Arrest inhoud

Parketnummer : 20-001608-24

Uitspraak : 20 augustus 2025

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 6 juni 2024 in de strafzaak met parketnummer 01-180440-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979, wonende te [adres] .

Hoger beroep

Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte integraal vrijgesproken van het tenlastegelegde. De rechtbank heeft de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding en de benadeelde partij is daarbij veroordeeld in de proceskosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op de datum van de uitspraak begroot op nihil. Voorts heeft de rechtbank de onder de verdachte inbeslaggenomen gsm onttrokken aan het verkeer verklaard. Ten slotte heeft de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Door de officier van justitie in het arrondissementsparket Oost-Brabant is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte zal ontzetten van het recht tot uitoefening van het beroep van docent voor de duur van 5 jaren. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat de vordering integraal dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De raadsman van de verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit, welke vrijspraken partieel zullen moeten doorwerken in de bewezenverklaring van feit 1. De raadsman heeft het hof voorts verzocht om – indien het hof wel tot een bewezenverklaring van de drie tenlastegelegde feiten zou komen – in het voordeel van de verdachte rekening te houden met de eendaadse samenloop van deze feiten en ook overigens een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] heeft de raadsman primair bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dient te worden afgewezen en subsidiair is verzocht de vordering te matigen bij een toewijzing.

Vonnis waarvan beroep

Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.

  *hij, als docent en/of vertrouwenspersoon werkzaam bij het [school] , in of omstreeks de periode van 1 maart 2023 tot en met 31 maart 2023 te ’s-Hertogenbosch en/of Tilburg, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [2005] , zijn leerling/student waarmee tevens een vertrouwensband was ontstaan, door (telkens)*

- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] te brengen en/of die [slachtoffer] zijn penis in de mond te laten nemen (en/of daarvan filmopnamen te maken met zijn telefoon) en/of

- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en/of

- zich te laten aftrekken door die [slachtoffer] , althans die [slachtoffer] zijn penis te laten vastpakken/betasten, (en/of daarvan filmopnamen te maken met zijn telefoon) en/of

- de borsten van die [slachtoffer] te betasten en/of

- die [slachtoffer] te (tong)zoenen;

2.

  *hij in of omstreeks de periode van 13 maart 2023 tot en met 14 juni 2023 te ’s-Hertogenbosch en/of Tilburg, althans in Nederland, een afbeelding, te weten een filmpje, van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer] , geboren op [2005] , is betrokken of schijnbaar is betrokken, heeft vervaardigd, verworven en/of in bezit gehad, welke seksuele gedragingen – zakelijk weergegeven – bestonden uit:*

het met de/een penis oraal penetreren van het lichaam van die [slachtoffer] , althans een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, en/of het met de/een hand betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel van een (ander) persoon door die [slachtoffer] , althans een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt;

3.

  *hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2023 tot en met 31 maart 2023 te ’s-Hertogenbosch de eerbaarheid heeft geschonden op een niet openbare plaats, te weten in een klaslokaal van het [school] , terwijl een ander, te weten [benadeelde] , daarbij zijns/haars ondanks tegenwoordig was, door zich in dat klaslokaal in het bijzijn van die [benadeelde] , zijnde een leerling/student van het [school] , te bevinden met ontbloot geslachtsdeel en zijn penis in de mond van een (minderjarige) medeleerling/-student van die [benadeelde] te brengen en zich onder zijn bureau oraal te laten bevredigen door die (minderjarige) medeleerling/-student van die [benadeelde] .*

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

1.

  *hij, als docent werkzaam bij het [school] , in de periode van 1 maart 2023 tot en met 31 maart 2023 te ’s-Hertogenbosch en/of Tilburg, meermalen telkens ontucht heeft gepleegd met de aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [2005] , zijn leerling/student waarmee tevens een vertrouwensband was ontstaan, door*

- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] te brengen en/of die [slachtoffer] zijn penis in de mond te laten nemen (en/of daarvan filmopnamen te maken met zijn telefoon) en/of

- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en/of

- zich te laten aftrekken door die [slachtoffer] (en daarvan filmopnamen te maken met zijn telefoon) en/of

- de borsten van die [slachtoffer] te betasten en/of

- die [slachtoffer] te (tong)zoenen;

2.

