Arrest inhoud

afdeling strafrecht

parketnummer: 23-003098-21

datum uitspraak: 8 oktober 2025

TEGENSPRAAK

Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-993053-19 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956,

adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 september 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

  1. primair[bedrijf 1] BV, die bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 juni 2016 in staat van faillissement is verklaard, op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2016 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of Uitgeest en/of [plaats 3] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke en/of rechtsperso(o)n(en), (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers,

-lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord en/of enig goed aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft [bedrijf 1] BV en/of zijn mededader(s) in voornoemde periode (een) geldbedrag(en) van: -Euro 145.545,99 en/of -Euro 53.654,15 en/of -Euro 2.295,00 per maand en/of -Euro 146,84 per maand en/of -Euro 22.558,35 (aan diverse autokosten) en/of -Euro 56.306,51 aan de boedel onttrokken en/of

  • niet voldaan heeft of niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in dat artikel bedoeld, immers heeft [bedrijf 1] BV en/of (een van) zijn mededader(s)

  • geen (volledige) (deugdelijke) (bedrijfs)administratie gevoerd, in elk geval de administratie niet zodanig gevoerd dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van [bedrijf 1] BV konden worden gekend

  • niet de (gehele) administratie van [bedrijf 1] BV bewaard en/of

  • niet de (gehele) administratie van [bedrijf 1] BV (op verzoek van de curator) aan de curator in het faillissement uitgeleverd en/of ter beschikking gesteld,

tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;

  1. subsidiairhij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2016 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of Uitgeest en/of [plaats 3] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met de (middelijk) bestuurder(s) van [bedrijf 1] BV en/of als middelijk bestuurder van [bedrijf 1] BV (in de periode van 26 augustus 2015 tot en met 2 maart 2016) en/of [bedrijf 1] BV, die bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 juni 2016 in staat van faillissement is verklaard en/of met één of meer (andere) rechtspersonen en/of natuurlijke personen, althans alleen,

(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van voornoemde rechtspersoon,

-lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord en/of enig goed aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft/hebben hij verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) in voornoemde periode (een) geldbedrag(en) van -Euro 145.545,99 en/of -Euro 53.654,15 en/of -Euro 2.295,-- per maand en/of -Euro 146,84 per maand en/of -Euro 22.558,35 (aan diverse autokosten) en/of -Euro 56.306,51 aan de boedel onttrokken en/of;

  • niet voldaan heeft of niet voldoet aan de op zijn mededader en/of hem en/of de op de rechtspersoon rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in dat artikel bedoeld, immers heeft immers heeft hij en/of zijn mededader(s)

  • geen (volledige) (deugdelijke) (bedrijfs)administratie gevoerd, in elk geval de administratie van voornoemde rechtspersoon niet zodanig gevoerd dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van die rechtspersoon kon worden gekend en/of

  • geen (tijdige) maatregelen genomen om de administratie van voornoemde rechtspersoon te bewaren (art. 2:10 lid 1 BW) en/of niet de (gehele) administratie van voornoemde rechtspersoon bewaard, en/of;

  • niet de (gehele) administratie van voornoemde rechtspersoon (op verzoek van de curator) aan de curator in het faillissement uitgeleverd en/of ter beschikking gesteld;

2.hij die in staat van faillissement is verklaard en wettelijk verplicht is tot het geven van inlichtingen en/of die in het faillissement van een ander, te weten die van [bedrijf 1] BV, wettelijk verplicht is tot het geven van inlichtingen op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 juli 2016 tot en met 31 december 2017 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of Uitgeest en/of [plaats 3] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven en/of heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk verkeerde en/of onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft gegeven en/of verstrekt, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) niet voldaan aan het/de (diverse) mondeling(e) en/of schriftelijk(e) verzoek(en) van de, door de rechter aangewezen curator in het faillissement van [bedrijf 1] BV voornoemd om inlichtingen en/of (een of meerdere stukken en/of de gehele) administratie van [bedrijf 1] BV te overleggen/af te leveren/ te overhandigen / te verstrekken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.

Standpunten van partijen

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde.

