedrag aan voorbelasting geclaimd van € 2.591,- een bedrag aan omzet van € 1.914,- en een bedrag aan aangegeven verschuldigde omzetbelasting van € 402,- en;

  • over het derde kwartaal van 2022 een bedrag aan voorbelasting geclaimd van € 9.771,-, een bedrag aan omzet van € 5.076,- en een bedrag aan aangegeven verschuldigde omzetbelasting van € 1.086,-.[7]

Uiteindelijk is een totaalbedrag van € 47.825,- aan voorbelasting geclaimd, verspreid over de jaren 2020 tot en met 2022. Dit komt overeen met een bedrag van € 275.563,- (€ 47.825,- / 21 *121) aan kosten en/of investeringen inclusief omzetbelasting. In diezelfde periode is op naam van [bedrijf 1] een bedrag van € 33.078,- aan totale omzet inclusief omzetbelasting aangegeven. Volgens verbalisant [verbalisant] zou verdachte dan vanuit eigen middelen ongeveer € 242.485,- (€ 275.563,- minus € 33.078,-) hebben moeten (voor)financieren.[8] Volgens de bij de Belastingdienst werkzame boete-fraude-coördinator [ambtenaar] (hierna: [ambtenaar]) kon verdachte - gelet op de bij de Belastingdienst bekende inkomsten en vermogen van verdachte en/of [bedrijf 2] - niet over een dergelijk bedrag beschikken.[9]

Uit een analyse van verschillende bankafschriftgegevens door [ambtenaar] volgt dat over de periode 2020 tot en met 2022 een geldbedrag van € 12.530,26,- te relateren is aan kosten en inkopen met betrekking tot [bedrijf 1] . Dit zou volgens [ambtenaar] een te claimen voorbelasting opleveren van € 2.181,- in plaats van € 47.825,-. Ten aanzien van de aangifte omzetbelasting:

  • over het eerste kwartaal van 2020 had verdachte € 113,- aan voorbelasting mogen claimen, zodat € 2.632,- (€ 2.745,- min € 113,-) ten onrechte aan voorbelasting was geclaimd;

  • over het derde kwartaal van 2020 had verdachte € 33,- aan voorbelasting mogen claimen, zodat € 5.178,- (€ 5.211,- min € 33,-) ten onrechte aan voorbelasting was geclaimd;

  • over het vierde kwartaal van 2021 had verdachte € 438,- aan voorbelasting mogen claimen, zodat € 2.153,- (€ 2.591,- min € 438,-) ten onrechte aan voorbelasting was geclaimd;

  • over het derde kwartaal van 2022 had verdachte € 148,- aan voorbelasting mogen claimen, zodat € 9.623,- (€ 9.771,- min € 148,-) ten onrechte aan voorbelasting was geclaimd.[10]

Het nadeel voor de Belastingdienst vanwege (de gestelde) te veel geclaimde voorbelasting door verdachte bedroeg in de periode van het eerste kwartaal 2020 tot aan het laatste kwartaal van 2022 € 45.644,-.[11] Bij de doorzoeking van de woning van verdachte, op dat moment tevens het bezoekadres van [bedrijf 1] , is geen relevante boekhouding of administratie van [bedrijf 1] aangetroffen en dus ook geen facturen betreffende zakelijke aankopen waarop vorengenoemde bedragen aan geclaimde voorbelasting zouden kunnen worden gegrond.[12]

Door verdachte verstrekte facturen

Naar aanleiding van de op 3 oktober 2022 ingediende aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2022, heeft de Belastingdienst verdachte op 12 oktober 2022 verzocht om aanvullende informatie met betrekking tot de geclaimde voorbelasting. De Belastingdienst heeft verdachte verzocht om kopieën van tien facturen met de hoogste bedragen aan voorbelasting op te sturen.[13]

Op 14 oktober 2022 heeft verdachte zich bij [bedrijf 5] B.V. (hierna: [bedrijf 5] ), een leverancier van boekhoudtools voor ondernemers, geregistreerd en daar een abonnement afgesloten. Eén van de boekhoudtools hield in dat zelf facturen konden worden opgesteld.[14]

Op 16 oktober 2022 zijn in een chatsessie tussen verdachte en [betrokkene] berichten naar elkaar verstuurd, met de volgende inhoud. Verdachte: “Moet facturen nog doen he belastingdienst (…) pfff” [betrokkene] : “ja hoeveel” Verdachte: “Totaal bedrag hebben” [betrokkene] : “Heb je zoveel facturen” Verdachte: “Doe wel vouchers i kopen as loyaliteits dingetje”[15]

Tussen 24 oktober 2022 en 31 oktober 2022 heeft verdachte met behulp van [bedrijf 5] facturen opgesteld.[16]

Op 31 oktober 2022 heeft verdachte de vragenbrief met dertien bijgevoegde facturen toegestuurd naar de Belastingdienst, welke door de Belastingdienst op 2 november 2022 zijn ontvangen. Op alle facturen stond vermeld ‘Deze factuur is gemaakt in [bedrijf 5] ’.[17]

Eén van de facturen met nummer [factuurnummer 1] bedroeg de verkoop van driehonderd jaarkaarten door [bedrijf 4] (waarvan verdachte zelf dus bestuurder en enig aandeelhouder is) aan [bedrijf 1] ter promotie van wijn proeverijen voor een bedrag van € 35,- per stuk en voor een totaalbedrag van € 12.705,00,-. Het bedrag aan af te dragen BTW bedroeg € 2.205,00,-. De factuur vermeldt dat het gehele bedrag voor 14 augustus 2022 moet zijn overgemaakt.[18]

