Uitspraak inhoud

vonnis

Afdeling Publiekrecht

Team Strafrecht

Parketnummer: 81/199121-23

Datum uitspraak: 2 juli 2025

Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen

[verdachte] , geboren te [geboortegegevens] 1997, geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, laatst opgegeven adres; [adres] (hierna: verdachte).

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juni 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Lambregts, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D. Bektesevic, naar voren hebben gebracht.

De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte gesloten overeenkomst ten aanzien van de door hen gemaakte procesafspraken. Deze procesafspraken houden kort weergegeven in dat verdachte bekent zich schuldig te hebben gemaakt aan de drie tenlastegelegde feiten en dat hij ter zitting de tenlastegelegde feiten zal bekennen en dat de officier van justitie een taakstraf van 240 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden met een proeftijd van drie jaar en ontzetting van het recht tot het bekleden van de functie van bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van drie jaar, zal vorderen.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich in Nederland heeft schuldig gemaakt aan het

Feit 1, primair medeplegen van opzettelijk doen van onjuiste of onvolledige aangiften omzetbelasting in de periode 1 juli 2016 tot en met 31 januari 2022 van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ;

Feit 1, subsidiair feitelijk leiding geven aan medeplegen van opzettelijk doen van onjuiste of onvolledige aangiften omzetbelasting in de periode 1 april 2020 tot en met 31 januari 2022 door [bedrijf 2] ;

Feit 2 opzettelijk niet doen van aangiften omzetbelasting in de periode 1 april 2018 tot en met 31 oktober 2021 van [bedrijf 1] ;

Feit 3, primair medeplegen van valsheid in geschrifte in de periode 9 februari 2018 tot en met 21 januari 2021;

Feit 3, subsidiair (betreft een verfeitelijking van feit 3, primair)

De tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3 Waardering van het bewijs

3.1. Standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle (primair) tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.

3.2. Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.

3.3. Oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat feit 1 gedeeltelijk primair en gedeeltelijk subsidiair, feit 2 en feit 3 primair kunnen worden bewezen.

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waaronder de bekennende verklaring van verdachte ter zitting. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

3.3.1. Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:

Feit 1, primair op tijdstippen in de periode van1 juli 2016 tot en met 31 januari 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met [naam 1] (telkens) opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] over:

  1. het 2e kwartaal van het jaar 2016

  2. het 3e kwartaal van het jaar 2016;

  3. het 4e kwartaal van het jaar 2016;

  4. het le kwartaal van het jaar 2017;

  5. het 2e kwartaal van het jaar 2017;

  6. het 3e kwartaal van het jaar 2017;

  7. het 4e kwartaal van het jaar 2017;

  8. het le kwartaal van het jaar 2019;

  9. het 2e kwartaal van het jaar 2019;

  10. het 3e kwartaal van het jaar 2019;

  11. het 4e kwartaal van het jaar 2019;

  12. het le kwartaal van het jaar 2020;

  13. het 2e kwartaal van het jaar 2020;

  14. het 3e kwartaal van het jaar 2020;

  15. het 4e kwartaal van het jaar 2020;

  16. het le kwartaal van het jaar 2021;

  17. het 2e kwartaal van het jaar 2021 en

  18. het 4e kwartaal van het jaar 2021,

onjuist heeft gedaan en/of heeft laten doen,

door in die ingediende aangiften een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting en/of voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting op te geven en/of te doen/laten opgeven,

terwijl dat feit (telkens) ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;

Feit 1, subsidiair [bedrijf 2] op tijdstippen in de periode van 1 april 2020 tot en met 31 januari 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met [naam 1] , (telkens) opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (of meerdere) digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 2] over:

  1. het le kwartaal van het jaar 2020;

  2. het 2e kwartaal van het jaar 2020;

  3. het 3e kwartaal van het jaar 2020;

  4. het 4e kwartaal van het jaar 2020;

  5. het le kwartaal van het jaar 2021 en

  6. het 2e kwartaal van het jaar 2021,

onjuist heeft gedaan en/of heeft laten doen,

door in die ingediende aangiften een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting en/of voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting op te geven en/of te doen/laten opgeven,

terwijl dat feit (telkens) ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven,

tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;