Feit 1 primair

Onttrokken geldbedragen Uit de melding faillissementsfraude van de curator komt onder meer naar voren dat er vanaf januari 2014 sprake is van privéonttrekkingen door de verdachte ten gunste van zichzelf, zijn kinderen en zijn toenmalige partner. Volgens de curator is voor tenminste een totaalbedrag van € 296.587,35 zonder kenbare en deugdelijke grondslag of rechtvaardiging aan onttrekkingen ten behoeve van zijn privé gedaan. Door dit geld door te sluizen naar privérekeningen en daarvan privéuitgaven te doen, in plaats van dit te gebruiken om bijvoorbeeld reserveringen te doen voor betalingen aan de Belastingdienst, heeft [bedrijf 1] B.V. (hierna: [persoon 1] ) in de visie van het Openbaar Ministerie de aanmerkelijke kans aanvaard dat er op een bepaald moment geen geld meer over is om de schuldeisers te voldoen. Volgens de curator zijn die onttrekkingen een belangrijke oorzaak van het faillissement van [persoon 1] .

Administratie Over 2015 en 2016 zijn concept-jaarcijfers, maar geen onderliggende administratie ontvangen door de curator. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat er aldus geen volledige bedrijfsadministratie is gevoerd. Daarnaast is niet de gehele administratie bewaard en deze is ook niet, zoals verzocht is door de curator, ter beschikking gesteld.

Feitelijk leidinggeven De verdachte heeft tezamen en in vereniging met in elk geval [medeverdachte] feitelijk leiding gegeven aan de verboden gedragingen. Dat verdachte tot 1 maart 2016 geen formeel bestuurder van [persoon 1] was doet daaraan niet af, nu voor feitelijk leidinggeven niet nodig is om formeel bestuurder te zijn.

Conclusie Er kan wettig en overtuigend bewezen worden dat [persoon 1] ter bedrieglijke verkorting van de schuldeisers geldbedragen aan de boedel heeft onttrokken en niet heeft voldaan aan haar administratie-, bewaar-, en afgifteplicht, aan welke gedragingen de verdachte met een ander leiding heeft gegeven.

Feit 2 Ondanks dat de curator herhaaldelijk om overlegging van de administratie en het verstrekken van inlichtingen heeft gevraagd, heeft verdachte die administratie niet overgelegd en die inlichtingen niet verstrekt. In samenhang bezien met hetgeen al is opgemerkt over de administratie kan ook dit feit wettig en overtuigend bewezen worden, aldus het Openbaar Ministerie.

Standpunt van de verdediging De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. Daartoe is het volgende aangevoerd.

Feit 1 Vanaf de oprichting van [persoon 1] tot 23 december 2014 was [medeverdachte] enig aandeelhouder en bestuurder van [persoon 1] , terwijl vanaf 23 december 2014 [stichting] Holding enig aandeelhouder en bestuurder van [persoon 1] was. Pas vanaf 1 maart 2016 was de verdachte bestuurder van die stichting. [medeverdachte] werkte samen met de verdachte, omdat hij de geestelijk vader was van het concept dat werd “vermarkt”, maar de verdachte was geen feitelijk leidinggever. Voorts kan niet worden gezegd dat de rechtspersoon zich schuldig heeft gemaakt aan het strafbare feit van bedrieglijke bankbreuk. De belastende verklaringen van [medeverdachte] moeten vanwege hun onbetrouwbaarheid van het bewijs worden uitgesloten. Datzelfde geldt voor de verklaringen van de curator, die zich door ongesubstantieerde meningen, opvattingen en stellingen kenmerken. Ten tijde van het faillissement was het daarnaast voor de verdachte onbekend dat [persoon 1] onvoldoende zou renderen en een faillissement ophanden was en heeft hij zich beschikbaar en aanspreekbaar gehouden voor het geven van informatie over [persoon 1] . Er is geen sprake van feitelijk leiding geven door de verdachte, laat staan van feitelijk leidinggeven aan bedrieglijke bankbreuk door een rechtspersoon. De verdediging verzoekt de verdachte op dit punt vrij te spreken.

Feit 2 Naar beste kunnen is door de verdachte de gevraagde informatie verstrekt aan de curator. Geenszins kan worden gezegd dat de verdachte heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te verschaffen, zodat het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen kan worden verklaard.

Ten slotte heeft de verdediging betoogd dat de betalingen zijn gedaan vóór 1 juli 2016, het faillissement dateert van voor die datum en het verschaffen van inlichtingen daaromtrent alleen door terug te kijken in de periode van voor 1 juli 2016 kan plaatsvinden, zodat dit met zich brengt dat artikel 194 (oud) van het Wetboek van Strafrecht moet worden toegepast.

