Arrest inhoud

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 24/01114

Zitting 26 augustus 2025

CONCLUSIE

M.E. van Wees

In de zaak

[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1 Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 22 maart 2024 het vonnis van de rechtbank Limburg van 18 oktober 2023[1] bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf, de beslissing ter zake de wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij en de betalingsverplichting uit hoofde van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, alsmede de beslissing over de proceskosten en de verdachte (daarmee) wegens 1. primair "verkrachting" en 2. primair “feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd” , veroordeeld tot twee jaren gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarnaast de verdachte het recht tot uitoefening van het beroep van huisarts of een ander medisch of paramedisch beroep ontzegd voor de duur van vier jaren. Het hof heeft voorts een vordering van de benadeelde partij (gedeeltelijk) toegewezen en in dat verband een schadevergoedingsmaatregel opgelegd

1.2 Er bestaat samenhang met de zaak 24/01111. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.

1.3 Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en D.N. de Jonge, advocaat in Rotterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

De zaak in het kort

2.1 Het hof heeft in de onderhavige zaak ten laste van de verdachte bewezenverklaard – kort gezegd - dat hij het slachtoffer [slachtoffer 1] in hoedanigheid als huisarts heeft verkracht en aangerand. In de samenhangende zaak 24/01111 waarin ik – als gezegd – vandaag ook concludeer, heeft het hof bewezen geacht dat de verdachte in hoedanigheid als huisarts drie slachtoffers, te weten [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , tevens jarenlang patiënten van de verdachte, heeft verkracht. Het hof heeft in die zaak vastgesteld dat de slachtoffers alle drie kwetsbare, oudere personen waren.

2.2 Het hof heeft in beide samenhangende zaken voor de bewijsmotivering gebruik gemaakt van schakelbewijs en geoordeeld – kort gezegd – dat het handelen van de verdachte in de zaak van aangeefster [slachtoffer 1] op essentiële punten overeenkomt dan wel kenmerkende gelijkenissen vertoont met het handelen in de zaken van aangeefsters [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] .

Het middel

3.1 Het middel heeft betrekking op de bewezenverklaring van feit 1 primair en feit 2 primair en is gericht tegen de door het hof gebruikte schakelbewijsconstructie. In dat verband wordt aangevoerd dat de door het hof omschreven feiten en omstandigheden waarin het schakelbewijs is gevonden niet uit de bewijsmiddelen volgen en dat de door het hof omschreven feiten en omstandigheden niet de conclusie rechtvaardigen dat de handelswijze van de verdachte in de verschillende zaken op essentiële punten overeenkomt. De bewezenverklaring en de bewijsoverwegingen van de rechtbank en het hof

3.2 Het hof heeft het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring bevestigd. De rechtbank heeft ten laste van de verdachte onder 1 primair en onder 2 primair bewezenverklaard dat:

Feit 1 primair: in de periode van 1 januari 2018 tot en met 26 februari 2020 in de gemeente [...] door feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] en bestaande die feitelijkheden hierin dat hij, verdachte, in zijn hoedanigheid van huisarts van die [slachtoffer 1] en derhalve bekend met de lichamelijke en psychische gesteldheid van die [slachtoffer 1] en daarbij misbruik makend van de vertrouwensrelatie tussen arts en patiënt, in het kader van een medisch onderzoek en/of medische controle

  • tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat en/of aan die [slachtoffer 1] heeft gevraagd of zij op het bed moest/wilde gaan liggen en zij haar broek en onderbroek uit moest/wilde trekken
  • onverhoeds en onvoorzien zonder hel dragen van medische handschoenen zijn, verdachtes. vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] heeft geduwd en/of gebracht en vervolgens onverhoeds en onvoorzien met zijn, verdachtes, vingers heen en weer is gegaan en/of heen en weer gaande bewegingen heeft gemaakt in de vagina van die [slachtoffer 1] en
  • onverhoeds en onvoorzien zonder het dragen van medische handschoenen met zijn verdachtes. vinger(s) en/of hand de clitoris van die [slachtoffer 1] heeft aangeraakt en/of betast en met zijn, verdachtes. vinger(s) en/of hand heen en weer gaande bewegingen heeft gemaakt op/tegen/over de clitoris van die [slachtoffer 1] en
  • toen die [slachtoffer 1] aan hem, verdachte, had toegevoegd woorden (van de strekking): "Wat ben je nou aan het doen?", aan die [slachtoffer 1] heeft toegevoegd woorden (van de strekking): "Ja. ik moet toch controleren of het goed is, dat doe ik zo." en/of "Ik moet toch dat onderzoek doen." en of tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat haar blaas weer verzakt was en/of
  • toen die [slachtoffer 1] haar benen bij elkaar had gedaan, tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij het moest onderzoeken en/of dat hij op deze manier het onderzoek moest doen en
  • met zijn, verdachtes, hand het been van die [slachtoffer 1] (weer) naar buiten heeft geduwd en/of gedaan en
  • tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij fatsoenlijk moest voelen of er iets was, in welke psychische overwichts- en afhankelijkheidssituatie die [slachtoffer 1] zich niet of niet voldoende kon en/of durfde te verzetten tegen en/of te onttrekken aan die seksuele handelingen van verdachte en daaraan geen of niet voldoende weerstand kon en/of durfde te bieden.