Feit 2 in de periode 1 april 2018 tot en met 31 oktober 2021 in Nederland (telkens) opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] over:

  1. het le kwartaal van het jaar 2018:

  2. het 2e kwartaal van het jaar 2018;

  3. het 3e kwartaal van het jaar 2018;

  4. het 4e kwartaal van het jaar 2018 en/of

  5. het 3e kwartaal van het jaar 2021,

(telkens) niet heeft gedaan en/of heeft laten doen, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;

Feit 3, primair in de periode 9 februari 2018 tot en met 21 januari 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) valse en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten

a. aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2017, 2018 en 2019;

b. jaarrekeningen over de jaren 2018, 2019 en 2020

c. een screenshot en

d. rekeningafschrift,

opzettelijk heeft afgeleverd aan Rabobank, [naam 2] , [bedrijf 3] , [naam 3] , BLG Wonen/Volksbank en/of [naam 4] en/of voorhanden heeft gehad,

terwijl hij, verdachte, wist dat die geschriften bestemd waren om gebruik van te maken als ware het echt en onvervalst.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4 De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

5 De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6 Procesafspraken

6.1. De inhoud van de procesafspraken

Tussen verdachte en het Openbaar Ministerie is op 30 april 2025 een overeenkomst tot procesafspraken gesloten waarin afspraken over het proces en een afdoeningsvoorstel staan. Op 19 mei 2025 is de getekende overeenkomst met de rechtbank gedeeld. Zoals hierna aan de orde zal komen, heeft de rechtbank op de terechtzitting van 18 juni 2025 onderzoek gedaan naar de procesafspraken en het afdoeningsvoorstel.

Het Openbaar Ministerie en de verdediging zijn overeengekomen dat:

Ter zitting heeft de officier van justitie aangegeven dat onder de ontzetting van het recht tot het bekleden van de functie van bestuurder van een rechtspersoon, ook buitenlandse rechtspersonen worden verstaan.

De raadsman heeft aangeven dat bij het tekenen van de procesafspraken ervan uit is gegaan dat het verbod tot het bekleden van de functie van bestuurder van een rechtspersoon internationaal zal gelden. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij er vanuit is gegaan dat het verbod eveneens geldt voor buitenlandse rechtspersonen.

6.2. Oordeel van de rechtbank

De rechtbank kan alleen acht slaan op een door het Openbaar Ministerie en de verdediging overeengekomen afdoeningsvoorstel, als gewaarborgd is dat aan de vereisten van artikel 6 EVRM is voldaan.

Verdachte heeft op de terechtzitting van 18 juni 2025, terwijl hij werd bijgestaan door zijn raadsman, op vragen van de rechtbank zakelijk weergegeven verklaard dat hij begrijpt wat er in de overeenkomst tot procesafspraken staat en dat hij daarmee afstand doet van bepaalde rechten zoals het voeren van verweer en het recht om in hoger beroep te gaan. Hij is uit vrije wil akkoord gegaan met de procesafspraken. Verder heeft verdachte verklaard dat hij de volle verantwoordelijkheid wil nemen voor de strafbare feiten die hij heeft gepleegd, een lange procedure wil voorkomen en het goed wil afwikkelen. Hij wil graag vooruit en de kwestie met de Belastingdienst oplossen. Hij zal voor het uitvoeren van de taakstraf in Nederland verblijven en daarna terugkeren naar [plaats] .

De rechtbank is van oordeel dat verdachte, die gedurende zijn proces is bijgestaan door zijn raadsman, vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel van het Openbaar Ministerie en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De rechtbank heeft zich er bij de inhoudelijke behandeling van vergewist dat de verdachte nog altijd achter de gemaakte afspraken en het afdoeningsvoorstel staat.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat zij acht kan slaan op het afdoeningsvoorstel.

7 Motivering van de straffen

7.1. Eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft — overeenkomstig de procesafspraken — gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden met een proeftijd van drie jaren en ontzetting van het recht tot het bekleden van de functie van bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van drie jaar. Over de strafmaat is in de overeenkomst, naast hetgeen in rubriek 6.1 is weergegeven, nog opgemerkt dat in ieder geval sprake is van een belastingnadeel dat de overeengekomen afdoening rechtvaardigt.