  *hij op 13 maart 2023 te Tilburg, een afbeelding, te weten een filmpje, van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer] , geboren op [2005] , is betrokken, heeft vervaardigd, welke seksuele gedragingen – zakelijk weergegeven – bestonden uit het met een penis oraal penetreren van het lichaam van die [slachtoffer] en het met een hand betasten en aanraken van het geslachtsdeel van een ander persoon door die [slachtoffer]*

en

in de periode van 13 maart 2023 tot en met 14 juni 2023 te ’s-Hertogenbosch en/of Tilburg, een afbeelding, te weten een filmpje, van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer] , geboren op [2005] , is betrokken in bezit heeft gehad, welke seksuele gedragingen – zakelijk weergegeven – bestonden uit het met een penis oraal penetreren van het lichaam van die [slachtoffer] en het met een hand betasten en aanraken van het geslachtsdeel van een ander persoon door die [slachtoffer] ;

3.

  *hij in de periode van 1 maart 2023 tot en met 31 maart 2023 te ’s-Hertogenbosch de eerbaarheid heeft geschonden op een niet openbare plaats, te weten in een klaslokaal van het [school] , terwijl een ander, te weten [benadeelde] , daarbij zijns/haars ondanks tegenwoordig was, door zich in dat klaslokaal in het bijzijn van die [benadeelde] , zijnde een leerling/student van het [school] , te bevinden met ontbloot geslachtsdeel en zijn penis in de mond van een minderjarige medeleerling/-student van die [benadeelde] te brengen en zich onder zijn bureau oraal te laten bevredigen door die minderjarige medeleerling/-student van die [benadeelde] .*

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.

Bewijsoverwegingen

Het standpunt van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen dient te worden verklaard gelet op de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de tenlastegelegde ontuchtige handelingen met [slachtoffer] en het op één moment filmen daarvan, de aanvullende schriftelijke verklaring van [slachtoffer] in hoger beroep, de aangifte van [aangever] , het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de beschrijving van het aangetroffen filmpje op de telefoon van de verdachte, de getuigenverklaringen van medeleerlingen – waaronder [benadeelde] – en de in het dossier aangetroffen chatgesprekken.

Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde heeft de advocaat-generaal tevens naar voren gebracht dat het op de telefoon van de verdachte aangetroffen filmpje onmiskenbaar een seksuele strekking heeft, nu daarop door verbalisanten – ondanks dat het filmpje donker is – is gezien dat [slachtoffer] een penis in haar mond heeft en dat zij de penis met haar handen aanraakt. Het in de mond nemen van een penis is ook penetratie en betreft een feitelijke handeling, waarbij het voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel niet uitmaakt of de verdachte of [slachtoffer] de penis in de mond heeft gebracht.

Het standpunt van de verdediging De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het onder feit 2 tenlastegelegde bepleit. Volgens de verdediging kan het filmpje niet als kinderpornografisch materiaal worden gekwalificeerd, omdat het (onbewerkte en originele) filmpje te donker is om daarop enige seksuele gedragingen waar te nemen. Tevens volgt de verweten gedraging, te weten orale penetratie, niet uit de beschrijving van de beelden nu uit die beschrijvingen blijkt dat de vrouw de penis zelf in haar mond heeft gestopt. Penetreren is een werkwoord dat veronderstelt dat degene die penetreert zelf een handeling verricht en in dit geval aldus met zijn penis de mond binnendringt. Nu dit niet op de beelden is waar te nemen dient de verdachte van dat onderdeel te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.

Ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit. Daarbij is door de raadsman verwezen naar een door [benadeelde] verstuurd bericht aan [slachtoffer] , inhoudende dat zij niets onder het bureau heeft kunnen zien. Nu uit dit bericht blijkt dat [benadeelde] de seksuele gedragingen tussen de verdachte en [slachtoffer] niet heeft kunnen waarnemen, levert dit geen schennis van de eerbaarheid op.

Het oordeel van het hof Het hof acht op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, waaronder in het bijzonder de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte als docent werkzaam bij het [school] in de periode van 1 maart 2023 tot en met 31 maart 2023 te ’s-Hertogenbosch en/of Tilburg meermalen telkens ontucht heeft gepleegd met de aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige leerling [slachtoffer] (hierna steeds: [slachtoffer] ).

Daartoe overweegt het hof dat de verdachte werkzaam was als docent aan het [school] in ’s-Hertogenbosch en hij als docent ook les heeft gegeven aan [slachtoffer] , een destijds 17-jarige leerling. [slachtoffer] was kwetsbaar, zou gepest worden op school en had suïcidale uitlatingen gedaan. De verdachte heeft verklaard dat hij hiervan op de hoogte was en dat hij [slachtoffer] heeft willen begeleiden met haar problemen. Ook [slachtoffer] zelf heeft verklaard dat er tussen haar en de verdachte een zekere vertrouwensband was ontstaan.

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat er tussen hem en [slachtoffer] meermalen seksueel contact is geweest. Het seksueel contact heeft plaatsgevonden in een klaslokaal op het [school] in ’s-Hertogenbosch en bij de verdachte thuis in [plaats] . De verdachte verklaarde dat hij en [slachtoffer] vaginale seks hebben gehad. De eerste keer was dat in een klaslokaal op school. Later heeft dit ook plaatsgehad bij hem thuis in [plaats] . Bij die laatste gelegenheid hebben zij ook over en weer oraal seksuele handelingen bij elkaar uitgevoerd en heeft [slachtoffer] zijn penis vastgepakt en hem afgetrokken. Van de orale bevrediging van verdachte en het zich laten aftrekken, beide door [slachtoffer] , heeft de verdachte toen en daar bij hem thuis in [plaats] een filmpje opgenomen met zijn mobiele telefoon. In de tenlastegelegde periode heeft hij ook de borsten van [slachtoffer] betast en hebben zij samen ge(tong)zoend. Tot slot heeft [slachtoffer] in de tenlastegelegde periode zijn, verdachtes, penis in de mond genomen in een klaslokaal op school, terwijl een medeleerling van [slachtoffer] , namelijk getuige [benadeelde] , hierbij aanwezig was. De verklaring van de verdachte sluit aan op de – ten opzichte van de zich in het politiedossier bevindende gewijzigde – verklaring van [slachtoffer] die zij heeft opgesteld na de terechtzitting in eerste aanleg en die namens de advocaat-generaal per e-mail van 3 juli 2025 aan het hof is overgelegd.

Het seksueel contact tussen de verdachte en [slachtoffer] heeft in maart 2023 plaatsgevonden. In die periode zijn er in het bijzonder twee incidenten geweest die tevens ten laste zijn gelegd onder feit 2 en feit 3. Het hof overweegt ten aanzien van deze incidenten het volgende. Het hof stelt – in het bijzonder gelet op de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring en de schriftelijke verklaring van [slachtoffer] waarin zij haar eerdere ten overstaan van de politie afgelegde verklaring wijzigt – vast dat [slachtoffer] op 13 maart 2023 bij de verdachte thuis, in zijn woning in [plaats] , is geweest. Die dag heeft er orale seks plaatsgevonden, in die zin dat [slachtoffer] de verdachte heeft gepijpt, en daarnaast heeft [slachtoffer] verdachte toen afgetrokken. De verdachte heeft beide handelingen met zijn mobiele telefoon gefilmd. Het betreffende filmpje heeft de verdachte vervolgens naar [slachtoffer] gestuurd, waarna dit filmpje is rondgegaan onder leerlingen op het [school] .