Feit 2 primair: in de periode van 1 januari 2018 tot en met 26 februari 2020 in de gemeente [...] meermalen, telkens door feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het meermalen, telkens

  • met zijn, verdachtes, buik en/of de voorkant van zijn, verdachtes, (onder)lichaam tegen de rug en/of (de achterkant van) het (onder)lichaam van die [slachtoffer 1] aan gaan en/of blijven staan en/of drukken en/of brengen van zijn, verdachtes, buik en/of de voorkant van zijn, verdachtes, (onder)lichaam op/tegen de rug en/of (de achterkant van) het (onder)lichaam van die [slachtoffer 1] en
  • vervolgens zonder het dragen van medische handschoenen met zijn, verdachtes, vinger(s) en/of hand(en) in/aan de (ontblote) liezen van die [slachtoffer 1] voelen en/of duwen en bij/in de buurt van de (ontblote) anus van die [slachtoffer 1] voelen en/of op en neer wrijven

en bestaande die feitelijkheden hierin dat hij, verdachte, in zijn hoedanigheid van huisarts van die [slachtoffer 1] en derhalve bekend met de lichamelijke en psychische gesteldheid van die [slachtoffer 1] en daarbij misbruik makend van de vertrouwensrelatie tussen arts en patiënt, meermalen, telkens in het kader van een medisch onderzoek en/of medische controle

  • tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat zij haar broek en onderbroek naar beneden en/of omlaag moest doen en dat zij haar shirt en/of hemd omhoog moest doen en dat zij voorover moest bukken en
  • toen die [slachtoffer 1] vroeg waarom zij dat moest doen voor pijn in de onderrug, tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij het goed moest nakijken en navoelen en
  • toen die [slachtoffer 1] aan hem, verdachte, had toegevoegd (de) woorden (van de strekking): "Waarom moet die broek zo ver naar beneden, ik heb toch last van mijn rug?", aan die [slachtoffer 1] heeft toegevoegd (de) woorden (van de strekking): "Ik moet je stuitje kunnen voelen." en
  • achter die [slachtoffer 1] is gaan staan en zijn, verdachtes, buik en/of de voorkant van zijn, verdachtes, (onder)lichaam op/tegen de rug en/of(de achterkant van) het (onder)lichaam van die [slachtoffer 1] aan heeft gedrukt en/of gebracht en/of met zijn, verdachtes, buik en/of de voorkant van zijn, verdachtes. (onder)lichaam tegen de rug en/of(de achterkant van) het (onder)lichaam van die [slachtoffer 1] aan is gaan en/of blijven staan en
  • (vervolgens) zijn, verdachtes, armen en/of handen (van achteren) om het lichaam van die [slachtoffer 1] heen heeft geslagen en/of gedaan en
  • onverhoeds en onvoorzien zonder het dragen van medische handschoenen met zijn, verdachtes, vinger(s) en/of hand(en) in/aan de (ontblote) liezen van die [slachtoffer 1] heeft gevoeld en/of geduwd en
  • onverhoeds en onvoorzien zonder het dragen van medische handschoenen met zijn, verdachtes. vinger(s) en/of hand(en) in de buurt van en/of bij de anus van die [slachtoffer 1] is gekomen en/of heeft gevoeld en/of geduwd en/of(op en neer) heeft gewreven en
  • toen die [slachtoffer 1] aan hem, verdachte, had toegevoegd (de) woorden (van de strekking): "Wat ben je toch aan het doen?", tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij op deze manier dat onderzoek deed,

in welke psychische overwichts- en afhankelijkheidssituatie die [slachtoffer 1] zich niet of niet voldoende kon en/of durfde te verzetten tegen en/of te onttrekken aan die ontuchtige handelingen van verdachte en/of daaraan geen of niet voldoende weerstand kon en/of durfde te bieden.”

3.3 Het hof heeft de bewijsoverweging van de rechtbank ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde bevestigd. Deze bewijsoverweging van de rechtbank houdt – voor zover van belang en met weglating van voetnoten – in:

“3.3 Het oordeel van de rechtbank

De aangifte van [slachtoffer 1] vermeldt - zakelijk weergegeven - onder meer hel volgende:

Ik ben globaal patiënt geweest hij dokter [verdachte] tussen 2015 en 2020. Het is in de laatste 2 jaar dat dit heeft plaatsgevonden. Het heeft plaatsgevonden in de praktijk van dokter [verdachte] .

Ik ben drie à vier keer bij dokter [verdachte] geweest voor mijn rug. Daarvan heeft hij twee keer aan mijn poepgat gevoeld. Iedere keer als ik een rug-onderzoek had, dan moest ik mijn broek uit doen en voorover bukken. Hij stond achter mij en drukte zich dan tegen mij aan. Hij voelde dan aan mijn liezen met zijn handen. Hij ging met zijn handen om mijn lichaam heen. Mijn broek was dan naar beneden en zijn handen waren op mijn blote huid. Mijn onderbroek zat dan iets lager dan zijn handen. Ik voelde dokter [verdachte] in mijn rug. Ik voelde zijn buik en onderlichaam tegen mij aan.

Ik moest mijn hemd helemaal omhoog doen en ook mijn broek naar beneden doen. Ik vroeg hem dan waarom ik mijn broek uit moest doen. Ik voelde dat hij naar mijn poepgat voelde. Ik vind niet dat het op deze manier hoort. Hij ging achter mij staan en voelde dan aan mijn liezen en hij stond dan achter mij. Ik vroeg dan "Wat ben je toch aan het doen?". Hij zei dan dat hij op deze manier dat onderzoek deed. Ik was dan ook bloot van onderen.