In de door verdachte verzonden facturen naar de Belastingdienst zaten nog drie soortgelijke facturen. Alle facturen betroffen volgens de daarin opgenomen omschrijving de verkoop van driehonderd jaarkaarten door [bedrijf 4] aan [bedrijf 1] voor een bedrag van € 35,- per stuk en voor een totaalbedrag van € 12.705,00,-. De factuurnummers waren opvolgend, namelijk [factuurnummer 1], [factuurnummer 2], [factuurnummer 3] en [factuurnummer 4]. De vermelde factuurdata waren 30 juli 2022 ([factuurnummer 1]), 30 augustus 2022 ([factuurnummer 2]), 2 september 2022 ([factuurnummer 3]) en 30 september 2022 ([factuurnummer 4]).[19]

Een andere factuur met nummer [factuurnummer 5] die door verdachte aan de Belastingdienst is verstrekt, betrof volgens de daarin opgenomen omschrijving een retourcommissie van driehonderd vouchers door [bedrijf 1] aan [bedrijf 4] voor een bedrag van € 15,- per stuk en voor een totaalbedrag van € 5.445,00,-. Het bedrag aan af te dragen BTW bedroeg € 945,-. De factuur vermeldt dat het gehele bedrag voor 30 september 2022 moet zijn overgemaakt.[20]

Onder de facturen die verdachte naar de Belastingdienst heeft gestuurd, zaten ook vier facturen die volgens de daarin opgenomen omschrijving betrekking hadden op een retourcommissie van verschillende aantallen vouchers door [bedrijf 1] aan [bedrijf 4] voor een bedrag van € 15,- per stuk. Deze facturen waren oplopend genummerd: [factuurnummer 5], [factuurnummer 6], [factuurnummer 7] (tweemaal, waarvan één creditfactuur) en [factuurnummer 8]. De vermelde factuurdata op de facturen waren 31 augustus 2022 ([factuurnummer 5]) 16 september 2022 ([factuurnummer 6]), 28 september 2022 (tweemaal [factuurnummer 7], waarvan één creditfactuur) en 30 september 2022 ([factuurnummer 8]). Na creditering van factuur [factuurnummer 7] (147 kaarten) resteerden er 493,70 gefactureerde eenheden, vermoedelijk jaarkaarten.[21] Navraag bij [bedrijf 5] leerde dat de vijf gemaakte facturen retourcommissie zijn gemaakt op de volgende data en tijdstippen:[22]

Uit de geanalyseerde bankafschriften van verdachte volgt dat geen bij- of afschrijvingen zijn te relateren aan de hiervoor genoemde facturen van [bedrijf 1] en [bedrijf 4] .[23] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de facturen tot op heden nog niet heeft betaald dan wel heeft verrekend.[24]

Aangiften omzetbelasting [bedrijf 2]

De Belastingdienst heeft op verschillende momenten kwartaalaangiften omzetbelasting ontvangen op naam van [bedrijf 2] vanaf het eerste kwartaal van 2021 tot en met het vierde kwartaal van 2022.[25] Verdachte heeft verklaard dat hij de aangiften op naam van [bedrijf 2] heeft ingediend en daarbij voorbelasting heeft geclaimd.[26] Bij deze aangiften is het de Belastingdienst opgevallen dat [bedrijf 2] structureel (veel) meer voorbelasting claimde dan dat verdachte aan omzet en verschuldigde omzetbelasting aangaf. Zo heeft [bedrijf 2] ten aanzien van haar aangifte omzetbelasting:

  • over het eerste kwartaal van 2021 een bedrag aan voorbelasting geclaimd van € 4.304,-,

een bedrag aan omzet van € 495,- en een bedrag aan aangegeven verschuldigde omzetbelasting van € 104,-;

  • over het vierde kwartaal van 2021 een bedrag aan voorbelasting geclaimd van € 13.241,-, een bedrag aan omzet van € 11.652,- en een bedrag aan aangegeven verschuldigde omzetbelasting van € 2.447,- en;

  • over het vierde kwartaal van 2022 een bedrag aan voorbelasting geclaimd van € 15.210,- een bedrag aan omzet van € 12.000,- en een bedrag aan aangegeven verschuldigde omzetbelasting van € 2.520,-.[27]

Uiteindelijk is een totaalbedrag van € 92.424,- aan voorbelasting geclaimd, verspreid over de verschillende kwartalen van de jaren 2021 en 2022. Dit komt overeen met een bedrag van € 532.538,- (€ 92.424,- / 21 *121) aan kosten en/of investeringen inclusief omzetbelasting. In diezelfde periode is op naam van [bedrijf 2] een geldbedrag van € 60.892,- aan omzet inclusief omzetbelasting aangegeven. Volgens verbalisant [verbalisant] zou verdachte dan vanuit eigen middelen ongeveer € 471.646,- (€ 532.538,- minus € 60.892,-) hebben moeten (voor)financieren.[28] Volgens [ambtenaar] kon [bedrijf 2] - gelet op de bij de Belastingdienst bekende inkomsten en vermogen van verdachte en/of [bedrijf 2] - niet over een dergelijk bedrag beschikken.[29]