7.2. Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft de rechtbank verzocht om — gelet op de procesafspraken — de strafeis van het Openbaar Ministerie te volgen.

7.3. Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de hierna te bespreken ernst van de feiten, de persoon van verdachte en het afdoeningsvoorstel laten meewegen.

Ernst van de feiten

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude. Hij heeft jarenlang onjuiste aangiften omzetbelasting gedaan en over een aantal perioden geen aangifte gedaan. Met zijn handelen heeft hij het door de Belastingdienst gehanteerde - voor bonafide ondernemers zeer belangrijke - systeem van een snelle belastingteruggave, dat erop berust dat steeds op de juistheid van de gedane belastingaangiften en onderliggende administratie moet kunnen vertrouwd, ondergraven. Hierdoor is de overheid, en daarmee de gehele samenleving, fors benadeeld en kan de algemene belastingmoraal ernstig worden ondermijnd. Met het begaan van belastingfraude zijn grote financiële belangen gemoeid. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit type delicten lastig op te sporen is en leidt tot fiscaal nadeel. Verder heeft verdachte tot twee keer toe voor het verkrijgen van een hypothecaire geldlening documenten vervalst door onder meer cijfers op een rekeningafschrift te vervalsen en door onjuiste aangiften en jaarrekeningen te overleggen, zodat zijn inkomen hoger leek en waardoor de hypotheken aan hem zijn verstrekt. Dit soort delicten ondermijnen (het vertrouwen in) de economie en de financiële markten en maakt het des te lastiger voor anderen om op eerlijke wijze een hypotheek te verkrijgen. Bovendien heeft verdachte in een filmpje op internet doen voorkomen alsof hij veel geld had verdiend met het maken van vlogs en zich vanwege die opbrengsten een luxe villa kon veroorloven, terwijl er sprake was van fraude. Juist verdachte heeft als influencer een voorbeeldpositie en had anders moeten handelen.

De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat de strafbare feiten inmiddels enige tijd geleden hebben plaatsgevonden en dat verdachte ter zitting openheid van zaken heeft gegeven en verantwoordelijkheid .

Persoon van verdachte

De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 19 mei 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.

De rechtbank weegt de jonge leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten in zijn voordeel mee.

Het afdoeningsvoorstel

De rechtbank heeft verder acht geslagen op wat het afdoeningsvoorstel met betrekking tot de strafoplegging inhoudt en is van oordeel dat het voorstel, in zijn geheel bezien, al met al in redelijke verhouding tot de ernst van de zaak staat.

Het voorstel dient bovendien niet alleen een efficiënte en voortvarende behandeling maar ook een effectieve afdoening van de zaak. De op te leggen straf kan onmiddellijk ten uitvoer worden gelegd. Het voorstel doet daarmee ook recht aan de belangen van de maatschappij.

Op te leggen straf

De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf, een taakstraf van 240 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden met een proeftijd van drie jaren en ontzetting van het recht tot het bekleden van de functie van bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van drie jaar, zoals vastgelegd in de procesafspraken tussen het openbaar ministerie en de verdediging, in de gegeven omstandigheden een passende straf is. De ernst van het feit wordt naast de maximale taakstraf benadrukt in een forse voorwaardelijke gevangenisstraf en een lange proeftijd.

9 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 28, 31, 47, 51, 57, 225 en 235 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen

10 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

Feit 1, primair medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd

Feit 1, subsidiair feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd

Feit 2 opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd

Feit 3, primair medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 (negen) maanden.

Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.

Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.

De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Ontzet verdachte van de uitoefening van het beroepvan statutair bestuurder, feitelijk bestuurder van enig rechtspersoon als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht, voor de duur van 3 (drie) jaren.

Beveelt dat de officier van justitie een afschrift van het vonnis verstrekt aan de Kamer van Koophandel.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.R. Vastenburg, voorzitter, mrs. H.J. Bos en M. Nieuwenhuijs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Madiol, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juli 2025.