Hij zei kan je je hemd omhoog doen en je broek naar beneden. Ik zei dat ik rugpijn had in de onderrug. Ik zei "Waarvoor moet ik dat doen? Je moet toch niet helemaal bloot staan?". Dokter [verdachte] stond achter mij en ik moest dan voorover bukken. Hij zei dan dat hij goed moest nakijken en navoelen. Ik deed de broek naar beneden omdat dat moest van hem. Hij zei dat ik de broek helemaal naar beneden moest doen. Hij zei dan ook "Het is goed zo". Ik had de broek dan ver genoeg naar beneden getrokken zoals hij dat vroeg. Ik heb gezegd: "Waarom moet die broek zo ver naar beneden? Ik heb toch last van mijn rug'”. Hij zegt dat: "Ik moet je stuitje kunnen voelen". Hij voelde dan bij het poepgat met zijn vingers. Gewoon eventjes voelen daar. Hij zat er niet in, maar in de buurt van het poepgat. Hij zat dan niet bij mijn stuitje, maar verder, waar het eigenlijk niet hoort. Ik vind dat het stuitje hoger zit en daar hoort hij niet te zitten. Ik voelde dat zijn vingers in de buurt van mijn poepgat zitten. Hij wreef dan met zijn vingers op en neer.

Dat is niet alleen gebeurd. Ik had last van onderbuik en dokter [verdachte] heeft een inwendig onderzoek gedaan. Dit onderzoek heeft een keer plaatsgevonden. Ik moest op mijn rug op het bed gaan liggen en deed mijn benen wijd. Hij ging met de vingers bij vagina naar binnen. Dat deed hij met een hand. Ik weel niet wat hij met zijn andere hand deed. Hij ging toen maar heen en weer en heen en weer met zijn vinger. Ik vroeg toen: "Wat ben je nou aan het doen'?". Hij zei dat mijn blaas weer verzakt was. Ik deed toen mijn benen een beetje bij elkaar. Hij deed zijn hand net boven mijn knie en duwde naar buiten. Hij zei dat hij het moest onderzoeken. Hij zei dal hij fatsoenlijk moest voelen of er iets is. Ik heb ze toen weer uit elkaar gehouden. Hij ging met zijn vinger erin en heen en weer, ook over mijn kietelaar. Hij ging een heleboel keer heen en weer. Vier a vijf keer. Hij moest toen weer overnieuw beginnen. Hij zei: "Ik moet toch dat onderzoek doen". Ik probeerde mijn benen dicht te doen. Hij deed mijn benen weer uit elkaar. Hij zei dat hij op deze manier het onderzoek moest doen. Ik durfde dan niks meer te zeggen. Ik heb wel eens gezegd tegen hem dat ik het onderzoek heel onprettig vond maar hij zei daar niets over. De twee assistenten heb ik ook verteld wat hij had gedaan.

Dokter [verdachte] onderzocht mij zonder handschoenen. Dal geldt voor zowel het rug-onderzoek als het inwendig onderzoek. Hij waste daarna wel altijd zijn handen. Ik zag dat hij geen handschoenen aan had.

Ik heb mijn vriendin [getuige 1] verteld dat dokter [verdachte] met zijn vingers naar binnen ging en dat hij mij onzedelijk betast heeft. Ik heb het haar verteld omdat ik er heel erg mee zat. Ik durfde dal niemand te vertellen. Ik heb het meteen een week later verteld. Er was toen net naar builen gekomen dal [verdachte] dingen had gedaan. Ik heb gezegd dat hij dat ook bij mij heeft gedaan.

Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] vermeldt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende:

[slachtoffer 1] kwam bij mij en zei dat ze iets wilde vertellen. Ze was bang omdat ze dacht dat ze niet werd geloofd.

Ze vertelde dat hij onderzoek moest doen, dan zij zich moest bukken en dat hij van achter naar binnen ging. Toen ook nog van voren naar binnen. Zij had toen gezegd: "Moet dat nu zo lang"? Hij ging van voren op en neer en het duurde heel lang. Ze heeft ook haar nieuwe dokter verteld wat er is gebeurd.

Ze vertelde dat hij heeft gezegd: Ik moet je onderzoeken, trek je broek maar uit en buk je. (..) Ik heb het over dokter [verdachte] .

Zij vertelde toen wat hij deed bij de onderzoeken en dat ze dat heel erg onprettig vond en niet fijn. [slachtoffer 1] vertelde me dat ze tegen de dokter had gezegd: "Wat doe je?'. De dokter zou hebben gezegd: “Dat hoort bij het onderzoek, dat moet zo '. [slachtoffer 1] zei toen tegen mij: "Dat kan toch niet dat zo erin en eruit, dat doe je toch niet ". Toen ze het me vertelde was het duidelijk wat ze bedoelde. Ze vertelde dat het ook het in de vagina was en wrijven langs de kielelaar.

[slachtoffer 1] was heel emotioneel en huilde. Als ze echt verdrietig is, huilt ze. Maar toen ze dit tegen mij vertelde was het heel heftig, ze was erg emotioneel. Dat ze zo emotioneel was. kwam niet zo vaak voor. Alleen als er wat was, als ze verdriet had en ze me daarover vertelde. Dat was niet zo vaak. (..) Ik las haar wel eens voor uit de krant, dat er meer vrouwen aangifte hadden gedaan tegen [verdachte] . Maar als ik het er over had werd [slachtoffer 1] stil en teruggetrokken.

