ECLI:NL:RBAMS:2021:6554 - Rechtbank Amsterdam - 12 november 2021
Uitspraak
Formele relaties
Uitspraak inhoud
VONNIS
Parketnummer: 13/993053-19 Datum uitspraak: 12 november 2021 Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte],geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956,ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 oktober 2021. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.I.M. Geertsema, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N. Hendriksen, naar voren hebben gebracht.
2 Tenlastelegging
Verdachte wordt er – samengevat – van beschuldigd dat hij: Feit 1 in de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2016 als medepleger of alleen feitelijke leiding heeft gegeven aan de inmiddels failliete onderneming [naam bedrijf BV 1] (hierna: [naam bedrijf BV 1] ), die met een (een) andere natuurlijke en/of rechtsperso(o)n(en) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers geld aan de boedel heeft onttrokken, geen volledige, deugdelijke administratie heeft gevoerd en de administratie niet heeft bewaard en aan de curator in het faillissement heeft uitgeleverd. Mocht de rechtbank dit niet bewezen vinden, dat wordt verdachte ervan beschuldigd dat hij voornoemde handelingen als medepleger of alleen als bestuurder van [naam bedrijf BV 1] heeft verricht; Feit 2 in de periode van 1 juli 2016 tot en met 31 december 2017 als medepleger of alleen de inlichtingenplicht na het faillissement van [naam bedrijf BV 1] heeft geschonden door niet te voldoen aan verzoeken van de curator om inlichtingen en/of de administratie van [naam bedrijf BV 1] te verstrekken. De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die achter dit vonnis is gevoegd.
3 Waardering van het bewijs
3.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Geldbedragen aan boedel onttrekken (feit 1 primair) In de ten laste gelegde periode, voor het faillissement van [naam bedrijf BV 1] , zijn diverse overboekingen gedaan van de rekening van [naam bedrijf BV 1] naar privérekeningen. De curator [naam curator] heeft melding gedaan van bedragen van in totaal € 296.587,35 die zonder deugdelijke grondslag of rechtvaardiging aan onttrekkingen ten behoeve van privé zijn gedaan. Volgens de curator zijn die onttrekkingen een belangrijke oorzaak van het faillissement van [naam bedrijf BV 1] . Verdachte heeft bekend dat de overboekingen zijn gedaan. De gedragingen van verdachte zijn te kwalificeren als feitelijk leidinggeven aan de vennootschap. Uit de verklaringen van getuige [getuige] , medeverdachte [medeverdachte] , interne boekhouder [naam boekhouder] en verdachte zelf blijkt dat verdachte niet alleen de initiator was van de oprichting, maar dat hij ook de verantwoordelijke voor het reilen en zeilen van [naam bedrijf BV 1] was. Administratie (feit 1 primair en feit 2) [naam bedrijf BV 1] heeft gedurende haar bestaan alleen een aangifte vennootschapsbelasting (VPB) over het jaar 2014 bij de Belastingdienst ingediend. Er zijn nooit aangiftes loonheffingen gedaan, terwijl er wel medewerkers in dienst waren bij de vennootschap. De schuld bij de Belastingdienst was bijna € 50.000,-. Verdachte wist dat de schuldeisers door zowel de onttrekkingen als het niet voeren van een deugdelijke boekhouding benadeeld zouden worden. Volgens de curator heeft verdachte geen administratie overgelegd. Van [naam boekhouder] heeft de curator een gebrekkige administratie over 2014 verkregen. Administratie over 2015 en 2016 is niet overgelegd. In oktober 2016 gaf verdachte weliswaar een conceptjaarrekening 2015 en 2016 aan de curator, maar zonder onderliggende stukken, zodat de jaarrekeningen niet konden worden gecontroleerd. De curator heeft verdachte om inlichtingen en een toelichting op leningen gevraagd, maar heeft deze nooit gekregen.