Van het betreffende filmpje zijn twee versies beschikbaar: het origineel door de verdachte gemaakte filmpje en een verhelderde en lichter gemaakte versie. Het hof stelt vast dat het originele filmpje door [verbalisant 1] is bekeken direct nadat het was veiliggesteld van de telefoon van [aangever] . [verbalisant 1] zag op dit donkere filmpje dat een meisje met haar hoofd op en neer gaande bewegingen maakt en dat daarna is te zien dat een rechterhand een penis vast heeft en er aftrekkende bewegingen worden gemaakt. Daarna kwam het gezicht van het meisje lachend in beeld terwijl zij de aftrekkende bewegingen maakt. [aangever] en getuige [getuige] hebben verklaard dat zij op het originele filmpje [slachtoffer] hebben herkend als zijnde het meisje dat de seksuele handelingen verricht. [getuige] verklaarde hierover bij de politie: ‘Op een filmpje is duidelijk te zien dat [slachtoffer] wederom oraal aan het bevredigen is.’ Uit de eigen waarneming van de rechtbank, als vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting d.d. 23 mei 2024, blijkt dat het originele bestand van het filmpje weliswaar donkerder is, maar dat in de kern de seksuele handelingen – waaronder het vasthouden, pijpen en aftrekken van een penis door een vrouwspersoon – daarop te zien zijn en aldus door de rechtbank zijn waargenomen.

Het verweer van de raadsman dat “er niks te zien is op het filmpje” wordt aldus verworpen.

Gelet op het vorenstaande is voor het hof voldoende komen vast te staan dat het door de verdachte met zijn mobiele telefoon gemaakte filmpje kinderpornografisch materiaal bevat, waarop de penis van de verdachte voldoende zichtbaar is en waarop is waargenomen dat [slachtoffer] de penis vastheeft, deze enige tijd in haar mond heeft, deze vervolgens aftrekt en tot slot dat [slachtoffer] aan de eikel likt. Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte dit kinderpornografisch materiaal heeft vervaardigd en ook in bezit heeft gehad.

Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de verdachte eveneens partieel dient te worden vrijgesproken van het eerste gedachtestreepje onder feit 1, inhoudende “zijn penis in de mond van die [slachtoffer] te brengen en/of die [slachtoffer] zijn penis in de mond te laten nemen (en/of daarvan filmopnamen te maken met zijn telefoon)[cursivering door hof]” en van het derde gedachtestreepje onder feit 1, inhoudende “zich te laten aftrekken door die [slachtoffer] (…) (en/of daarvan filmopnamen te maken met zijn telefoon) [cursivering door hof], zal het hof dit verweer verwerpen nu dit weerlegd wordt door de bewijsmiddelen. Immers, de verdachte erkent dat hij dit heeft gefilmd en ook [slachtoffer] heeft dit bevestigd in haar schriftelijke verklaring. Bovendien staat op grond van het voorgaande vast dat het dít filmpje is waarop het kinderpornografisch materiaal (als tenlastegelegd onder feit 2) is aangetroffen.

Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde “met een penis oraal penetreren van het lichaam van die [slachtoffer] ” is het hof, anders dan de raadsman, van oordeel dat deze handeling op grond van de gebezigde bewijsmiddelen is komen vast te staan. Dat [slachtoffer] de penis van de verdachte zelf in haar mond zou hebben genomen, maakt niet dat van orale penetratie – in feitelijke en juridische zin – geen sprake is. Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de verdachte eveneens partieel dient te worden vrijgesproken van het gedachtestreepje onder feit 1, inhoudende “zijn penis in de mond van die [slachtoffer] te brengen en/of die [slachtoffer] zijn penis in de mond te laten nemen (en/of daarvan filmopnamen te maken met zijn telefoon)”, zal het hof dit verweer om dezelfde redenen verwerpen.