[slachtoffer 1] is trouwens nog steeds erg emotioneel als het over [verdachte] gaat. Nog steeds is het heel zwaar voor haar.

Ze heeft het me verteld voordat ze naar een andere huisarts ging.

Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] vermeldt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende:

Ik ben waarnemend huisarts in de praktijk [A] en in die hoedanigheid heb ik [slachtoffer 1] enkele keren gezien omdat zij patiënt is. [slachtoffer 1] heeft verteld dat er bij haar vorige huisarts eigenlijk een aanranding heeft plaats gevonden. Bij een medisch onderzoek waarvan zij aangeeft dat dat haar inziens niet was geïnitieerd. Dat voorval heeft ze meermaals bij mij vermeld de afgelopen tijd.

Zij vertelde mij dat haar vorige huisarts een medisch onderzoek bij haar deed. Zij vroeg zich af of daar wel noodzaak toe was. En dan hebben we hel over een vaginaal "onderzoek". In ieder geval, een onderzoek waarbij ze vaginaal betast werd, met de vraag of dat inderdaad noodzakelijk was. Ze zei dat ze een rug-onderzoek had en dat ze hele rare positie moest aannemen, dat was voor haar geen normaal onderzoek, zei ze. Ze heeft me dat twee keer verteld en twee keer was het een identiek verhaal. De eerste keer was 16 maart 2022 en de tweede keer 28 oktober 2022.

Ze zei dat bij dat vaginale onderzoek voor haar gevoel de vinger er continu in en uit ging. Met betrekking tot het rug-onderzoek stond hij dan achter haar. Ze moest dan bepaalde posities aannemen die voor haar maakten dat ze het geen normaal medisch onderzoek vond.

Toen [slachtoffer 1] het vertelde werd ze emotioneel en begon ze te huilen. Ook had ze minder oogcontact mogelijk door schaamte.

Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] vermeldt - zakelijk weergegeven - onder meer:

Ik heb eerder verklaard dat er vrouwelijke patiënten waren die mij verteld hadden over dingen die misschien niet klopten. [slachtoffer 1] was een van die vrouwen.

Wat ik me herinner daarover is dal mevrouw een paar dingen omschreef wat niet medisch leek qua onderzoek. Vaginaal onderzoek wat niet naar behoren verliep.

Zij vroeg geloof ik dat het iets in de trant was of het normaal was als iemand met de vingers vaginaal ging onderzoeken, dat dit heel snel op en afging. Bewegingen die dan werden gemaakt met de vingers, of dat normaal was dat dit dan heel snel heen en weer ging. Dat is wat ik me nog kan herinneren.

(…)

Uit het medisch dossier van [slachtoffer 1] in de periode van 1 januari 2015 tot en met 4 maart 2020 blijkt onder meer dat er bij [slachtoffer 1] sprake is van mentale retardatie/intellectuele achterstand hetgeen zich onder meer uit in het moeilijk kunnen maken van keuzes. Daarnaast blijkt uit een notitie dat [slachtoffer 1] d.d. 26 februari 2020 is overgestapt naar een andere huisarts.

De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting: Tijdens het voorlezen van de slachtofferverklaring door [slachtoffer 1] sloeg haar stem over en begon zij te huilen.

3.4 Het hof heeft de bewijsvoering van de rechtbank als volgt verbeterd: “I. Het hof stelt vast dat in het vonnis van de rechtbank sprake is van enkele schrijffouten en omissies. Het vonnis waarvan beroep behoeft in zoverre verbetering. De zinnen waarop de verbetering betrekking heeft komen mitsdien te luiden als volgt: i. Pagina 6 van het vonnis, in het tot het bewijs gebezigde proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , vierde alinea: ‘Toen [slachtoffer 1] het vertelde werd ze emotioneel en begon ze te huilen. Ook had ze minder oogcontact, mogelijk door schaamte.’; (…)

Het hof is voorts van oordeel dat het bewijsmiddel op pagina 8 van het vonnis, inhoudende de eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting in eerste aanleg, alsmede de bewijsoverweging op pagina 11 van het vonnis, inhoudende: ‘De rechtbank heeft tijdens het voorlezen van de slachtofferverklaring door [slachtoffer 1] eveneens waargenomen dat [slachtoffer 1] nog altijd emotioneel is: haarstem sloeg over en zij begon te huilen.', in de bewijsconstructie dienen komen te vervallen.”

3.5 Het hof heeft in het bestreden arrest in verband met het gebruik van schakelbewijs als steunbewijs de volgende overweging opgenomen (met weglating van een voetnoot):

“II. Naar het oordeel van het hof dient de overweging van de rechtbank inzake het gebruikte zogenaamde schakelbewijs als steunbewijs op pagina 10, tweede tot en met zesde alinea (van ‘Uit de vaste jurisprudentie (...) ’ tot en met (...) bij haar heeft verricht. ’), van het vonnis waarvan beroep te worden vervangen op na te melden wijze.

Voor de vraag of er voor de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] voldoende steun is te vinden in andere bewijsmiddelen overweegt het hof als volgt.

Uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat schakelbewijs als dergelijk steunbewijs kan dienen. Voor het bewijs van het tenlastegelegde strafbare feit mag de rechter de bewezenverklaring mede doen steunen op één of meer bewijsmiddelen waaruit blijkt van redengevende feiten en omstandigheden van een ander, soortgelijk strafbaar feit dat door de verdachte is begaan; dit wordt ‘schakelbewijs' genoemd. Daarbij is ten minste vereist dat de wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt of kenmerkende gelijkenissen vertoont en dat het duidelijk is dat de verdachte bij beide feiten betrokken is geweest.