Uit een analyse van verschillende bankafschriftgegevens door [ambtenaar] volgt dat de een geldbedrag van € 19.600,- te relateren is aan kosten en inkopen met betrekking tot [bedrijf 2] . Dit zou volgens [ambtenaar] een te claimen voorbelasting opleveren van € 3.404,- in plaats van € 92.424,-. Ten aanzien van de aangifte omzetbelasting:

  • over het eerste kwartaal van 2021 had [bedrijf 2] € 28,- aan voorbelasting mogen claimen, zodat € 4.276,- (€ 4.304,- min € 28,-) ten onrechte aan voorbelasting was geclaimd;

  • over het vierde kwartaal van 2021 had [bedrijf 2] € 387,- aan voorbelasting mogen claimen, zodat € 12.854,- (€ 13.241,- min € 387,-) ten onrechte aan voorbelasting was geclaimd;

  • over het vierde kwartaal van 2022 had [bedrijf 2] € 275,- aan voorbelasting mogen claimen, zodat € 14.845,- (€ 15.120,- min € 275,-) ten onrechte aan voorbelasting was geclaimd.[30]

Het nadeel voor de Belastingdienst vanwege (de gestelde) te veel geclaimde voorbelasting door [bedrijf 2] bedroeg in de periode van het eerste kwartaal 2021 tot aan het laatste kwartaal van 2022 € 89.020,-.[31]

Bij de doorzoeking van de woning van verdachte, op dat moment tevens het vestigingsadres van [bedrijf 2] , is geen boekhouding of administratie van [bedrijf 2] aangetroffen.[32]

Juridische kader Wet OB

Artikel 2 van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) bepaalt dat op de belasting, verschuldigd ter zake van leveringen van goederen en diensten, onder meer in aftrek wordt gebracht de belasting ter zake van de aan de ondernemer verrichte leveringen van goederen en verleende diensten.

Onder de hiervoor genoemde belasting valt volgens artikel 15, eerste lid, sub a, van de Wet OB onder meer de belasting welke in het tijdvak van aangifte door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur. Deze belasting moet op grond van artikel 14 van de Wet OB op aangifte worden voldaan in het tijdvak waarin zij verschuldigd zijn.

Artikel 29, zevende lid, van de Wet OB bepaalt dat de ondernemer die op grond van artikel 15 van de Wet OB belasting in aftrek heeft gebracht vanwege aan hem verrichte leveringen van goederen en diensten, het afgetrokken bedrag naar evenredigheid als belasting verschuldigd is op het tijdstip waarop komt vast te staan dat hij de vergoeding waarop dat bedrag betrekking heeft, niet of niet geheel zal betalen dan wel geheel of gedeeltelijk heeft terugontvangen. De belasting wordt in ieder geval verschuldigd één jaar na het opeisbaar worden van de vergoeding voor zover deze op dat tijdstip nog niet is betaald.

Onjuiste aangiften [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en valse facturen

Niet ter discussie staat dat de onder 1 en 3 van de tenlastelegging genoemde aangiften kwalificeren als ‘bij de Belastingwet voorziene aangiften’ en dat verdachte deze aangiften heeft ingediend, ook de op naam van [bedrijf 2] ingediende aangiften. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte en [bedrijf 2] de aangiften omzetbelasting onjuist hebben ingediend en of verdachte ter onderbouwing van zijn aangifte over het derde kwartaal van 2022 valse facturen heeft verstrekt aan de Belastingdienst.

Het standpunt van de verdediging

Verdachte heeft op bovenstaand punten tijdens zijn verhoor bij de FIOD gebruikt gemaakt van zijn recht om te zwijgen. Eerst ter terechtzitting is door de verdediging het standpunt ingenomen dat het gehele bedrag aan geclaimde voorbelasting is gebaseerd op daadwerkelijk verrichte leveringen van goederen en diensten op basis van wel degelijk bestaande (zowel toentertijd als nu nog steeds niet betaalde) facturen.

Met het oog hierop heeft de verdediging gewezen op een aantal onbetaalde facturen die niet door de Belastingdienst in haar analyse is meegenomen. Dit betroffen onder meer de hiervoor genoemde facturen met betrekking de verkoop van twaalfhonderd jaarkaarten door [bedrijf 4] aan [bedrijf 1] ter promotie van wijn proeverijen, als ook een aantal ter terechtzitting overgelegde facturen, waaronder facturen van [bedrijf 6] B.V. aan [bedrijf 2] voor later te betalen licentiekosten. Verdachte gaat ervanuit dat de omzetgroei van zijn verschillende bedrijven nog zal worden gerealiseerd en dat de facturen uiteindelijk zullen worden voldaan.

Verder heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat alle facturen waarop de aangiften zijn gebaseerd aanwezig waren op een usb-stick - die volgens verdachte lag opgeborgen op de zolder waar verdachte zijn kantoor hield - en op een door zijn zoon gestolen laptop. Vanuit de Cloud heeft verdachte nog een aantal facturen kunnen terughalen, die tevens ter terechtzitting zijn overgelegd.

Volgens de verdediging zijn de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie bij het berekenen van de te claimen voorbelasting op basis van een analyse van verschillende bankafschriftgegevens enkel uitgegaan van betaalde facturen. Daarbij zijn zij voorbijgegaan aan niet betaalde facturen, welke wel in aanmerking komen voor het aftrekken van BTW en dus mogen worden meegenomen bij het claimen van voorbelasting in de aangiften omzetbelasting. Daarmee is volgens de verdediging de door de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie uitgevoerde analyse onvolledig en daarmee onjuist.