Voorwaardelijke verzoeken De raadsman persisteert bij zijn verzoeken de getuige [getuige 1] te horen en een onderzoek te laten uitvoeren naar de detentiegeschiktheid van de verdachte, maar handhaaft deze beide verzoeken slechts dan ingeval het hof tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf mocht komen. Zoals hierna zal blijken wordt deze voorwaarde niet vervuld, zodat het hof beide verzoeken onbesproken zal laten.

Overwegingen van het hof

Betrouwbaarheid van de getuigen [medeverdachte] en [getuige 2]

Het hof stelt voorop dat het, anders dan de verdediging heeft betoogd, de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] en de curator mr. [getuige 2] niet van het bewijs zal uitsluiten. Het hof acht die verklaringen in hoge mate consistent, verifieerbaar en betrouwbaar. Zowel de verklaring van [medeverdachte] als die van de curator vindt in belangrijke mate steun in andere stukken in het dossier. Het hof acht niet aannemelijk dat zij hun verklaringen vanwege rancuneuze motieven of subjectieve belevingen hebben aangesterkt of overdreven. Het hof verwerpt deze verweren.

Feiten en omstandigheden Het hof leidt uit het dossier[1] het volgende af.

Op 3 januari 2014 is [persoon 1] opgericht.[2] De verdachte heeft verklaard dat hij destijds een relatie had met mevrouw [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). Over de oprichting van [persoon 1] verklaart de verdachte als volgt:

“ [bedrijf 2] Holding en [bedrijf 3] waren al opgericht door [persoon 2] en [persoon 3] . Dat was destijds het begin van het concept van het doen van betaalde pre-scans bij mensen. Het oorspronkelijke idee van het doen van deze scans komt van mij af. [persoon 3] had een reclamebureau en zag wel iets in mijn idee. Samen met zijn vriend [persoon 2] hebben zij toen [bedrijf 2] Holding en [bedrijf 3] opgericht. Door mijn privé situatie, scheiding, had ik de middelen en energie niet om een bedrijf te hebben. Ik kreeg vervolgens een relatie met [medeverdachte] . We zaten destijds allebei in een scheiding. In mijn scheidingsituatie werd er op ieder moment beslag gelegd op mijn bezittingen en dus ook eventuele bedrijven op mijn naam. We hebben toen samen het bedrijf [bedrijf 2] Holding en [bedrijf 3] willen overnemen en omdat ik in scheiding lag heeft [medeverdachte] het bedrijf [bedrijf 1] Holding formeel gestart. Samen met [bedrijf 4] B.V. heeft [persoon 1] toen [bedrijf 2] Holding en [bedrijf 3] overgenomen.”[3]

Bij de rechtbank heeft de verdachte verklaard dat het concept bestond uit een aantal koffers met daarin medische apparatuur en software voor bodychecks voor preventief medisch onderzoek.[4]

Er waren investeerders die in [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 3] B.V. investeerden door het kopen van aandelen in die ondernemingen. Het was de bedoeling om met die gelden het concept verder te ontwikkelen. Door de verkoop van aandelen in deze ondernemingen ontving [persoon 1] inkomsten.[5]

[medeverdachte] was vanaf de oprichting van [persoon 1] tot 23 december 2014 enig aandeelhouder en enig bestuurder. Vanaf 23 december 2014 was [stichting] Holding (hierna: [bedrijf 5] ) enig aandeelhouder en enig bestuurder. De bestuurders van [bedrijf 5] zijn in wisselende samenstelling [medeverdachte] , [persoon 4] (zoon van de verdachte) en [verdachte] (dochter van de verdachte) geweest. Vanaf 2 maart 2016 was de verdachte de enige bestuurder van [bedrijf 5] .[6]

[persoon 1] is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 juni 2016 failliet verklaard. Het faillissement is aangevraagd door twee crediteuren, te weten de verhuurder van een woning in [adres 2] op het adres [adres 3] en de verhuurder van de kantoorruimte van [persoon 1] in [plaats 3] op het adres [adres 4] . In het faillissement is mr. [getuige 2] als curator benoemd.[7] Op 21 maart 2017 heeft de curator melding gedaan van faillissementsfraude. Er waren grote bedragen zonder kenbare en deugdelijke grondslag of rechtvaardiging aan [persoon 1] onttrokken, aldus de curator.[8]