Voor wat betreft het overeenkomen van essentiële punten tussen beide ‘geschakelde’ feiten wordt in de regel in het bijzonder gekeken naar de (werk)wijze waarop de onderscheidene feiten zijn gepleegd, de modus operandi. Daarbij kan ook de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de tenlastegelegde feiten meewegen, waaronder de context waarbinnen die feiten zich hebben afgespeeld, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven, het desbetreffende handelen van de verdachte, alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd. Hieruit zou een herkenbaar en gelijksoortig patroon in het handelen van de verdachte kunnen worden opgemaakt.

Inhoudelijk geldt ter zake van het schakelbewijs niet dat daarvan alleen gebruik mag worden gemaakt indien de ontleende modus operandi steunt op de bewijsmiddelen van meer dan één ‘geschakeld’ feit. Evenmin is voorwaarde voor het gebruik van schakelbewijs dat tot de bewezenverklaring van in elk geval één van de feiten kan worden gekomen zonder dat daarvoor mede bewijsmiddelen worden gebezigd die betrekking hebben op een ander feit. Met andere woorden: het bewijs in elk van de zaken kan over en weer redengevend worden geacht, zelfs als geen enkel feit afzonderlijk - dus los van de schakelbewijsconstructie - wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Het hof stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat het handelen van de verdachte in de zaak van aangeefster [slachtoffer 1] op essentiële punten overeenkomt dan wel kenmerkende gelijkenissen vertoont met het handelen in de zaken van aangeefsters [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] . Voor de feitelijke gang van zaken en de omstandigheden waaronder de drie laatstgenoemde aangeefsters de door de verdachte verrichte seksuele handelingen hebben moeten ondergaan heeft het hof acht geslagen op de processen-verbaal van aangiften, verhoren, informatieve gesprekken zeden en verdenking, zoals die zich tevens in het procesdossier van de onderhavige zaak bevinden.

Met betrekking tot de overeenkomsten op essentiële punten dan wel kenmerkende gelijkenissen in vorenbedoelde zaken wijst het hof op het volgende:

  • Aangeefsters [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] waren patiënt bij de huisartsenpraktijk van de verdachte en betroffen allen (door hun psychische gesteldheid) kwetsbare en op leeftijd zijnde vrouwen. Kennelijk zocht de verdachte zijn slachtoffers uit in deze specifieke doelgroep;
  • De verdachte betastte de borsten van aangeefsters (in de gevallen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] );
  • Het ging telkens om een medisch onderzoek dat niet paste bij de klachten die aangeefsters op het betreffende moment hadden (in de gevallen van [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] );
  • Aangeefsters moesten hun handen op een meubel leggen (in de gevallen van [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] );
  • Aangeefsters stonden ten tijde van de tenlastegelegde handelingen met hun rug naar de verdachte (in de gevallen van [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] );
  • De verdachte bracht zijn vinger(s) in de vagina van aangeefsters, waarna ronddraaiende en/of op- en neergaande bewegingen in de vagina werden gemaakt (in de gevallen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] );
  • De verdachte verrichte genoemde handelingen met de blote hand, zonder het dragen van medische handschoenen zoals is voorgeschreven (in de gevallen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] );
  • De verdachte maakte, onderwijl hij de genoemde handelingen verrichtte en nadat aangeefsters vroegen wat hij aan het doen was of hem vroegen te stoppen, opmerkingen of handgebaren die geruststellend waren bedoeld en/of die duidelijk getuigen van een seksuele intentie (in de gevallen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] ).

Het hof is van oordeel dat de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden de conclusie wettigen dat de handelwijze van de verdachte op essentiële punten overeenkomt dan wel kenmerkende gelijkenissen vertoont. De modus operandi van de verdachte en de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de feiten in alle zaken is aldus steeds soortgelijk geweest. Het hof stelt aldus vast dat een herkenbaar en gelijksoortig patroon in het handelen van de verdachte kan worden opgemaakt. Dit schakelbewijs levert naar het oordeel van het hof steunbewijs op voor de verdenking dat de verdachte de door aangeefster beschreven handelingen bij haar heeft verricht. De door de raadsman van de verdachte ten verwere aangevoerde omstandigheid dat er een groot tijdsverloop bestaat tussen de tenlastegelegde feiten en het doen van aangifte door aangeefster, alsmede de - naar het oordeel van het hof ondergeschikte - verschillen waarop hij heeft gewezen, kunnen aan het voorgaande niet afdoen.”