Het oordeel van de rechtbank

Kennelijke verschrijving [bedrijf 3] B.V

De rechtbank constateert dat in de tekst van het ten laste gelegde onder 3 staat vermeld ‘te weten een (of meer) (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 3] B.V.’, terwijl de aangiften omzetbelasting zijn ingediend op naam van [bedrijf 2] B.V.

Uit het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van de pleitnota is gebleken dat de verdediging heeft begrepen dat [bedrijf 3] B.V. dient te worden opgevat als [bedrijf 2] B.V. Daarmee heeft de verdediging te kennen gegeven dat zij de strekking van wat onder 3 ten laste is gelegd heeft begrepen en dat het voor hen duidelijk is geweest waartegen verdachte zich heeft moeten verdedigen.

De rechtbank zal bij een eventuele bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder 3 de kennelijke verschrijving verbeterd lezen.

De rechtbank dient te beoordelen of hetgeen door de verdediging is gesteld, dat het (gestelde) te veel geclaimde bedrag aan voorbelasting daadwerkelijk door verdachte verrichte leveringen of verleende diensten betreft die in rekening zijn gebracht, waarvoor zakelijke kosten zijn gemaakt en waarvoor werkelijk facturen zijn opgesteld, een juiste stelling is.

De rechtbank betrekt bij haar oordeel niet alleen het feit dat op grond van een analyse van de bankafschriftgegevens van verdachte en [bedrijf 2] van werkelijk verrichte prestaties niet is gebleken, het feit dat bij de doorzoeking in de woning/kantoor van verdachte dergelijke facturen of soortgelijke administratie niet is aangetroffen en verdachte ook in zijn verhoren bij de FIOD daarover met geen woord heeft gerept, maar ook en met name de gang van zaken rondom de door verdachte overgelegde facturen aan de Belastingdienst ter onderbouwing van zijn aangifte over het derde kwartaal van 2022.

Daarbij betrekt de rechtbank ook de chatconversatie met zijn partner (“*Heb je zoveel facturen (…) Doe wel vouchers i kopen as loyaliteits dingetje”),*in combinatie met de beschreven gang van zaken rond (het tijdstip) van het opmaken van die facturen retourcommissie via boekhoudprogramma [bedrijf 5] . Daaruit blijkt duidelijk dat verdachte deze facturen heeft geantedateerd en pas heeft opgemaakt nadat de Belastingdienst op 12 oktober 2022 vroeg om onderbouwing van de geclaimde voorbelasting over het derde kwartaal van 2022.

De door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring dat hij in het nieuwe boekhoudprogramma ‘nieuwe’ facturen inboekte op basis van al bestaande facturen, acht de rechtbank gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken, dus ongeloofwaardig.

Gelet op de hiervoor beschreven omstandigheden hecht de rechtbank geen enkele waarde meer aan de op het laatste moment bij pleidooi ingediende facturen, welke overigens allemaal betrekking hebben op inkopen bij andere bedrijven van verdachte zelf en tot op de dag van vandaag niet zijn voldaan. Zo is ter terechtzitting gebleken dat ook [bedrijf 6] B.V. valt onder het beheer van [bedrijf 4] .

Nu de rechtbank aldus van oordeel is dat er door verdachte valse facturen zijn opgemaakt teneinde te verhullen dat er geen daadwerkelijke zakelijke kosten zijn gemaakt welke ten grondslag zouden kunnen liggen aan de door hem (middels [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ) geclaimde voorbelasting, kan worden uitgegaan van de zich in het dossier bevindende, door de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie opgemaakte analyse.

De conclusie kan dan niet anders zijn dan dat verdachte opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan en facturen heeft gefabriceerd om dit te verhullen. Daarbij geldt dat verdachte dit met betrekking tot het onder 1. ten laste gelegde heeft gedaan handelend onder de naam [bedrijf 1] en met betrekking tot het onder 3. ten laste gelegde als feitelijk leidinggever van [bedrijf 2] .

Met betrekking tot dat feitelijk leidinggeven overweegt de rechtbank nog het volgende. Duidelijk is dat verdachte (via [bedrijf 4] , waarvan hij bestuurder en enig aandeelhouder is) als indirect bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 2] de man achter [bedrijf 2] is. Verdachte heeft de aangiften omzetbelasting op naam van [bedrijf 2] zelf (actief en effectief) ingediend. Het doen van aangifte omzetbelasting is een gedraging die past binnen de normale bedrijfsvoering van [bedrijf 2] . Tot slot is het opstellen en indienen van de aangiften omzetbelasting [bedrijf 2] ook dienstig geweest, nu zij hierdoor een te groot geldbedrag aan voorbelasting heeft ontvangen. Op grond van voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het indienen van de onjuiste aangiften inkomstenbelasting door [bedrijf 2] in de sfeer van de rechtspersoon heeft plaatsgevonden en aan [bedrijf 2] kan worden toegerekend. Het bij de verdachte duidelijk aanwezige opzet (hetgeen uit bovenvermelde bewijsoverwegingen in combinatie met het feit dat verdachte bestuurder en enig aandeelhouder is kan worden afgeleid) kan voorts aan [bedrijf 2] worden toegerekend.