3.2 Standpunt van de verdediging De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten bepleit. Geldbedragen aan boedel onttrekken (feit 1 primair) [naam bedrijf BV 1] ontving inkomsten van [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 3] in de vorm van dividend, management- en onkostenvergoeding. Er bestaat geen zicht op de inkomsten van de beide [naam BV's] BV’s waardoor niet kan worden beoordeeld of de betalingen vanuit deze BV’s voor de geleverde diensten verantwoord waren. De inkomsten en uitgaven van [naam bedrijf BV 1] lagen in de onder 1. ten laste gelegde periode niet dermate uit elkaar dat bij de transacties die in de periode van 20 januari 2014 tot en met 25 april 2016 werden gedaan telkens door [naam bedrijf BV 1] werd aanvaard dat de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van schuldeisers ontstond. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat [naam bedrijf BV 1] zich schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk. Administratie (feit 1 primair) Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard alle stukken over 2014 bij [naam boekhouder] ingeleverd te hebben waardoor een grootboekadministratie kon worden samengesteld. Bewezen kan daarom worden dat [naam bedrijf BV 1] zich vanaf 1 januari 2015 schuldig heeft gemaakt aan het niet adequaat voeren van een administratie in de zin van artikel 3:15i lid 1 BW. Dit heeft er echter niet toe geleid dat de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van schuldeisers is ontstaan, laat staan dat deze kans door [naam bedrijf BV 1] is aanvaard. Feitelijke leidinggevende (feit 1 primair) Verdachte is pas sinds 1 maart 2016 als bestuurder ingeschreven. Daarnaast wijzen diverse personen in hun verklaringen naar [medeverdachte] als het gaat om [naam bedrijf BV 1] . Niet gebleken is dat verdachte betrokken was bij het overmaken van gelden en bij (het voeren van) de administratie van [naam bedrijf BV 1] . Feit 1 subsidiair Verdachte kan niet eerder dan 1 maart 2016 worden beschouwd als bestuurder. Hij heeft zich bovendien vooral bezig gehouden met de [naam BV's] BV’s. [medeverdachte] hield zich bezig met [naam bedrijf BV 1] . Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte als medepleger heeft samengewerkt met [medeverdachte] . Feit 2 Verdachte heeft inspanningen verricht om de door de curator verzochte informatie aan te leveren. Het is niet aan hem te wijten dat hij als bestuurder niet over de administratie van [naam bedrijf BV 1] kon beschikken, omdat de onderliggende stukken in het ongerede waren geraakt. Aan het bestanddeel opzettelijk kan dan ook geen invulling worden gegeven. Artikel 194 (oud) van het Wetboek van Strafrecht moet worden toegepast. De administratie die wordt opgevraagd, heeft betrekking op de periode voor 1 juli 2016 en het faillissement van [naam bedrijf BV 1] is ook voor die datum uitgesproken.
3.3 Oordeel van de rechtbank De rechtbank vindt bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan bedrieglijke bankbreuk, gepleegd door [naam bedrijf BV 1] (feit 1 primair), en dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden (feit 2).
3.3.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot deze conclusies op grond van de volgende feiten en omstandigheden, die zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen.
3.3.2 Bewijsoverwegingen ten aanzien van het als feit 1 tenlastegelegde
3.3.2.1 Aan de boedel onttrokken geldbedragen
Uit de beschikbare bankafschriften van [naam bedrijf BV 1] , als bijlagen gevoegd bij de brief van de curator van 12 oktober 2016
3.3.3 Bewijsoverweging ten aanzien van het als feit 2 tenlastegelegde
Artikel 194 van het Wetboek van Strafrecht is op 8 april 2016 gewijzigd door de Wet herziening strafbaarstelling faillissementsfraude
3.4 Bewezenverklaring De rechtbank vindt bewezen dat: Feit 1 primair [naam bedrijf BV 1] , die bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 juni 2016 in staat van faillissement is verklaard, in de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2016 in Nederland, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers,
aan de boedel onttrokken en
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met één ander feitelijke leiding heeft gegeven; Feit 2 hij die in het faillissement van een ander, te weten dat van [naam bedrijf BV 1] , wettelijk verplicht is tot het geven van inlichtingen in de periode 1 juli 2016 tot en met 31 december 2017 in Nederland heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven, immers heeft hij niet voldaan aan de diverse mondelinge en schriftelijke verzoeken van de, door de rechter aangewezen curator in het faillissement van [naam bedrijf BV 1] voornoemd om inlichtingen en (een of meerdere stukken en/of de gehele) administratie van [naam bedrijf BV 1] te overhandigen en te verstrekken.
4 Het bewijs
De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in (de voetnoten bij) rubriek 3.3.
5 De strafbaarheid van de feiten en van verdachte
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is daarvoor strafbaar.
6 Motivering van de straffen
6.1 Eis van het Openbaar Ministerie De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden gevorderd. Daarnaast heeft de officier van justitie een bestuursverbod voor de duur van vijf jaar, inhoudende dat het verdachte gedurende deze periode wordt verboden om op te treden als bestuurder of aandeelhouder van rechtspersonen, en registratie van dit vonnis bij de Kamer van Koophandel gevorderd.
6.2 Strafmaatverweer van de verdediging De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte medische problemen heeft. Detentie is een brug te ver, maar hij is wel in staat een werkstraf te verrichten. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de zaak van [medeverdachte] is afgedaan met een strafbeschikking die inhield dat ze een werkstraf van vijftig uren moest verrichten. [medeverdachte] heeft meer geld op haar privérekening ontvangen dan verdachte en er wordt erg gemakkelijk van uitgegaan dat ze een marionet was, zoals ze zelf heeft verklaard. Vergeleken met de straf die [medeverdachte] kreeg, is de gevorderde straf voor verdachte daarom te hoog. De raadsman heeft de rechtbank verzocht hier rekening mee te houden.