3.6 Het door het hof bevestigde onderdeel van het vonnis van de rechtbank inzake het steunbewijs houdt in:

“Daar komt nog bij dat de getuige [getuige 1] zeer kort na de gedraging van de verdachte, hevige emoties heeft waargenomen bij de aangeefster: zij verklaarde immers dat [slachtoffer 1] erg emotioneel was, huilde en dat het heel heftig was. Volgens [getuige 1] reageerde [slachtoffer 1] normaliter alleen op een dergelijke manier als er wat ergs aan de hand was en ze verdrietig was. Dat kwam volgens [getuige 1] niet vaak voor. [getuige 1] benoemt tijdens het afleggen van haar getuigenverklaring, in december 2022. dat [slachtoffer 1] op dat moment nog altijd emotioneel is en hetgeen er gebeurd is haar nog altijd zwaar valt. Getuige [getuige 2] bevestigt deze waarneming in zijn getuigenverklaring. Hij heeft meermaals met [slachtoffer 1] over het tenlastegelegde gesproken en telkens begon [slachtoffer 1] te huilen en maakte zij minder oogcontact. (…)”

3.7 In de toelichting op het middel wordt eerst aangevoerd dat een aantal feiten en omstandigheden die het hof redengevend heeft geacht bij het gebruik van schakelbewijs ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer 1] niet uit de bewijsmiddelen zijn te ontlenen. De steller van het middel voert aan dat niet uit de bewijsmiddelen kan volgen dat (i) [slachtoffer 1] een vrouw op leeftijd was (ii) dat het uitgevoerde medisch onderzoek niet paste bij de klachten die zij ervoer (iii) dat het slachtoffer [slachtoffer 1] haar handen op een meubel moest leggen en (iv) dat geruststellend bedoelde opmerking zijn gemaakt of opmerkingen die getuigen van een seksuele intentie.

3.8 Aan de steller van het middel kan worden toegeven dat uit de bewijsmiddelen geen leeftijd van het slachtoffer volgt. Uit de bewijsmiddelen volgt wel dat het gaat om een slachtoffer waarbij sprake is van mentale retardatie/intellectuele achterstand. Daaruit heeft het hof kunnen afleiden dat het slachtoffer [slachtoffer 1] in elk geval een kwetsbare vrouw was. Wat betreft de overige door de steller van het middel genoemde omstandigheden, meen ik dat het hof die uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden. In verband met het hiervoor onder (iii) genoemde wijs ik erop dat uit de verklaring van de aangeefster [slachtoffer 1] onder meer volgt dat de verdachte in het kader van rugklachten onderzoek bij haar stuitje moest doen, maar in plaats daarvan voelde ze dat zijn vingers in de buurt van haar poepgat zaten en dat hij daar met zijn vingers op en neer wreef. En dat hij bij een inwendig onderzoek in verband met klachten aan haar onderbuik - zonder het dragen van handschoenen - met zijn vingers een heleboel keer heen en weer ging en ook over haar kietelaar. Daarnaast heeft haar volgende huisarts verklaard dat het slachtoffer tweemaal aan hem vroeg of het medisch onderzoek wat de verdachte had gedaan wel noodzakelijk was en dat het voor haar geen normaal onderzoek was. In verband met het hiervoor onder (iv) genoemde wijs ik erop dat uit de verklaring van de aangeefster volgt dat de verdachte, als zij hem vroeg of dit allemaal wel nodig was, onder meer zei “het is goed zo”, "Ik moet je stuitje kunnen voelen", dat hij fatsoenlijk moest voelen of er iets is en "Ik moet toch dat onderzoek doen". Het hof heeft daaruit niet onbegrijpelijk afgeleid dat de verdachte, onderwijl hij de genoemde handelingen verrichtte en nadat aangeefsters vroegen wat hij aan het doen was of hem vroegen te stoppen, opmerkingen maakten die geruststellend waren bedoeld.

3.9 Het middel klaagt daarnaast – als gezegd – over de schakelbewijsconstructie.

Het juridisch kader

3.10 Bij schakelbewijs gaat het om een bewijsvoering waarbij voor de bewezenverklaring van een feit mede redengevend wordt geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. De vraag of de redengevendheid van dergelijk – in diverse varianten voorkomend – schakelbewijs begrijpelijk is, moet worden beoordeeld in het licht van de gehele bewijsvoering. Daarbij kan van belang zijn of en in hoeverre de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de onderscheidene feiten zijn begaan, op essentiële punten overeenkomen.[2] Uit de rechtspraak volgt dat onder deze ‘omstandigheden’ niet alleen wordt begrepen de wijze waarop de delictshandelingen in engere zin zijn verricht, maar ook de context waarbinnen de feiten zich hebben toegedragen en de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven.[3] De overeenkomst van omstandigheden hoeft niet zover te gaan dat de feitencomplexen identiek zijn.[4] Het is voor het gebruik van schakelbewijs niet nodig dat eerst is vastgesteld dat de feiten zijn begaan.[5] Evenmin is vereist dat ten minste één van de feiten kan worden bewezen zonder het gebruik van schakelbewijs.[6]

3.11 Uit de overweging dat van belang kan zijn of en in hoeverre de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de onderscheidene feiten zijn begaan, op essentiële punten overeenkomen, volgt dat niet aan iedere (reeks van) overeenkomst(en) dezelfde bewijswaarde toekomt.[7] Die bewijswaarde zal onder andere afhangen van de mate waarin een omstandigheid uniek is, de mate van overeenkomst, het aantal overeenkomsten en het aantal herhalingen.[8] Dat niet alle zaken dezelfde overeenkomsten worden aangetroffen, maakt naar mijn idee niet dat aan de wel bestaande overeenkomsten geen bewijswaarde meer kan worden toegekend, zolang tenminste niet kan worden gezegd dat de in verschillende zaken waargenomen patronen onverenigbaar zijn met elkaar.