Voorts stelt het hof vast dat op enig moment in maart 2023 in een klaslokaal op het [school] orale seks tussen de verdachte en [slachtoffer] heeft plaatsgevonden, in die zin dat [slachtoffer] de verdachte heeft gepijpt onder zijn bureau. In dat klaslokaal was op dat moment tevens [benadeelde] (hierna steeds: [benadeelde] ) aanwezig. [benadeelde] was een spel aan het spelen op een laptop en zat op een bureau dat tegenover het bureau van de verdachte stond. Op een gegeven moment zijn twee andere leerlingen, waaronder [getuige] , het klaslokaal binnengelopen. Zij zagen [slachtoffer] onder het bureau van de verdachte vandaan komen.

Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan schennis van de eerbaarheid ten opzichte van [benadeelde] .

Voor een bewezenverklaring van schennis van de eerbaarheid (artikel 239 oud van het Wetboek van Strafrecht) is in de kern vereist dat met de gedragingen van de verdachte de algemene eerbaarheid c.q. de algemene publieke moraal wordt geschaad (vgl. onder meer HR 1 december 1970, NJ 1971/374 en HR 28 oktober 1975, NJ 1976/120). Voor het aannemen van “schennis van de eerbaarheid” is niet vereist dat het menselijk lichaam of delen daarvan onbekleed waarneembaar zijn. Onder omstandigheden kan ook de confrontatie met gedragingen waarbij het menselijk lichaam of delen ervan niet onbekleed waarneembaar zijn, voor het normaal ontwikkelde schaamtegevoel kwetsend zijn. Voor een bewezenverklaring ter zake van dit misdrijf is voorts vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op het schenden van de eerbaarheid, waaronder voorwaardelijk opzet is begrepen. Beslissend is de waarneembaarheid van het onzedelijke (want in strijd met de eerbaarheid gepleegde) gedrag (vgl. HR 29 juni 1942, ECLI:NL:HR:1942:22). Het begrip ‘zijns ondanks’ dient te worden opgevat als tegen de wil geconfronteerd worden met het vorenbedoelde gedrag, daaronder is een onverhoedse confrontatie begrepen.

Het hof is, anders dan de raadsman, van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat [benadeelde] tegen haar wil in is geconfronteerd met het seksueel contact tussen de verdachte, haar docent, en [slachtoffer] , een medeleerling. Zowel [slachtoffer] als de verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] de verdachte oraal heeft bevredigd onder zijn bureau, terwijl [benadeelde] in dat klaslokaal aanwezig was. [benadeelde] heeft gedetailleerd beschreven dat [slachtoffer] “hoofd aan het geven was” [het hof begrijpt: pijpen] aan de verdachte. [benadeelde] heeft verklaard dat zij het puntje van de penis heeft gezien, dat ze dat geen leuk zicht vond en dat zij ook iets van vel heeft gezien toen de verdachte zijn penis terug stopte in zijn broek nadat de twee medeleerlingen het klaslokaal in waren gelopen. [benadeelde] verklaart letterlijk: “Ze was zijn piemel aan het zuigen” en volgens [benadeelde] had de verdachte een hand op het hoofd van [slachtoffer] . Bovendien blijkt ook uit de verklaring van [benadeelde] voldoende dat deze confrontatie tegen haar wil was, zonder haar toestemming, het voor haar gezicht gebeurde en het voor haar heel heftig was. Zij verklaarde daarover bij de politie dat zij op de vraag van anderen waarom ze niet is weggelopen heeft verteld dat zij in een “freeze mode” kwam en dat het opstaan het nog erger zou maken omdat ze dan meer zou zien. Dat [benadeelde] weliswaar in een chatbericht naar [slachtoffer] heeft gestuurd dat zij niets heeft kunnen zien onder het bureau, maakt niet dat haar verklaring bij de politie niet op waarheid berust. Daarbij weegt het hof mee dat de uitlatingen van [benadeelde] in een chatbericht aan haar vriendin, die zich kennelijk zorgen maakte over wat de andere leerlingen zouden hebben gezien, ook in die context moeten worden beschouwd. Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schennis van de eerbaarheid ten opzichte van [benadeelde] .

Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.

Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft gedaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.

Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt is betrokken, vervaardigen en in bezit hebben.

Het onder feit 3 bewezenverklaarde levert op:

schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daarbij zijns ondanks tegenwoordig is.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Op te leggen straf

De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte zal ontzetten van het recht tot uitoefening van het beroep van docent voor de duur van 5 jaren.

Het standpunt van de verdediging De raadsman van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd en heeft daarbij het hof verzocht de verdachte te veroordelen tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede tot een taakstraf dan wel een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij heeft de raadsman verwezen naar de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn in hoger beroep gewijzigde proceshouding.

Het oordeel van het hof Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

De verdachte heeft zich in zijn hoedanigheid van docent schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van ontucht met een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige. Het slachtoffer was een kwetsbaar 17-jarig meisje dat onderwijs volgde op het [school] . Een school zou een veilige plaats moeten zijn voor leerlingen en een docent zou zijn leerlingen moeten beschermen tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag in plaats van ze daaraan bloot te stellen. De verdachte heeft met zijn handelingen enkel zijn lustgevoelens willen bevredigen en daarmee het vertrouwen dat zijn leerlingen, hun ouders en zijn collega-docenten in hem mochten stellen op grove wijze beschaamd. Daarnaast heeft de verdachte toen het slachtoffer bij hem thuis op bezoek was de seksuele gedragingen met het slachtoffer gefilmd en daarmee kinderpornografisch materiaal vervaardigd en enige tijd in zijn bezit gehad. Het vastleggen en het bezit van kinderporno kan zeer nadelige gevolgen hebben voor het slachtoffer dat daarop te zien is. Daarnaast kunnen deze feiten ook leiden tot psychische en emotionele schade bij het minderjarige slachtoffer. Met het plegen van ontucht met een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige en het verwerven en in bezit hebben van kinderporno, heeft de verdachte bovendien ernstig misbruik gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.

Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid door in een klaslokaal orale seks te hebben met een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige, terwijl in dat klaslokaal een medeleerling aanwezig was. Deze medeleerling is ongewild geconfronteerd met de seksuele handelingen tussen de verdachte en een medeleerling. Het hof acht het kwalijk dat de verdachte hiermee zijn lustgevoelens heeft willen bevredigen, zonder daarbij rekening te houden met de gevoelens van een ander.

Het hof rekent het de verdachte dan ook ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.

Eendaadse samenloop De raadsman heeft bepleit dat – indien het hof tot een bewezenverklaring komt van alle tenlastegelegde feiten – er sprake is van eendaadse samenloop ten aanzien van:

Het hof is van oordeel dat sprake is van eendaadse samenloop van de feiten 1 en 2 ten aanzien van het door de verdachte bewezenverklaarde handelen voor zover dit betrekking heeft op de gedragingen “zijn penis in de mond van die [slachtoffer] te brengen en/of die [slachtoffer] zijn penis in de mond te laten nemen (en/of daarvan filmopnamen te maken met zijn telefoon)” en “zich te laten aftrekken door die [slachtoffer] (…) (en/of daarvan filmopnamen te maken met zijn telefoon) (feit 1) enerzijds en het vervaardigen én het in bezit hebben van dat kinderpornografisch materiaal voor zover dit handelen ziet op 13 maart 2023.

Van eendaadse samenloop van de feiten 1 en 3 ten aanzien van het seksueel contact tussen de verdachte en [slachtoffer] waarbij [benadeelde] aanwezig was, is evenwel geen sprake, nu de strekking van de strafbaarstelling van de afzonderlijke artikelen waarin de handelingen strafbaar zijn gesteld wezenlijk verschillen.