Vanaf de faillietverklaring van [persoon 1] heeft de curator de verdachte als (indirect) bestuurder (via [bedrijf 5] ) veelvuldig verzocht alle verlangde informatie aan te leveren. Deze heeft de curator echter niet (volledig) ontvangen.[9] De beschikbare administratie over 2014 is opgevraagd bij [persoon 5] ,[10] die in 2014 als boekhouder de administratie van [persoon 1] heeft gedaan.[11] De curator heeft, als getuige gehoord, verklaard dat hij over 2014 de jaarstukken, de vennootschapsbelasting, de grootboekkaarten en de loonadministratie heeft ontvangen.[12] Op 10 oktober 2017 heeft de verdachte conceptjaarcijfers over 2015 en 2016 op het kantoor van de curator afgeleverd. Deze cijfers zijn na het faillissement van [persoon 1] door een andere boekhouder dan [persoon 5] op verzoek van de verdachte gereconstrueerd. Het is de curator onduidelijk op welke informatie die jaarcijfers zijn gebaseerd, omdat de onderliggende administratie van [persoon 1] niet (tegelijkertijd of later) is aangeleverd. De cijfers geven dan ook onvoldoende inzicht in de samenstelling en het verloop van de verschillende balansposities respectievelijk posten op de resultatenrekening van [persoon 1] .[13]

Uit onderzoek naar de bankrekening van [persoon 1] blijkt dat er betalingen zijn gedaan naar de privérekeningen van [medeverdachte] en de verdachte.

In de periode van 20 januari 2014 tot en met 10 maart 2016 is er € 145.545,99 naar de privérekening van [medeverdachte] overgeboekt, waaronder een bedrag van € 1.890,00 in de periode van 1 oktober 2015 tot en met 10 maart 2016.[14]

In de periode van 30 januari 2014 tot en met 23 mei 2016 is er € 53.654,15 naar de privérekening van verdachte overgeboekt, waarvan een bedrag van € 1.899,65 in de periode van 1 oktober 2015 tot en met 23 mei 2016.[15]

Verder is in het overzicht privéuitgaven in de periode van 17 februari 2014 tot en met 25 april 2016 een bedrag van € 22.558,35 aan auto-/benzinekosten zichtbaar (waaronder een bedrag van € 1.990,46 in de periode van 1 oktober 2015 tot en met 25 april 2016) en € 56.306,51 aan overige privéuitgaven (waaronder een bedrag van € 16.628,97 in de periode van 1 oktober 2015 tot en met 22 april 2016). Tot deze laatste privéuitgaven behoorden onder meer de huur voor een woning in [adres 2] tegen een huurprijs van € 2.295,- per maand, alsmede supermarkt-, winkel- en horeca uitgaven.[16]

Uit het faillissementsverslag van 5 november 2018 blijkt dat [persoon 1] een belastingschuld van€ 50.416,- heeft. Er zijn daarnaast dertien schuldeisers met vorderingen van in totaal€ 55.610,42.[17]

Gedurende haar bestaan heeft [persoon 1] slechts één aangifte bij de Belastingdienst ingediend, te weten een aangifte vennootschapsbelasting 2014. Er is geen aangifte loonbelasting gedaan, terwijl de onderneming wel medewerkers in loondienst had. Voor de periode van augustus 2014 tot en met juni 2016 heeft de Belastingdienst maandelijks naheffingsaanslagen voor loonbelasting opgelegd aan [persoon 1] .[18]

Het oordeel van het hof

Ten aanzien van het als feit 1 primair tenlastegelegde

Het hof zal de verdachte vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde. Voor strafbaar feitelijk leidinggeven is vereist dat vaststaat dat de rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan. Uit het dossier blijkt naar het oordeel van het hof echter niet, met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid, dat de tenlastegelegde gedragingen aan [persoon 1] kunnen worden toegerekend. Daardoor komt het hof niet toe aan de vraag of de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan enig door [persoon 1] begaan strafbaar feit.

Ten aanzien van het als feit 1 subsidiair tenlastegelegde

Handelen ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon

Voor een bewezenverklaring ter zake van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde is vereist dat is gehandeld ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon. De verdachte moet opzet hebben gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers, in welk verband voorwaardelijk opzet volstaat. Voor het bewijs van opzet is aldus ten minste vereist dat de handeling van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan.

