Terug naar bibliotheek
Rechtbank Overijssel

ECLI:NL:RBOVE:2025:5691 - Medeplegen van doodslag door jeugdige bij groepsgeweld met messen - 24 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBOVE:2025:569124 september 2025

Essentie

Rechtbank Overijssel veroordeelt een jeugdige voor het medeplegen van doodslag en poging tot doodslag. De rechtbank oordeelt dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking omdat de verdachte actief en agressief deelnam aan het gevecht en een mes had, waardoor gezamenlijke verantwoordelijkheid ontstaat.

Genoemde wetsartikelen

Artikel 6:106 BW (Gronden voor vergoeding immateriële schade)Artikel 6:108 BW (Vergoeding overlijdensschade nabestaanden)Artikel 6:166 BW (Groepsaansprakelijkheid onrechtmatige daad)Artikel 6. Recht op een eerlijk proces EVRM (Recht op een eerlijk proces)Artikel 141 SR (Openlijke geweldpleging in vereniging)Artikel 14c SRArtikel 287 SR (Doodslag)Artikel 36f SRArtikel 45 SR (Poging tot misdrijf strafbaarheid en strafmaat)Artikel 47 SR (Daderschap en uitlokking)Artikel 57 SR (Meerdaadse samenloop gelijksoortige hoofdstraffen misdrijven)Artikel 77a SR (Uitsluiting algemene bepalingen jeugdstrafrecht)Artikel 77aa SR (Toezicht en begeleiding naleving voorwaarden jeugdigen)Artikel 77c SR (Optionele toepassing jeugdstrafrecht jongvolwassenen)Artikel 77g SR (Vervangende sancties en combinatiemogelijkheden jeugdigen)Artikel 77gg SR (Jeugdstrafrecht: straffen poging, voorbereiding, deelneming, medeplichtigheid, samenloop)Artikel 77i SR (Duur jeugddetentie)Artikel 77w SR (Gedragsmaatregel jeugdige, voorwaarden, inhoud, duur)Artikel 77wa SR (Jeugdhulp in programma artikel 77w)Artikel 77x SR (Niet-tenuitvoerlegging jeugdsancties)Artikel 77y SR (Proeftijd jeugdigen duur en aanvang)Artikel 77z SR (Algemene bijzondere voorwaarden artikel 77x jeugdigen)Artikel 77za SR (Dadelijke uitvoerbaarheid jeugdvoorwaarden toezicht bij recidiverisico)Artikel 82 SR (Definitie zwaar lichamelijk letsel)Artikel 314a SV (Aanpassing telastlegging na verkorte opgave)Artikel 359 SV (Inhoud en motivering vonnis)Artikel 51f SV (Voeging benadeelde partij schadevergoeding strafproces)Artikel 6:4:20 SV (Toepassing gijzeling niet-verhaalde slachtoffervergoeding)Artikel 1 WID

Uitspraak inhoud

Team Strafrecht

Meervoudige kamer

Zittingsplaats Almelo

Parketnummers: 08-001814-24 en 08-141849-25 (gev. ttz) (P) Datum vonnis: 24 september 2025

Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdachte], geboren op [geboortedatum] 2006 in [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] , nu verblijvende bij Tactus verslavingszorg in [plaats 1] ,

hierna te noemen: verdachte of [verdachte] .

1 Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het met gesloten deuren gehouden onderzoek op de terechtzittingen van 10 april 2024, 21 juni 2024, 18 november 2024, 25 november 2024, 10 juni 2025, 18 juni 2025 en 10 september 2025.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. S.J. Nijhof, advocaat in Apeldoorn, naar voren is gebracht.

Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de namens de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te weten [nabestaande 1] en [nabestaande 2] , en de slachtoffers [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] voorgedragen slachtofferverklaringen en van wat namens de benadeelde partijen door hun raadslieden mr. J.J.J. Broekhuizen, advocaat in Harderwijk en mr. K. Zeegers, advocaat in Amsterdam, is aangevoerd.

Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de op de zitting door [medewerker raad 1] en [medewerker raad 2] , werkzaam bij de Raad voor de Kinderbescherming, en [medewerker jeugdbescherming] , werkzaam bij de Jeugdbescherming Overijssel, als deskundigen ter zitting gegeven toelichtingen.

2 De tenlastelegging

De verdenking komt er, na aanpassing van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 18 november 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 22 december 2023 in Enschede:

08.001814.24 feit 1 primair: al dan niet samen met anderen, en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door hem met een mes te steken; feit 1 subsidiair: openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;

feit 2 primair: al dan niet samen met anderen, heeft geprobeerd om, al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer 2] van het leven te beroven door hem tegen het hoofd en/of lichaam te stompen/trappen en hem met een mes te steken; feit 2 subsidiair: al dan niet samen met anderen, [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht; feit 2 meer subsidiair: al dan niet samen met anderen, heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen; feit 2 nog meer subsidiair: openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , terwijl dit door hem gepleegde geweld (zwaar) lichamelijk letsel voor [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;

feit 3 primair: openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ; *feit 3 subsidiair:*al dan niet samen met anderen, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd.