Strekkingsvereiste

Een bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder 1 en 3 vereist dat het niet doen of onjuist doen van aangiften ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven. Aan dit strekkingsvereiste is voldaan indien de bewuste gedraging naar haar aard in het algemeen geschikt is om teweeg te brengen dat (in rekenkundige zin) onvoldoende belasting wordt geheven.

Door de Belastingdienst is berekend dat het nadeel van vanwege de te veel geclaimde voorbelasting van verdachte, al dan niet handelend onder de naam [bedrijf 1] , en [bedrijf 2] een bedrag van respectievelijk € 45.644,- en € 89.020,- bedroegen.

Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat aan het strekkingsvereiste van het onder 1 en 3 ten laste gelegde is voldaan.

Conclusie

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, al dan niet handelend onder de naam [bedrijf 1] , en als feitelijke leidinggever van [bedrijf 2] opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft ingediend en ter onderbouwing van zijn aangifte omzetbelasting onder de naam [bedrijf 1] over het derde kwartaal van 2022 opzettelijke valse facturen heeft verstrekt aan de Belastingdienst.

De rechtbank spreekt verdachte vrij van het tezamen en in vereniging plegen van het onjuist indienen van de onder 1 en 3 ten laste gelegde aangiften. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte het feit in nauwe en bewuste samenwerking heeft gepleegd met één of meer anderen.

Verzoek raadsvrouw

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de door verdachte ingediende facturen, de valsheid daarvan en de geloofwaardigheid van zijn verklaring over het bestaan van andere authentieke facturen, acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht en ziet zij geen aanleiding het onderzoek ter zitting voor (nader) onderzoek naar die facturen te heropenen.

3.5 De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:

1 Hij op tijdstippen in de periode 12 april 2020 tot en met 3 januari 2023, in Nederland, telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (digitale) aangiften voor de omzetbelasting ten name van [verdachte] , al dan niet handelend onder de naam [bedrijf 1] over:

- het eerste kwartaal 2020, en

- het derde kwartaal 2020, en

- het vierde kwartaal 2021, en

- het derde kwartaal 2022, en

telkens onjuist heeft gedaan, door telkens in die ingeleverde aangiften voor de omzetbelasting een onjuist bedrag aan voorbelasting, omzet en verschuldigde omzetbelasting aan te geven en te vermelden, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven;

2 Hij op omstreeks 31 oktober 2022 in Nederland, als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers en/of de inhoud daarvan, deze boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers en/of de inhoud daarvan opzettelijk in valse vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld door:

- een factuur (met nr. [factuurnummer 5]) d.d. 31 augustus 2022 van [bedrijf 1] , en

- een factuur (met nr. [factuurnummer 1]) d.d. 30 juli 2022 van [bedrijf 4] ,

ter beschikking te stellen aan (een ambtenaar van) de Belastingdienst, bestaande de valsheid hierin dat op de facturen in strijd met de waarheid was vermeld dat de op die facturen vermelde goederen en/of diensten zijn geleverd/verricht, terwijl in werkelijkheid de vermelde goederen en/of diensten niet of niet op de wijze als omschreven in de facturen zijn geleverd/verricht, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven;

3 [bedrijf 2] B.V., op tijdstippen in de periode 30 april 2021 tot en met 3 januari 2023, te Barneveld, en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (digitale) aangiften voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 2] B.V. over:

- het eerste kwartaal 2021, en

- het vierde kwartaal 2021, en

- het vierde kwartaal 2022,

telkens onjuist heeft gedaan door, telkens in die ingeleverde aangiften voor de omzetbelasting een onjuist bedrag aan voorbelasting, omzet en verschuldigde omzetbelasting aan te geven en te vermelden, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:

feit 1 telkens het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;

feit 2 het misdrijf: ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;

feit 3 telkens het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.

5 De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6 De op te leggen straf of maatregel

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, gekoppeld aan een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uren op te leggen, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien verdachte de taakstraf niet (naar behoren) uitvoert. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt ontzet uit zijn recht van de uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van drie jaren.

6.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft verzocht om geen (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen, omdat verdachte de verantwoordelijkheid draagt voor de zorg van zijn echtgenote en verdachte geld moet kunnen blijven verdienen om zijn schulden bij de Belastingdienst te voldoen. Rekening houdend met dit laatste punt heeft de raadsvrouw tevens verzocht om aan verdachte geen beroepsverbod op te leggen.

6.3 De gronden voor een straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.

Aard en ernst van de feiten

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan omzetbelastingfraude door ter zake van zijn eenmanszaak onjuiste aangiften inkomstenbelasting in te dienen en door feitelijke leiding te geven aan [bedrijf 2] bij het plegen van hetzelfde feit. Ter onderbouwing van één van deze aangiften heeft verdachte valse facturen aan de belastingdienst verstrekt. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan. De goede werking van het belastingsysteem omtrent de aangiftes van BTW staat of valt immers met de juistheid en volledigheid van aangiften, op basis van facturen met daarin daadwerkelijke verrichte prestaties. Verdachte heeft misbruik gemaakt van dit vertrouwen. Daarnaast wordt de gemeenschap door belastingfraude benadeeld, omdat de Staat der Nederlanden inkomsten ten behoeve van het algemeen nut misloopt. Het totale nadeel in deze zaak bedraagt € 134.664,-. Dit leidt tot verzwaring van de belastingdruk bij andere belastingbetalers en draagt bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal.