De enkele vaststelling dat niet of onvoldoende administratie is gevoerd, volstaat niet voor voornoemd opzet. Deze omstandigheid doet namelijk niet zonder meer de aanmerkelijke kans op de verkorting van de rechten van schuldeisers ontstaan en laat bovendien de mogelijkheid open dat de verdachte – indien een dergelijke aanmerkelijke kans zich toch zou hebben voorgedaan – zich van die aanmerkelijke kans niet bewust is geweest.

Voor zover het onder 1 subsidiair tenlastegelegde is toegesneden op het verwijt dat verdachte ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldaan heeft of niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, zal het hof de verdachte vrijspreken. Het dossier biedt naar het oordeel van het hof onvoldoende concrete en overtuigende aanknopingspunten voor de stelling dat – kort gezegd – het niet voldoen aan die administratieverplichtingen geschiedde met voornoemd opzet.

Het hof acht daarentegen wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en [medeverdachte] ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [persoon 1] geldbedragen aan de boedel hebben onttrokken. Daartoe overweegt het hof als volgt.

[persoon 1] huurde vanaf 1 oktober 2015 voor de duur van twee jaren een kantoorruimte, gelegen aan de [adres 5] .[19] De huur van dit bedrijfspand is door [persoon 1] (vanaf oktober 2015) echter nimmer voldaan.[20] Verdachte heeft bij de [bedrijf 6] verklaard dat de huur van het kantoor aan [adres 5] niet werd voldaan, omdat de middelen daarvoor ontbraken.[21] [medeverdachte] heeft verklaard dat [persoon 1] failliet is gegaan doordat er in [bedrijf 7] geen inkomsten waren en de overboekingen naar [persoon 1] vanuit deze vennootschappen stopten. Daardoor bleven crediteuren onbetaald en hebben twee van hen – waaronder de verhuurder van het pand aan de [adres 5] – het faillissement van [persoon 1] aangevraagd.[22] Ook naheffingsaanslagen van de fiscus liet [persoon 1] onbetaald, waardoor bij de fiscus eveneens een flinke betalingsachterstand was ontstaan.[23]

Ondanks het feit dat voornoemde (essentiële) crediteuren van [persoon 1] niet werden betaald en de inkomsten vanuit [bedrijf 7] naar [persoon 1] waren gestopt, bleven de privébetalingen aan en ten behoeve van de verdachte en [medeverdachte] vanuit [persoon 1] ook in de periode ná 1 oktober 2015 doorgaan. Met die privéonttrekkingen hebben de verdachte en [medeverdachte] onder deze omstandigheden minst genomen de aanmerkelijke kans op de verkorting van de rechten van de schuldeisers van [persoon 1] doen ontstaan.

Voor zover het onder 1 subsidiair tenlastegelegde ziet op overboekingen van geldbedragen in de periode van 1 januari 2014 tot 1 oktober 2015, zal het hof de verdachte daarvan vrijspreken. Het hof kan op basis van het voorhanden dossier onvoldoende vaststellen dat de verdachte ook reeds met die overboekingen handelde ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [persoon 1] . Niet is gebleken dat er in die periode reeds sprake was van zodanige betalingsverplichtingen aan de zijde van [persoon 1] , dat de verdachte en [medeverdachte] door de privéonttrekkingen van destijds een situatie in het leven hebben geroepen dat er een aanmerkelijke kans ontstond op de verkorting van de rechten van schuldeisers van [persoon 1] .

Bestuurder

Zoals hiervoor is aangegeven waren [medeverdachte] , [persoon 4] (zoon van de verdachte), [verdachte] (dochter van de verdachte) en de verdachte zelf sinds 23 december 2014, via de [bedrijf 5] , formeel(middellijk) bestuurder van [persoon 1] .

Het hof is van oordeel dat de verdachte steeds feitelijk als bestuurder van [persoon 1] is opgetreden. Van belang hiervoor zijn de verklaringen van [medeverdachte] , [persoon 5] en de verdachte zelf. [medeverdachte] heeft verklaard dat de verdachte de dagelijkse leiding bij [persoon 1] had. Niets ging zonder overleg met hem. De verdachte gaf aan wat er moest gebeuren, bepaalde wat er betaald moest worden en gaf opdrachten aan de boekhouder. De overboekingen van de dochterondernemingen ( [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 1] B.V.) naar [persoon 1] fiatteerden [medeverdachte] en de verdachte. De betalingen van [persoon 1] , zoals auto- en telefoonkosten, verrichtte [medeverdachte] .[24] [persoon 5] heeft verklaard dat [persoon 1] feitelijk werd gestuurd door [verdachte] , maar dat [medeverdachte] er wel bij betrokken was. Beiden waren de drijvende kracht achter [persoon 1] en zij namen samen beslissingen. [medeverdachte] moest de handtekeningen zetten en kon zich ook als directeur gedragen.[25] De verdachte heeft verklaard dat hij gezamenlijk met [medeverdachte] besloot dat er geld naar haar privérekening zou worden overgemaakt.[26]