08.141849.25 primair: openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] , terwijl dit door hem gepleegde geweld (zwaar) lichamelijk letsel voor [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] ten gevolge heeft gehad; subsidiair: al dan niet samen met anderen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] heeft mishandeld, terwijl dit door hem gepleegde geweld (zwaar) lichamelijk letsel voor [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] ten gevolge heeft gehad.

Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

08.001814.24

1 hij op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, door (telkens) opzettelijk meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in de hartstreek dan wel in de borststreek en/of in de long(en) en/of rug(streek), althans in het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] te steken, ten gevolge waarvan deze is overleden;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede openlijk, te weten op of aan de van Lochemstraat ( omgeving kruising Overduingaarde- van Lochemstraat), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] door op die [slachtoffer 1] toe te lopen/rennen en/of die [slachtoffer 1] te achtervolgen en/of in te sluiten en/of vast te houden en/of te duwen en/of ten val te brengen en/of op de grond (vast) te houden en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) die [slachtoffer 1] tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes(sen) en/of scherpe en/of puntige voorwerp(en) te steken in de hartstreek en/of in de borststreek en/of in de long(en) en/of in de (rug)streek en/of elders in het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;

2 hij op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, (telkens) opzettelijk op die [slachtoffer 2] is/zijn toe gelopen/gerend en/of die [slachtoffer 2] heeft/hebben achtervolgd en/of die [slachtoffer 2] heeft/hebben ingesloten en/of vastgehouden en/of geduwd en/of ten val heeft/hebben gebracht en/of op de grond heeft/hebben (vast) gehouden en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) met (een) mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in (de richting van ) de buik en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede, tezamen en in vereniging met een ander , althans alleen aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstige steek- en/of snijwond(en) in de (linker) heup/zij en/of in de buik(streek) en/of in de (linker) arm en/of (linker)hand heeft toegebracht door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in de buik (streek) en/of in de (linker) arm en/of de (linker) hand te steken en/of te snijden;

Meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden

hij op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen aan R. [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer 2] : meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in (de richting van ) de buik(streek) en/of heup(streek) en/of zij(streek) en/of het (boven)lichaam heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Nog meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden

hij op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede openlijk, te weten op of aan de van Lochemstraat (omgeving kruising Overduingaarde- van Lochemstraat), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door op die [slachtoffer 2] toe te lopen/rennen en/of die [slachtoffer 2] te achtervolgen en/of die [slachtoffer 2] in te sluiten en/of vast te houden en/of te duwen en/of ten val te brengen en/of en/of op de grond (vast) te houden en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in de buik(streek) en/of heup(streek) en/of zij(streek) en/of elders in (de richting van) het (boven)lichaam van die [slachtoffer 2] te steken, terwijl dit/het door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten (een)ernstige (steek) wond(en) in (linker)heup /-zij en/of buik en/of (linker)arm en/of hoofdletsel voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;

3 hij op één of meer tijdstippen op 22 december 2023 te Enschede openlijk, te weten op of aan de van Lochemstraat (omgeving kruising Overduingaarde- van Lochemstraat), en/of op of aan een of meer andere openbare weg (en) en/of op een of meer voor het publiek toegankelijke plaats(en), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] door op die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] toe te lopen/rennen en/of die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te achtervolgen en/of te isoleren van diens/hun (vrienden) groep en/of in te sluiten en/of meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) (een) stekende en/of snijdende beweging(en) te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of het lichaam van die [slachtoffer 4] ;

Subsidiair: althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden

hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door op die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] toe te lopen en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] aan te spreken en/of te bevelen, althans op dwingende toon te zeggen mee te komen naar een plek waar geen camera’s hingen , althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of op die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] toe te rennen en/of die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te achtervolgen en/of te isoleren van diens/hun (vrienden) groep en/of in te sluiten en/of meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) (een) stekende en/of snijdende beweging(en) te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of het lichaam van die [slachtoffer 4] .

08.141849.25

hij op of omstreeks 3 mei 2025 te Enschede openlijk, te weten op/aan de Oude Markt, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer personen, te weten

  • [slachtoffer 5] en/of- [slachtoffer 6]

door dreigend op die [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6] toe te lopen en/of op zeer dichte afstand van die [slachtoffer 5] te gaan en/of te blijven staan en/of zich op te dringen aan die [slachtoffer 5] en/of vervolgens meermalen, althans eenmaal met kracht die [slachtoffer 5] in diens gezicht en/of op/tegen diens hoofd te slaan en/of

  • die [slachtoffer 6] met zodanige kracht tegen diens neus te slaan dat deze op de grond viel en/of het bewustzijn verloor

terwijl dit door hem gepleegde geweld

zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en/of hoofdletsel en/of oogletsel en/of mondletsel voor slachtoffer [slachtoffer 5] ten gevolge heeft gehad en/of

zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel te weten een gebroken neus en/of (achter)hoofdletsel voor slachtoffer [slachtoffer 6] , ten gevolge heeft gehad;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 3 mei 2025 te Enschede tezamen en in vereniging met (een) ander(en), en/of alleen [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] heeft mishandeld door

meermalen, althans eenmaal met kracht die [slachtoffer 5] in diens gezicht en/of op/tegen diens hoofd te slaan en/of

  • die [slachtoffer 6] met zodanige kracht tegen diens neus te slaan dat deze op de grond viel en/of het bewustzijn verloor terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en/of hoofdletsel en/of oogletsel en/of mondletsel, althans enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 5] ten gevolge heeft gehad en/of een gebroken neus en/of (achter)hoofdletsel, althans enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 6] ten gevolge heeft gehad.