De persoon van verdachte

De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 8 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte geruime tijd geleden een transactie heeft voldaan en verder niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.

Ook heeft de rechtbank acht geslagen op een over verdachte opgemaakt reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 22 augustus 2025. De reclassering heeft geen inschatting kunnen maken van de van verdachte uitgaande risico’s, omdat hij gedurende zijn verhoor als in gesprek met de reclassering gebruik heeft gemaakt van zijn zwijgrecht. Volgens de reclassering komt verdachte over als iemand die lang in strijd is met instanties en het gevoel heeft dat hem onrecht is aangedaan. Uit het gesprek blijkt dat verdachte samen met zijn vrouw bewogen jaren achter de rug heeft waarin zij in strijd zijn geweest met verschillende instanties. De reclassering ziet enige problemen op het gebied van financiën bij verdachte, maar verdachte heeft hier naar eigen zeggen ondersteuning bij en lijkt van mening te zijn het zelf te kunnen oplossen. Op basis van de beschikbare informatie kan de reclassering niet adviseren of interventies of toezicht nodig is. De reclassering adviseert om geen gevangenisstraf aan verdachte op te leggen, omdat een gebrek aan inkomen zal leiden tot betalingsachterstanden.

De op te leggen straf

De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat rekening gehouden met straffen die rechters in soortgelijke strafzaken opleggen en de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ten aanzien van fraude. Bij een benadelingsbedrag van tussen de € 125.000,- tot € 250.000,- houden de oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in van negen tot twaalf maanden.

Hoewel de rechtbank in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd vindt, ziet de rechtbank - net als de officier van justitie en de verdediging - in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank zal daarom aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van zes maanden, gekoppeld aan een proeftijd van drie jaren.

Om de ernst van de feiten te benadrukken legt de rechtbank aan verdachte daarnaast een taakstraf op voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien verdachte deze niet (naar behoren) uitvoert, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.

Beroepsverbod

Verdachte heeft via zijn eenmanszaak dan wel als indirect bestuurder van [bedrijf 2] over enkele jaren omzetbelastingfraude gepleegd door ten onrechte voorbelasting te claimen. Als onderdeel van dit feitencomplex heeft verdachte verschillende facturen op naam van zijn ondernemingen vals opgemaakt en aan de Belastingdienst verstrekt. Daarmee heeft verdachte het vertrouwen dat in hem als ondernemer en bestuurder van een rechtspersoon mag worden gesteld, beschaamd.

Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een verbod tot het uitoefenen van een beroep als bestuurder van een rechtspersoon als bijkomende straf is aangewezen om het gevaar in te perken dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van soortgelijke feiten.

De rechtbank zal de termijn van het beroepsverbod vaststellen op drie jaren.

6.4 De inbeslaggenomen voorwerpen

De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de op de beslaglijst onder 1 en 2 vermelde facturen moeten worden onttrokken aan het verkeer, nu dit voorwerpen betreffen met betrekking tot welke de strafbare feiten zijn begaan.

De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen over de in beslag genomen voorwerpen.

De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde voorwerpen en onder nummer 1 en 2 vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen de feiten zijn begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

7 De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 28, 31 en 57 Sr.

8 De beslissing

De rechtbank:

bewezenverklaring

  • verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;

strafbaarheid feiten

  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;

  • verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 1 telkens het misdrijf: het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;

feit 2 het misdrijf: ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;

feit 3 telkens het misdrijf: het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;

strafbaarheid verdachte

  • verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde;

straf

  • veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;

  • bepaalt dat deze gevangenisstraf in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren de navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:

  • stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

  • veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren;

  • beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;

  • beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;

bijkomende straffen

  • ontzet verdachte voor de duur van 3 (drie) jaren uit het recht op de uitoefening van het beroep als bestuurder van een rechtspersoon;

de in beslag genomen voorwerpen

  • verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen voorwerpen, te weten de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 1 en 2.

Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. H. Manuel en R. ter Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 september 2025.

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/ FIOD met nummer 72554/ Fivemiletown. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-003, inhoudende een uittreksel van de Kamer van Koophandel met betrekking tot [bedrijf 1] , p. 285.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-004, inhoudende een uittreksel van de Kamer van Koophandel met betrekking tot [bedrijf 4] B.V., p. 286 en 287, en een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-005, inhoudende een uittreksel van de Kamer van Koophandel met betrekking tot [bedrijf 2] B.V., p. 288 en 289.

Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 september 2025.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-019, inhoudende een overzicht van data en tijdstippen van ingediende kwartaalaangiften omzetbelasting over de jaren 2020 tot en met 2022, p. 307.

Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 september 2025.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-001, inhoudende een e-mail van De Belastingdienst van 28 februari 2023, p. 283, en een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-019, inhoudende aangiften gegevens via DAS over eerste kwartaal van 2020, p. 309 t/m 314, het derde kwartaal van 2020, p. 315 t/m 318, het vierde kwartaal van 2021, p. 325 t/m 328 en het derde kwartaal van 2022, p. 341 t/m 346.

Het proces-verbaal van verdenking [verdachte] , AMB-001, p. 184, laatste alinea, in samenhang met een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-019, inhoudende een overzicht van data en tijdstippen van ingediende aangiften omzetbelasting over de jaren 2020 tot en met 2022, p. 306 t/m 352.