Door vanaf 1 oktober 2015 zo te handelen als hiervoor beschreven, zijn de verdachte en [medeverdachte] als (middellijk) bestuurder van [persoon 1] aan te merken.

Medeplegen

De verdachte en [medeverdachte] waren in de tenlastegelegde periode als (middellijk) bestuurders verantwoordelijk voor het reilen en zeilen van [persoon 1] . Zij hebben overboekingen gedaan naar privérekeningen op het moment dat de rechten van de schuldeisers van [bedrijf 1] B.V. daardoor werden verkort. Op grond van de voorgaande overwegingen en vaststellingen oordeelt het hof dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.

Bewijsoverweging ten aanzien van het als feit 2 tenlastegelegde

Artikel 194 van het Wetboek van Strafrecht is gewijzigd door de Wet herziening strafbaarstelling faillissementsfraude[27] zoals in werking getreden op 1 juli 2016. Nu de ten laste gelegde periode aanvangt op 1 juli 2016 is het nieuwe artikel 194 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.

De curator heeft verklaard dat hij op 14 juni 2016, nadat hij door de rechtbank was aangesteld als curator, telefonisch contact heeft gezocht met de verdachte. Het is toen niet gelukt om in contact te komen. Op 15 juni 2016 heeft hij de verdachte wel gesproken en hebben zij een afspraak gemaakt voor 16 juni 2016. Op 16 juni 2016 heeft de curator de verdachte gesproken op kantoor. De verdachte heeft in dit gesprek toezeggingen gedaan met betrekking tot het aanleveren van diverse stukken, zoals administratie, jaarrekeningen, debiteuren- en crediteurenoverzichten, rekening-courantovereenkomsten en leningsovereenkomsten.[28]

Uit het dossier blijkt voorts dat de curator de verdachte in de ten laste gelegde periode diverse malen schriftelijk heeft verzocht om informatie aan te leveren, bijvoorbeeld de administratie over 2015 en 2016. Zo heeft de curator op 16 september 2016 per brief[29] verzocht om informatie en op 28 september 2016 per e-mailbericht.[30] Ook is er diverse malen telefonisch overleg geweest waarin het ontbreken van die informatie is besproken, bijvoorbeeld op 19 juli 2016 en op 2 en 15 augustus 2016.[31]

Voornoemde inspanningen van de curator hebben echter niets opgeleverd.[32]

Uit het voorgaande blijkt dat de verdachte de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden. De verdachte was sinds 1 maart 2016 via de [bedrijf 5] (middellijk) bestuurder van de op 14 juni 2016 failliet verklaarde vennootschap [persoon 1] en had de wettelijke verplichting om de curator de inlichtingen te verstrekken die nodig waren voor de afwikkeling van het faillissement. Dat heeft hij niet gedaan, waarbij het hof nog opmerkt dat – anders dan de verdediging heeft betoogd – ook niet aannemelijk is dat de verdachte zulks wel naar vermogen heeft geprobeerd. Voor die laatste stelling ontbreekt immers ieder aanknopingspunt in het dossier. Het onder 2 tenlastegelegde is dan ook wettig en overtuigend bewezen. Nu ten aanzien van dit feit niet gebleken is van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, zal de verdachte worden vrijgesproken van het medeplegen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

  1. subsidiairhij in de periode van 1 oktober 2015 tot en met 30 juni 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met de middellijk bestuurder van [bedrijf 1] B.V. en als middellijk bestuurder van [bedrijf 1] B.V., die bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 juni 2016 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van voornoemde rechtspersoon, enig goed aan de boedel heeft onttrokken, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader in voornoemde periode geldbedragen van

-Euro 1.890,00 en/of -Euro 1.899,65 en/of -Euro 1.990,46 (aan diverse autokosten) en/of -Euro 16.628,97 aan de boedel onttrokken;

2.hij die in het faillissement van een ander, te weten dat van [bedrijf 1] B.V., wettelijk verplicht is tot het geven van inlichtingen in de periode 1 juli 2016 tot en met 31 december 2017 in Nederland, heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven, immers heeft hij niet voldaan aan de diverse mondelinge en schriftelijke verzoeken van de door de rechter aangewezen curator in het faillissement van [bedrijf 1] B.V. voornoemd om inlichtingen en (een of meerdere stukken van en/of de gehele) administratie van [bedrijf 1] B.V. te overhandigen en te verstrekken.

Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op: medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon, welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrekken.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op: in het faillissement van een ander en wettelijk verplicht tot het geven van inlichtingen weigeren de vereiste inlichtingen te geven.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Tevens heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot de (bijkomende) straf dat hij wordt ontzet uit het recht om een beroep als bestuurder of aandeelhouder van een rechtspersoon uit te oefenen voor de duur van 5 jaren en de openbaarmaking van het vonnis gelast na onherroepelijk worden ervan door toezending ervan aan de Kamer van Koophandel ten behoeve van effectuering van voornoemde ontzetting.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 181 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal een beroeps- en bestuursverbod gevorderd, voor de duur van 5 jaren (het recht tot het uitoefenen van het beroep van bestuurder of aandeelhouder van een rechtspersoon) en openbaarmaking van dit arrest.

De verdediging heeft aandacht gevraagd voor de ouderdom van de feiten en verzocht rekening te houden met de strafrechtelijke afdoening van de zaak van zijn voormalig partner, die naar wordt aangenomen middels een strafbeschikking wordt of is afgedaan. Verder is aangevoerd dat de verdachte een (zeer) zwakke gezondheid heeft. De verdediging verzoekt, ingeval de verdachte wordt veroordeeld, bij de strafmodaliteit en strafmaat rekening te houden met de aflossing door de verdachte aan de curator en de financiële positie van de verdachte. Door en met de maatregel van het bestuurs- en aandeelhoudersverbod wordt de verdachte geketend, hetgeen door hem ook als een straf wordt ervaren. De verdediging verzoekt de duur van dit verbod te beperken en, ingeval het hof verdere bestraffing aangewezen vindt, gelet op het voorgaande, een (forse) onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan faillissementsfraude, door het onttrekken van geld aan de boedel. Daarnaast heeft de verdachte nagelaten, ondanks diverse verzoeken van de curator, de vereiste inlichtingen te verstrekken. Op het moment dat de vennootschap waarvan de verdachte bestuurder was financieel gezien in een penibele situatie verkeerde, hebben de verdachte en zijn mededader gelden aan en ten behoeve van henzelf overgeboekt, ten bedrage van € 22.409,08, en daarmee dit geld aan de boedel onttrokken, zonder zich te bekommeren om het betalen van de schuldeisers van [persoon 1] , zoals de verhuurder van het bedrijfspand en de fiscus.

Door het handelen van de verdachte zijn de schuldeisers van de vennootschap benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden, waardoor zij financiële schade hebben geleden. Bovendien leidt dit handelen tot aantasting van het vertrouwen tussen ondernemers onderling, terwijl dat vertrouwen essentieel is voor een goed functionerend handelsverkeer.

Uit het strafblad van de verdachte van 9 september 2025 blijkt dat hij eerder, in 2010, onherroepelijk voor onder andere een soortgelijk feit tot een gevangenisstraf is veroordeeld. Dit weegt het hof in het nadeel van de verdachte mee. Verder heeft het hof bij het bepalen van de straffen acht geslagen op de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).

Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend, naast een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Het hof stelt echter vast dat in hoger beroep sprake is van schending van het recht op berechting binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het vonnis waarvan beroep is op 12 november 2021 gewezen. Het hoger beroep is ingesteld op 19 november 2021. Het arrest van dit hof volgt na 3 jaar en bijna 11 maanden. Dit betekent, uitgaande van een redelijke termijn in hoger beroep van 2 jaar, een schending van de redelijke termijn in hoger beroep met één jaar en bijna 11 maanden. Gelet op deze forse overschrijding, ziet het hof aanleiding voor het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstaf voor de duur van twee maanden, naast een taakstraf voor de duur van 180 uren. Het hof hoopt dat deze voorwaardelijke gevangenisstraf de verdachte ervan zal weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan (soortgelijke) strafbare feiten.