6.3 Oordeel van de rechtbank De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
6.3.1 Ernst van de feiten Verdachte heeft feitelijke leidinggegeven aan bedrieglijke bankbreuk, gepleegd door [naam bedrijf BV 1] . Er is geld aan de boedel onttrokken en er is geen volledige, deugdelijke administratie gevoerd, bewaard en aan de curator uitgeleverd. Daarnaast heeft verdachte nagelaten, ondanks diverse verzoeken van de curator, de vereiste inlichtingen te verstrekken en de administratie van [naam bedrijf BV 1] te overhandigen. Verdachte en zijn mededader [medeverdachte] hebben structureel gelden die binnenkwamen in de onderneming overgeboekt naar henzelf en familieleden, zonder zich te bekommeren om het betalen van hun schuldeisers, zoals de verhuurders voor hun bedrijfspand. Mede door deze wijze van opereren is [naam bedrijf BV 1] na twee jaar en vijf maanden gefailleerd. Het gevolg is dat preferente en concurrente schuldeisers voor een bedrag van € 138.000,- onbetaald achterbleven.
6.3.2 Persoonlijke omstandigheden Uit het strafblad van verdachte van 13 oktober 2021 blijkt dat hij in 2010 voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Nu deze veroordeling al van langer geleden is, zal deze niet strafverzwarend meewegen bij de straftoemeting.
6.3.3 Straffen Bij het bepalen van de strafmaat neemt de rechtbank als uitgangspunt de landelijke oriëntatiepunten die gelden voor fraude. In deze zaak is het benadelingsbedrag vastgesteld op € 138.000,-. Voor een benadelingsbedrag van € 125.000,- tot € 250.000,- geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden. Nu verdachte zich niet alleen schuldig heeft gemaakt aan feitelijke leidinggeven aan bedrieglijke bankbreuk, maar ook aan schending van de inlichtingenplicht, vindt de rechtbank in dit geval een gevangenisstraf van twaalf maanden passend. Van deze straf zal een gedeelte, te weten drie maanden, voorwaardelijk worden opgelegd. De rechtbank hoopt dat dit verdachte ervan zal weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan (soortgelijke) strafbare feiten. De proeftijd van dit voorwaardelijk strafdeel zal drie jaar zijn. De rechtbank vindt het noodzakelijk dat de proeftijd langer dan de gebruikelijke twee jaar duurt. Verdachte is eerder veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten, waarbij de opgelegde proeftijd in die zaak is geëindigd in september 2012. Zestien maanden later wordt [naam bedrijf BV 1] opgericht en begint de in deze zaak bewezen verklaarde periode. Verdachte maakt zich opnieuw schuldig aan vergelijkbare strafbare feiten. Daarnaast heeft verdachte op de zitting verklaard dat hij momenteel als zzp’er betrokken is bij (opnieuw) een medisch concept in een onderneming, een met deze zaak vergelijkbare context. Gelet op de ernst van de feiten vindt de rechtbank een werkstraf, zoals gesuggereerd door de raadsman van de verdachte, geen passende strafmodaliteit. Uit onderzoek van forensisch arts M. Balai van 14 februari 2021 blijkt overigens dat verdachte medisch detentiegeschikt is. Gezien het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verdachte naast een gevangenisstraf ook een beroeps- en bestuursverbod op te leggen. De rechtbank ontzet verdachte voor vijf jaar uit het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder of aandeelhouder van een rechtspersoon. Tot slot gelast de rechtbank als bijkomende straf de openbaarmaking van dit vonnis – met daarin vermeld het beroeps- en bestuursverbod – door toezending aan de Kamer van Koophandel.
7 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 31, 36, 51, 57, 194, 341 (oud) en 349 van het Wetboek van Strafrecht.
8 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezen verklaarde levert op: Feit 1 primair bedrieglijke bankbreuk, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging; Feit 2 in het faillissement van een ander en wettelijk verplicht tot het geven van inlichtingen weigeren de vereiste inlichtingen te geven. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden. Beveelt dat een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Veroordeelt verdachte tot de (bijkomende) straf dat hij wordt ontzet uit het recht om een beroep als bestuurder of aandeelhouder van een rechtspersoon uit te oefenen voor de duur van 5 (vijf) jaren. Gelast de openbaarmaking van dit vonnis na onherroepelijk worden door toezending ervan aan de Kamer van Koophandel ten behoeve van de effectuering van voornoemde ontzetting en schat de kosten daarvan op nihil. Dit vonnis is gewezen door mr. N.J. Koene, voorzitter,mrs. A. van der Pol en B.G.L. van der Aa, rechters,in tegenwoordigheid van mrs. D. Spaan en C. Wolswinkel, griffiers, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 november 2021.
[…]
Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De met DOC aangeduide bewijsmiddelen zijn steeds geschriften.
DOC-003.
V-001-01, p. 087.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 oktober 2021.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 oktober 2021.
DOC-003.
DOC-002.
DOC-001.
G-001-01, p. 131.
DOC-005.
G-004-01, p. 141.
G-001-01, p. 133.
DOC-006.
DOC-006.
DOC-015.
DOC-006.
DOC-036.
AMB-005.
DOC-006
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 oktober 2021.
V-002-01, p. 119.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 oktober 2021.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 oktober 2021.
V-001-02, p. 104.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 oktober 2021.
V-001-02, p. 096.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 oktober 2021.
G-004-01, p. 141.
G-001-01, p. 130.
Rc-nummer 20/1340, p. 9, 11 en 13.
G-004-01, p. 140-141.
V-001-02, p. 102.
Stb. 2016, 154.
DOC-005.
DOC-006
DOC-037.