Vorenstaande maakt dat het hof ten aanzien van het handelen van de verdachte op 13 maart 2023, waarbij er sprake is geweest van – kort gezegd – ontucht (feit 1) en het vervaardigen en in bezit hebben van kinderporno (feit 2) bij de strafoplegging rekening houdt met de eendaadse samenloop van deze feiten voor zover deze betrekking hebben op het filmen van bepaalde ontuchtige handelingen en die opslaan op zijn telefoon. Voorts houdt het hof rekening met de eendaadse samenloop van het vervaardigen en in bezit hebben van het kinderpornografische filmpje. Dit alles met betrekking tot slechts de reeds genoemde enkele dag, te weten 13 maart 2023.

Persoonlijke omstandigheden Het hof heeft voorts acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 april 2025, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor een strafbaar feit is veroordeeld.

Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van het psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 13 september 2023 betreffende de verdachte, opgemaakt door [deskundige] , klinisch psycholoog. Uit dit onderzoek volgt dat de verdachte niet lijdende is aan een psychische stoornis, een verstandelijke beperking en/of een psychogeriatrische aandoening. De verdachte leidt een stabiel bestaan en is goed ingebed in maatschappelijke structuren, hetgeen leidt tot een laag recidiverisico. Er is daarnaast sprake van een groot aantal beschermende factoren.

Tevens heeft het hof kennisgenomen van het door het Leger des Heils opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 19 februari 2024. Daaruit komt eveneens als conclusie naar voren dat er weinig problemen waren op de diverse leefgebieden ten tijde van de onderhavige feiten. Sinds de aanhouding van de verdachte is zijn leven wel veranderd, onder meer ten aanzien van werk/dagbesteding en zijn thuissituatie. De verdachte heeft hulp gezocht en weet inmiddels beter zijn eigen emoties te (h)erkennen en te uiten. De reclassering schat het recidiverisico als laag en ziet geen aanknopingspunten voor de inzet van nadere reclasseringsinterventies.

Ten slotte heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij een eigen huurwoning heeft, dat hij gescheiden is van zijn inmiddels ex-vrouw en dat zijn zoon de helft van de tijd bij hem verblijft. De verdachte is niet meer werkzaam als docent en heeft de overstap gemaakt naar de IT-dienstverlening. Zijn arbeidscontract is echter kort voorafgaand aan de zitting door zijn werkgever opgezegd vanwege de mogelijke gevolgen van deze strafzaak voor zijn verklaring omtrent gedrag. De verdachte heeft te kennen gegeven in de toekomst niet meer als docent te willen werken.

Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen in de regel worden opgelegd en mede vanuit het oogpunt van een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep weliswaar de verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen en ten overstaan van het hof getoond het laakbare van zijn handelen in te zien, maar de ernst van het bewezenverklaarde laat naar het oordeel van het hof in dit geval geen andere straf toe dan een straf die vrijheidsbeneming van enige duur met zich brengt. Het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest in combinatie met een taakstraf dan wel voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de verdediging is verzocht, acht het hof dan ook niet passend.

Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Met oplegging van deze deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

Aangezien de verdachte de bewezenverklaarde feiten, alle zijnde misdrijven, heeft begaan in de uitoefening van zijn beroep van docent, acht het hof het eveneens aangewezen om de verdachte de bijkomende straf van ontzetting van het beroep van docent op te leggen, voor zover het betreft onderwijs aan minderjarigen, voor de duur van 5 jaren.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering aan de orde is.


Beslag

Bij gelegenheid van het vooronderzoek is onder de verdachte een telefoon in beslag genomen en nog niet teruggegeven.

De verdachte noch diens raadsman heeft om teruggave van de bewuste telefoon verzocht. Een belangenafweging tussen de strafvorderlijke en maatschappelijke belangen bij onttrekking enerzijds en eventuele persoonlijke belangen van de verdachte bij het terugkrijgen van de telefoon, waarbij het hof vaststelt dat deze laatste niet zijn gesteld, anderzijds, maakt dat het hof het strafvorderlijke belang laat prevaleren.