Het hof ziet voorts aanleiding om de verdachte, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, een beroepsverbod op te leggen. De eerdere onherroepelijke veroordeling van de verdachte ter zake van (onder andere) faillissementsfraude en het gegeven dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep weinig inzicht heeft getoond in het laakbare van zijn gedrag en zijn eigen aandeel in het bewezenverklaarde, rechtvaardigen naar het oordeel van het hof in samenhang met het bewezenverklaarde en de ernst daarvan dat de verdachte voor de duur van vijf jaren wordt ontzet van het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon.

Het hof zal ook de openbaarmaking van dit arrest gelasten. Hierbij weegt mee dat de maatschappij tegen de verdachte moet worden beschermd. De openbaarmaking van dit arrest dient te geschieden door middel van toezending aan de Kamer van Koophandel. Door registratie van dit vonnis bij de Kamer van Koophandel wordt beoogd voornoemde ontzetting van de verdachte van het recht om bestuurder van een rechtspersoon te zijn daadwerkelijk te effectueren. Het hof veroordeelt de verdachte in de kosten die hiermee gemoeid zijn. Deze kosten worden voorlopig geschat op nihil.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 28, 31, 36, 57, 194 en 343 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twee (2) maanden.

Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.

Ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van 5 (vijf) jaren.

Gelast dat deze uitspraak openbaar wordt gemaakt door toezending ervan aan de Kamer van Koophandel ten behoeve van de effectuering van voornoemde ontzetting, te betalen door de verdachte en schat de kosten daarvan op nihil.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. Stalenhoef, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. T.J. Kelder, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 oktober 2025.

Mr. M.F.J.M. de Werd en mr. T.J. Kelder zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De met DOC aangeduide bewijsmiddelen zijn steeds geschriften.

DOC-003, p. 204.

V-001-01, p. 087.

De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 oktober 2021, p 1 en 4. DOC-009, p. 346.

V-002-01, p. 114.

De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 oktober 2021, p .1 en 3. V-001-02, p. 96.

DOC-003.

DOC-002.V-002-01, p. 115-116.

DOC-001, p. 199.

G-001-01, p. 131.

DOC-005.

G-004-01, p. 141.

G-001-01, p. 133.

DOC-006, p. 229-230.

DOC-006B, p. 240.

DOC-006B, p. 243.

DOC-006C, p. 248.

DOC-036, p. 532.

AMB-005, p. 173-175.

DOC-004, p. 213.

DOC-006, p. 233.

V001-01, p. 89.

V002-01, p. 116 en 118.

AMB-005, p. 173-175.

Rc-nummer 20/1340, p. 9, 11 en 13 (verhoor getuige [medeverdachte] ).

G-004-01, p. 140-141.

V-001-02, p. 102.

Stb. 2016, 154.

G-001-01, p. 130.

DOC-005, p. 226-227.

DOC-006.

DOC-037.

RC-verklaring mr. [getuige 2] (curator) d.d. 22 juni 2021, p. 3.


Voetnoten

Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De met DOC aangeduide bewijsmiddelen zijn steeds geschriften.

DOC-003, p. 204.

V-001-01, p. 087.

De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 oktober 2021, p 1 en 4. DOC-009, p. 346.V-002-01, p. 114.

De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 oktober 2021, p .1 en 3. V-001-02, p. 96.

DOC-003.

DOC-002.V-002-01, p. 115-116.

DOC-001, p. 199.

G-001-01, p. 131.

DOC-005.

G-004-01, p. 141.

G-001-01, p. 133.

DOC-006, p. 229-230.

DOC-006B, p. 240.

DOC-006B, p. 243.

DOC-006C, p. 248.

DOC-036, p. 532.

AMB-005, p. 173-175.

DOC-004, p. 213.

DOC-006, p. 233.

V001-01, p. 89.

V002-01, p. 116 en 118.

AMB-005, p. 173-175.

Rc-nummer 20/1340, p. 9, 11 en 13 (verhoor getuige [medeverdachte] ).

G-004-01, p. 140-141.

V-001-02, p. 102.

Stb. 2016, 154.

G-001-01, p. 130.

DOC-005, p. 226-227.

DOC-006.

DOC-037.

RC-verklaring mr. [getuige 2] (curator) d.d. 22 juni 2021, p. 3.