3.12 Het is deze variatie in bewijswaarde die maakt dat de redengevendheid van het schakelbewijs voor de bewezenverklaring dient te worden beoordeeld in het licht van de hele bewijsvoering. Wanneer zowel het bestaan van een strafbaar feit als de betrokkenheid van de verdachte enkel berust op schakelbewijs, zullen daaraan hogere eisen moeten worden gesteld dan wanneer ander bewijs aanwezig is en het schakelbewijs slechts een kleiner onderdeel is van de bewijsconstructie. De bespreking van het middel

3.13 Van dit laatste is sprake in deze zaak. Het primaire bewijs in de onderhavige zaak is immers gelegen in de verklaring van het slachtoffer over wat haar is overkomen. Deze verklaring is door het hof als betrouwbaar aangemerkt en dat oordeel is in cassatie niet bestreden. Het schakelbewijs dient hier dan ook slechts als steunbewijs, waarbij ik met het hof opmerk dat in de onderhavige zaak ook al ander steunbewijs bestaat..

3.14 Het hof heeft geoordeeld dat het feitencomplex in de zaak van aangeefster [slachtoffer 1] en in de afzonderlijk berechte zaken van aangeefsters [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] op essentiële punten overeenkomt dan wel kenmerkende gelijkenissen vertoont. De belangrijkste daarvan lijkt mij dat (i) de vier aangeefsters patiënt waren bij de huisartsenpraktijk van de verdachte en dat het allen (door hun psychische gesteldheid) kwetsbare en op leeftijd zijnde vrouwen betroffen (met inachtneming van hetgeen voorgaande onder 3.7 en 3.8), (ii) de verdachte zijn vinger(s) in de vagina van aangeefsters bracht, waarna ronddraaiende en/of op- en neergaande bewegingen in de vagina werden gemaakt en (iii) de verdachte dit deed met de blote hand, zonder het dragen van medische handschoenen zoals is voorgeschreven. Ik acht deze feiten en omstandigheden waarop en waaronder de onderscheidene feiten zijn begaan op zich al toereikend voor het oordeel dat de handelwijze van de verdachte op essentiële punten overeenkomt dan wel kenmerkende gelijkenissen vertoont en dat dit gegeven voldoende steunbewijs oplevert voor de in iedere zaak afgelegde verklaring van het slachtoffer.

3.15 Voor zover in de toelichting op het middel wordt betoogd dat deze handelingen onvoldoende specifiek zijn omdat zij gerelateerd kunnen worden aan regulier medisch onderzoek, wijs ik erop dat die handelingen volgens de overwegingen van het hof een seksuele aard hadden. Dit acht ik niet onbegrijpelijk gelet op de aard van de handelingen, de reactie daarop van de slachtoffers, de uitlatingen van de verdachte alsmede hetgeen aan de handelingen voorafging dan wel erna volgde. In dat verband wijs ik er verder op dat het hof bij drie van de vier aangeefsters wel expliciet heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek niet paste bij de klachten die de aangeefsters op dat moment hadden.

3.16 Bezien in het licht van de hele bewijsvoering komt aan de overige door het hof genoemde overeenkomsten slechts een beperkte betekenis toe. Alleen al daarom kan hetgeen verder in het middel is aangevoerd niet tot cassatie leiden.[9]

Ambtshalve opmerkingen in verband met de strafoplegging

4.1 Ambtshalve merk ik op dat de duur van de door het hof opgelegde ontzegging van het recht tot uitoefening van het beroep van huisarts of een ander medisch of paramedisch beroep de aandacht vraagt.

4.2 Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 maart 2024 houdt voor zover van belang in:

“De voorzitter deelt mede, dat de strafzaak tegen de verdachte gelijktijdig, doch niet gevoegd, zal worden behandeld met de eveneens ter terechtzitting van heden aangebrachte strafzaak onder parketnummer 20-002467-22 tegen de verdachte. Met instemming van de advocaat-generaal en de verdediging worden de verklaringen die de verdachte heden voor het hof geeft geacht te zijn afgelegd in beide zaken.”

4.3 Het hof heeft in de onderhavige zaak aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren opgelegd en het recht tot uitoefening van het beroep van huisarts of een ander medisch of paramedisch beroep ontzegd voor de duur van vier jaren. In de samenhangende zaak 24/01111 heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en het recht tot uitoefening van het beroep van huisarts of een ander medisch of paramedisch beroep ontzegd voor de duur van tien jaren. In totaal overschrijdt de duur van de ontzetting uit het recht dus de gevangenisstraf met zeven jaren.[10]

4.4 In verband met de maximale duur van de op te leggen ontzegging van het recht om bepaalde beroepen uit te oefenen zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang: Art. 57 Sr luidt voor zover van belang:

“1. Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt één straf opgelegd.

2. Het maximum van deze straf is het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch - voor zover het gevangenisstraf of hechtenis betreft - niet meer dan een derde boven het hoogste maximum. Art. 60 Sr luidt voor zover van belang:

“In de gevallen van de artikelen 57 en 58 gelden ten aanzien van bijkomende straffen de volgende bepalingen: 1°. de straffen van ontzetting van dezelfde rechten worden opgelost in één straf, in duur de opgelegde hoofdstraf of hoofdstraffen ten minste twee en ten hoogste vijf jaren te boven gaande, of ingeval geen andere hoofdstraf dan geldboete is opgelegd, in één straf van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren;” Art. 63 Sr houdt in:

“Indien iemand, nadat hem een straf is opgelegd, schuldig wordt verklaard aan een misdrijf of een overtreding voor die strafoplegging gepleegd, zijn de bepalingen van deze titel voor het geval gelijktijdig straf wordt opgelegd van toepassing.” Art. 28 Sr luidt voor zover van belang:

“1. De rechten waarvan de schuldige, in de bij de wet bepaalde gevallen, bij rechterlijke uitspraak kan worden ontzet, zijn: (…) 5°.de uitoefening van bepaalde beroepen.” Artikel 31 luidt voor zover van belang:

“1. Wanneer ontzetting van rechten wordt uitgesproken, bepaalt de rechter de duur als volgt: (…) 2°.bij veroordeling tot tijdelijke gevangenisstraf of tot hechtenis, voor een tijd de duur van de hoofdstraf ten minste twee en ten hoogste vijf jaren te boven gaande; 2. De ontzetting van het recht vermeld in artikel 28, eerste lid, onder 3°, gaat in op de dag dat de veroordeling daartoe onherroepelijk is geworden. De ontzetting van een van de andere in artikel 28, eerste lid, vermelde rechten gaat in op de dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd.” Art. 242 (oud) Sr luidt:

“Hij die door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingt tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, wordt als schuldig aan verkrachting gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.” Art. 251 (oud) Sr luidt[11]:

“1. Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 240b tot en met 247 onderscheidenlijk 248a tot en met 250 omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, vermelde rechten worden uitgesproken.

2. Indien de schuldige aan een der misdrijven in de artikelen 240b tot en met 247 en 248a tot en met 250 omschreven, het misdrijf in zijn beroep begaat, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.”

4.5 Uit de op de voet van art. 434 lid 1 Sv aan de Hoge Raad zowel in de onderhavige zaak als in de zaak met nummer 24/01111 toegezonden stukken blijkt niet welke van beide arresten op 22 maart 2024 door het hof als eerste is uitgesproken. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat de zaak met het hoogste parketnummer en dat als laatste door de rechtbank is gewezen - de onderhavige zaak met parketnummer 20-002832-23 - als laatste is uitgesproken.[12]

4.6 Het hof had zich bij de strafoplegging in de onderhavige zaak ingevolge art. 63 Sr rekenschap moeten geven van de beperkingen die art. 60 Sr aan een cumulatie van bijkomende straffen stelt. Het hof heeft dit miskend door aan de verdachte in de twee samenhangende zaken gecumuleerd veertien jaar ontzetting uit het recht om het beroep van huisarts of een ander medisch of paramedisch beroep uit te oefenen op te leggen (waarvan zeven jaren de hoofdstraf overstijgen), terwijl slechts een ontzegging van maximaal twaalf jaren opgelegd had kunnen worden (waarvan vijf jaren de hoofdstraf overstijgen).

4.7 Gelet op de ontzetting uit een recht die is opgelegd in de zaak met nummer 24/01111 bestaat in de onderhavige zaak geen ruimte meer voor een aanvullende oplegging van een dergelijke ontzetting.

Afronding

5.1 Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 Wet RO ontleende motivering.

5.2 Verder heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.

5.3 Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde ontzetting uit het recht om het beroep van huisarts of een ander medisch of paramedisch beroep uit te oefenen.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

ECLI:NL:GHSHE:2024:961 (parketnummer 20-002832-23).

HR 23 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:654 rov 2.4., onder verwijzing naar HR 26 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1303 rov. 3.8. Zie voor een uitgebreide beschouwing over schakelbewijs ook de conclusie van AG Aben ECLI:NL:PHR:2023:555, randnrs. 293-322.

HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1455 en HR 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5496, rov. 6.3.2.

HR 17 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1216 onder verwijzing naar de conclusie van AG Paridaens, ECLI:NL:PHR:2024:577, randnr. 27.

HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1455.

HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118.

Het hof heeft dit overigens erkend waar het heeft vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde onder de overweging dat het schakelbewijs onvoldoende steun biedt aan de aangifte.

Vgl. AG Aben ECLI:NL:PHR:2023:555, randnrs. 303-310.

Vgl. HR 17 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1216 onder verwijzing naar de conclusie van AG Paridaens, ECLI:NL:PHR:2024:577, randnr. 29.

Zie voor de relatie tussen de duur van de hoofdstraf en de duur van de ontzetting uit een recht ook HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1400, rov. 2.

Sinds 1 juli 2024 is deze sanctiemogelijkheid opgenomen in art. 254a Sr.

Vgl. HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7583, rov. 2.6.


Voetnoten

ECLI:NL:GHSHE:2024:961 (parketnummer 20-002832-23).

HR 23 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:654 rov 2.4., onder verwijzing naar HR 26 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1303 rov. 3.8. Zie voor een uitgebreide beschouwing over schakelbewijs ook de conclusie van AG Aben ECLI:NL:PHR:2023:555, randnrs. 293-322.

HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1455 en HR 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5496, rov. 6.3.2.

HR 17 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1216 onder verwijzing naar de conclusie van AG Paridaens, ECLI:NL:PHR:2024:577, randnr. 27.

HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1455.

HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118.

Het hof heeft dit overigens erkend waar het heeft vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde onder de overweging dat het schakelbewijs onvoldoende steun biedt aan de aangifte.

Vgl. AG Aben ECLI:NL:PHR:2023:555, randnrs. 303-310.

Vgl. HR 17 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1216 onder verwijzing naar de conclusie van AG Paridaens, ECLI:NL:PHR:2024:577, randnr. 29.

Zie voor de relatie tussen de duur van de hoofdstraf en de duur van de ontzetting uit een recht ook HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1400, rov. 2.

Sinds 1 juli 2024 is deze sanctiemogelijkheid opgenomen in art. 254a Sr.

Vgl. HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7583, rov. 2.6.