Hoewel het filmpje op de inbeslaggenomen telefoon mogelijk is gewist, is het ook na het verwijderen van bestanden mogelijk om een bestand of filmpje weer terug te halen. Er kan daarom niet gegarandeerd worden dat na het verwijderen van kinderpornografisch materiaal de kinderporno van de telefoon definitief verwijderd is.

Nu na wissen van het bestand niet met zekerheid kan worden gesteld dat het kinderpornografisch materiaal van de telefoon is verdwenen is deze vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien het een voorwerp is met behulp waarvan het feit is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 600,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.

De rechtbank heeft de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij [benadeelde] is daarbij veroordeeld in de proceskosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op de datum van de uitspraak begroot op nihil.

De benadeelde partij [benadeelde] heeft schriftelijk te kennen gegeven de gehele vordering tot schadevergoeding in hoger beroep te handhaven.

De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dient te worden afgewezen, omdat het causaal verband onvoldoende kan worden vastgesteld. Het is volgens de raadsman onduidelijk hoe eerdere ziektebeelden die mogelijk nog aanwezig waren bij de benadeelde hebben bijgedragen aan de nieuwe klachten, dan wel of er nog andere ontwikkelingen zijn geweest die daar een bijdrage aan hebben geleverd. Subsidiair is verzocht de vordering bij een toewijzing de matigen tot een bedrag van € 300,00, gelet op de bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegewezen.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

Ingevolge het bepaalde in artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde “op andere wijze in zijn persoon is aangetast”. De vraag die zich hier voordoet is of sprake is van een aantasting in de persoon “op andere wijze”. Daarvan is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Het bestaan van geestelijk letsel in voormelde zin zal de benadeelde moeten onderbouwen met medische stukken, waaruit dergelijk letsel blijkt. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon “op andere wijze” sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van deze laatste situatie is naar het oordeel van het hof in dit geval geen sprake.

Het hof is voorts van oordeel dat de vordering tot immateriële schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd. Op basis van het procesdossier is weliswaar komen vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde] tegen haar wil heeft gezien dat de verdachte zich in een klaslokaal oraal heeft laten bevredigen door een medeleerling, doch is uit de onderbouwing van de vordering onvoldoende gebleken in hoeverre de schennis van de eerbaarheid psychisch letsel bij de benadeelde heeft veroorzaakt. Het hof overweegt daartoe dat uit die onderbouwing weliswaar blijkt dat de benadeelde door de huisarts is verwezen naar een psycholoog voor angst- en spanningsklachten, maar dat tevens is gebleken dat de benadeelde kort voor het incident ook psychologische hulp heeft gehad.

Het hof kan op basis van de huidige informatie dan ook niet vaststellen in hoeverre de schennis van de eerbaarheid eventueel psychisch letsel bij de benadeelde heeft veroorzaakt. Het hof is van oordeel dat om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen deze post nader toe te lichten of te onderbouwen, de behandeling van de zaak zou moeten worden aangehouden, hetgeen het hof een onevenredige belasting van het strafgeding oordeelt. Het hof zal de vordering van de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

De benadeelde partij zal daarbij als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, op de wijze als in het dictum van dit arrest is bepaald.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 31, 36b, 36c, 55, 57, 239 (oud), 240b (oud) en 249 (oud) van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht: verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;

verklaart het onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;

bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;

beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van docent, voor zover het betreft onderwijs aan minderjarigen, voor de duur van 5 (vijf) jaren;

beveelt de onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:

  • één GSM (omschrijving: PL2100-2023073328-G2077132, Motorola);

verklaart de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Aldus gewezen door: mr. G.J. Hanssen, voorzitter, mr. M.M. Koevoets en mr. M. van der Horst, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier, en op 20 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.