Het proces-verbaal van verdenking [verdachte] , AMB-001, p. 182, eerste alinea, vierde punt, in samenhang met een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-001, inhoudende een e-mail van de Belastingdienst van 28 februari 2023, p. 283.

Het proces-verbaal van bevindingen bankafschriften [verdachte] , AMB-002, p. 190 t/m 196, een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-050, inhoudende een schema analyse kosten op basis bankafschriften, p. 474, in samenhang met schriftelijke bescheiden DOC-006 t/m DOC-014, inhoudende overzichten bankafschriften rekeningnummers op naam van verdachte, [bedrijf 1] of [bedrijf 2] B.V, p. 290 t/m 298.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-088, inhoudende een nadeelberekening op naam van verdachte p. 596 en 597.

Het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking, AMB-008, p. 212 en 213, in samenhang met een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-003, inhoudende een uittreksel van de Kamer van Koophandel met betrekking tot [bedrijf 1] , p. 285.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-052, inhoudende een vragenbrief van de Belastingdienst van 12 oktober 2022, p. 476 t/m 479.

Het proces-verbaal van bevindingen facturen [verdachte] , AMB-003, p. 201, onder ’facturen algemeen’, en p. 202, het proces-verbaal van uitlevering vordering 126nd WvS, BOB-002-03, p. 227 en 228 en een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-069, inhoudende een e-mail ter bevestiging van registratie bij [bedrijf 5] , p. 514.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-070, onder meer inhoudende een chatsessie tussen verdachte en [betrokkene] , p. 515.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-049. Inhoudende een overzicht aangemaakte facturen [bedrijf 5] , p. 473.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-028, inhoudende voorblad begeleidend formulier aangifte omzetbelasting en bijgevoegde facturen, p. 408 t/m 432.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-028, inhoudende factuur [factuurnummer 1], p. 420,

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-028, inhoudende factuur [factuurnummer 1], p. 420, factuur [factuurnummer 2], p. 426, factuur [factuurnummer 3], p. 428 en factuur [factuurnummer 4], p. 429.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-028, inhoudende factuur [factuurnummer 5], p. 431.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-028, inhoudende factuur [factuurnummer 6], p. 412, factuur [factuurnummer 7], p. 413, factuur credit-[factuurnummer 7], p. 415, factuur [factuurnummer 8], p. 417, en factuur [factuurnummer 5], p. 431.

Het proces-verbaal van uitlevering [bedrijf 5] B.V., BOB-002-03, p. 227 en 228, in samenhang met het proces-verbaal zaaksdossier ZD-002, p. 116.

Het proces-verbaal van bevindingen facturen [verdachte] , AMB-003, p. 199, tweede alinea, en p. 200, tweede alinea, in samenhang met schriftelijke bescheiden DOC-006 t/m DOC-014, inhoudende overzicht bankafschriften rekeningnummers op naam van verdachte, [bedrijf 1] of [bedrijf 2] B.V., p. 353 t/m 395.

Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 september 2025.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-020, inhoudende een overzicht van data en tijdstippen van ingediende kwartaalaangiften omzetbelasting op naam van [bedrijf 2] over de jaren 2021 en 2022, p. 354.

Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 september 2025.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-020, inhoudende aangiften gegevens via DAS over het eerste kwartaal van 2021, p. 364 en 365, het vierde kwartaal van 2021, p. 370 en 371, en over het vierde kwartaal van 2022, p. 394 en 395.

Het proces-verbaal van verdenking [verdachte] , AMB-001, p. 185, tweede alinea, in samenhang met een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-020, inhoudende een overzicht van data en tijdstippen van ingediende aangiften omzetbelasting over de jaren 2020 tot en met 2022, p. 353 t/m 395.

Het proces-verbaal van verdenking [verdachte] , AMB-001, p. 182, vierde punt, in samenhang met een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-001, inhoudende een e-mail van 28 februari 2023, p. 283.

Het proces-verbaal van bevindingen bankafschriften [verdachte] , AMB-002, p. 190 t/m 196, een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-051, inhoudende een schema analyse kosten op basis bankafschriften, p. 475, in samenhang met schriftelijke bescheiden DOC-006 t/m DOC-014, inhoudende overzicht bankafschriften rekeningnummers op naam van verdachte, [bedrijf 1] of [bedrijf 2] B.V., p. 290 t/m 298.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-089, inhoudende een nadeelberekening op naam van [bedrijf 2] , p. 598 en 599.

Het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking, AMB-008, p. 212 en 213, in samenhang met een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-005, inhoudende een uittreksel van de Kamer van Koophandel met betrekking tot [bedrijf 2] B.V., p. 288 en 289.


Voetnoten

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/ FIOD met nummer 72554/ Fivemiletown. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-003, inhoudende een uittreksel van de Kamer van Koophandel met betrekking tot [bedrijf 1] , p. 285.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-004, inhoudende een uittreksel van de Kamer van Koophandel met betrekking tot [bedrijf 4] B.V., p. 286 en 287, en een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-005, inhoudende een uittreksel van de Kamer van Koophandel met betrekking tot [bedrijf 2] B.V., p. 288 en 289.

Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 september 2025.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-019, inhoudende een overzicht van data en tijdstippen van ingediende kwartaalaangiften omzetbelasting over de jaren 2020 tot en met 2022, p. 307.

Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 september 2025.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-001, inhoudende een e-mail van De Belastingdienst van 28 februari 2023, p. 283, en een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-019, inhoudende aangiften gegevens via DAS over eerste kwartaal van 2020, p. 309 t/m 314, het derde kwartaal van 2020, p. 315 t/m 318, het vierde kwartaal van 2021, p. 325 t/m 328 en het derde kwartaal van 2022, p. 341 t/m 346.

Het proces-verbaal van verdenking [verdachte] , AMB-001, p. 184, laatste alinea, in samenhang met een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-019, inhoudende een overzicht van data en tijdstippen van ingediende aangiften omzetbelasting over de jaren 2020 tot en met 2022, p. 306 t/m 352.

Het proces-verbaal van verdenking [verdachte] , AMB-001, p. 182, eerste alinea, vierde punt, in samenhang met een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-001, inhoudende een e-mail van de Belastingdienst van 28 februari 2023, p. 283.

Het proces-verbaal van bevindingen bankafschriften [verdachte] , AMB-002, p. 190 t/m 196, een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-050, inhoudende een schema analyse kosten op basis bankafschriften, p. 474, in samenhang met schriftelijke bescheiden DOC-006 t/m DOC-014, inhoudende overzichten bankafschriften rekeningnummers op naam van verdachte, [bedrijf 1] of [bedrijf 2] B.V, p. 290 t/m 298.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-088, inhoudende een nadeelberekening op naam van verdachte p. 596 en 597.

Het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking, AMB-008, p. 212 en 213, in samenhang met een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-003, inhoudende een uittreksel van de Kamer van Koophandel met betrekking tot [bedrijf 1] , p. 285.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-052, inhoudende een vragenbrief van de Belastingdienst van 12 oktober 2022, p. 476 t/m 479.

Het proces-verbaal van bevindingen facturen [verdachte] , AMB-003, p. 201, onder ’facturen algemeen’, en p. 202, het proces-verbaal van uitlevering vordering 126nd WvS, BOB-002-03, p. 227 en 228 en een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-069, inhoudende een e-mail ter bevestiging van registratie bij [bedrijf 5] , p. 514.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-070, onder meer inhoudende een chatsessie tussen verdachte en [betrokkene] , p. 515.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-049. Inhoudende een overzicht aangemaakte facturen [bedrijf 5] , p. 473.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-028, inhoudende voorblad begeleidend formulier aangifte omzetbelasting en bijgevoegde facturen, p. 408 t/m 432.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-028, inhoudende factuur [factuurnummer 1], p. 420,

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-028, inhoudende factuur [factuurnummer 1], p. 420, factuur [factuurnummer 2], p. 426, factuur [factuurnummer 3], p. 428 en factuur [factuurnummer 4], p. 429.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-028, inhoudende factuur [factuurnummer 5], p. 431.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-028, inhoudende factuur [factuurnummer 6], p. 412, factuur [factuurnummer 7], p. 413, factuur credit-[factuurnummer 7], p. 415, factuur [factuurnummer 8], p. 417, en factuur [factuurnummer 5], p. 431.

Het proces-verbaal van uitlevering [bedrijf 5] B.V., BOB-002-03, p. 227 en 228, in samenhang met het proces-verbaal zaaksdossier ZD-002, p. 116.

Het proces-verbaal van bevindingen facturen [verdachte] , AMB-003, p. 199, tweede alinea, en p. 200, tweede alinea, in samenhang met schriftelijke bescheiden DOC-006 t/m DOC-014, inhoudende overzicht bankafschriften rekeningnummers op naam van verdachte, [bedrijf 1] of [bedrijf 2] B.V., p. 353 t/m 395.

Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 september 2025.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-020, inhoudende een overzicht van data en tijdstippen van ingediende kwartaalaangiften omzetbelasting op naam van [bedrijf 2] over de jaren 2021 en 2022, p. 354.

Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 september 2025.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-020, inhoudende aangiften gegevens via DAS over het eerste kwartaal van 2021, p. 364 en 365, het vierde kwartaal van 2021, p. 370 en 371, en over het vierde kwartaal van 2022, p. 394 en 395.

Het proces-verbaal van verdenking [verdachte] , AMB-001, p. 185, tweede alinea, in samenhang met een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-020, inhoudende een overzicht van data en tijdstippen van ingediende aangiften omzetbelasting over de jaren 2020 tot en met 2022, p. 353 t/m 395.

Het proces-verbaal van verdenking [verdachte] , AMB-001, p. 182, vierde punt, in samenhang met een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-001, inhoudende een e-mail van 28 februari 2023, p. 283.

Het proces-verbaal van bevindingen bankafschriften [verdachte] , AMB-002, p. 190 t/m 196, een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-051, inhoudende een schema analyse kosten op basis bankafschriften, p. 475, in samenhang met schriftelijke bescheiden DOC-006 t/m DOC-014, inhoudende overzicht bankafschriften rekeningnummers op naam van verdachte, [bedrijf 1] of [bedrijf 2] B.V., p. 290 t/m 298.

Een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-089, inhoudende een nadeelberekening op naam van [bedrijf 2] , p. 598 en 599.

Het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking, AMB-008, p. 212 en 213, in samenhang met een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-005, inhoudende een uittreksel van de Kamer van Koophandel met betrekking tot [bedrijf 2] B.V., p. 288 en 289.