Terug naar bibliotheek
Hoge Raad
ECLI:NL:HR:2025:1650 - Hoge Raad - 11 november 2025
Arrest
ECLI:NL:HR:2025:1650•11 november 2025
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/01114
Datum11 november 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 maart 2024, nummer 20-002832-23, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat D.N. de Jonge bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde ontzetting uit het recht om het beroep van huisarts of een ander medisch of paramedisch beroep uit te oefenen.
2 Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Ambtshalve opmerking over de duur van de opgelegde bijkomende straf
Naar aanleiding van het gestelde in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4 en 5 over de toepassing van ambtshalve cassatie in verband met de wettelijke maximumduur van de betreffende bijkomende straf merkt de Hoge Raad het volgende op. In recente rechtspraak heeft de Hoge Raad overwogen dat hij zijn bevoegdheid tot ambtshalve cassatie op grond van artikel 440 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering tegenwoordig bijzonder spaarzaam toepast. Bij een beperkte capaciteit om cassatieberoepen te behandelen en gelet op de noodzaak om strafzaken binnen een aanvaardbare termijn af te doen, ligt het immers in de rede de behandeling in cassatie te concentreren op de ingediende klachten. Daarbij speelt een rol dat, omdat cassatieklachten moeten worden ingediend door een raadsman of door het openbaar ministerie, de Hoge Raad er in beginsel van moet kunnen uitgaan dat misslagen in de bestreden uitspraak of fouten in de aan die uitspraak voorafgegane procedure zijn opgemerkt, terwijl het achterwege blijven van een daarop toegespitste klacht kan berusten op een weloverwogen keuze. (Vgl. HR 27 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:921.) Dat is ook geen onredelijke veronderstelling in een geval zoals dit waarin het gaat om de duur van een opgelegde bijkomende straf. Denkbaar is immers dat een verdachte in dat onderdeel van de strafoplegging berust, terwijl het ter discussie stellen daarvan consequenties kan hebben voor de – na een eventuele terugwijzing – op te leggen hoofdstraf.
4 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 november 2025.