3 Het standpunt van de officier van justitie

08.001814.24

De officier van justitie heeft zich - overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir - op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair (met vrijspraak van voorbedachten rade), onder 2 primair (met vrijspraak van voorbedachten rade) en onder 3 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Daartoe is, samengevat, onder meer het volgende aangevoerd.

De verklaring van verdachte - dat hij die avond niet in het bezit was van een mes - is niet geloofwaardig. Op grond van het dossier kan geconcludeerd worden dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] die avond een mes hebben getrokken. Voor verdachte geldt dat zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] hem met een mes hebben gezien, stekende bewegingen makend in de richting van [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] beschrijft dat een jongen met een pet stekende bewegingen maakte richting [slachtoffer 2] . Verdachte was die avond de enige met een pet op.

Op grond van het dossier kan geconcludeerd worden dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] die avond een mes hebben getrokken.

Het steekletsel dat aan [slachtoffer 1] werd toegebracht was dodelijk en het steekletsel dat [slachtoffer 2] heeft opgelopen was potentieel dodelijk, aldus de patholoog. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de borst en buik belangrijke en kwetsbare organen bevinden. Bovendien ging het om een dynamische situatie in het donker, waarbij de verdachten en de slachtoffers dichtbij elkaar stonden, zodat de kans op een dodelijke verwonding - bij gebrek aan controle - door te steken nog eerder moet worden aangenomen. Door het onder deze omstandigheden en op deze plek meermalen steken met een mes in het lichaam van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , hebben de verdachten bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij zouden komen te overlijden. Daarmee is sprake van in elk geval voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

Ondanks de omstandigheid dat mogelijk niet is vast te stellen wie de steekverwondingen aan de slachtoffers heeft toegebracht, hebben verdachte en zijn medeverdachten een voldoende significante bijdrage geleverd aan de strafbare feiten onder feit 1 primair en feit 2 primair. Zij hebben intensief en bewust samengewerkt, waardoor zij gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de gedragingen van een ieder, alsmede voor de consequenties daarvan, zodat in het midden kan blijven wie welke gedragingen heeft verricht.

Uit het voorgaande kan ook worden vastgesteld dat verdachte heeft deelgenomen aan de openlijke geweldpleging die is tenlastegelegd onder feit 3 primair.

08.141849.25 De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.

4 Het standpunt van de verdediging

08.001814.24

De raadsman heeft zich - overeenkomstig de op schrift gestelde pleitnota - op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten onder 1 primair, 1 subsidiair voor zover het betreft de strafverzwarende omstandigheid, 2 primair, 2 subsidiair, 2 meer subsidiair en 2 nog meer subsidiair voor zover het betreft de strafverzwarende omstandigheid, wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de openlijke geweldplegingen zonder de strafverzwarende omstandigheid, zoals tenlastegelegd onder feit 1 subsidiair, feit 2 nog meer subsidiair en feit 3 primair. Daartoe is het volgende aangevoerd.

De (belastende) getuigenverklaringen zijn onbetrouwbaar en kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat zij in grote mate inconsistent en op cruciale onderdelen innerlijk tegenstrijdig zijn. Daarnaast vindt de inhoud van die verklaringen onvoldoende bevestiging in ander bewijs. Op grond van de verklaringen kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat verdachte meer of andere geweldshandelingen heeft gepleegd dan door hem erkend.

Er is onvoldoende wettig bewijs voor voorbedachte raad en op basis van het procesdossier kan niet met voldoende mate van zekerheid vastgesteld worden wie daadwerkelijk heeft gestoken. Uit het dossier volgt dat voor het gepleegde geweld geen concreet vooropgezet plan, taakverdeling of voorbereiding is geweest. Dat er sprake is geweest van gelijktijdigheid van handelen zowel voor, tijdens als na het steekincident en dat deze gelijktijdigheid van handelen naar haar uiterlijke verschijningsvorm het karakter heeft van een samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten, is niet komen vast te staan. Er is geen sprake geweest van een gezamenlijke aanval door een groep waar verdachte onderdeel van uit heeft gemaakt, waarbij hij zich zowel bewust had moeten zijn van door zijn medeverdachten gepleegde geweldshandelingen als van de aanmerkelijke kans dat het onaangekondigde incident zou uitmonden in een vechtpartij met een reëel risico op een steekpartij. In de eerste plaats omdat verdachte zelf geen mes bij zich had. In de tweede plaats omdat verdachte niet wist dat één (of meerdere) van zijn medeverdachten een mes bij zich droeg(en) en hij het steken of dreigen met een mes of messen niet heeft gezien. Hij heeft het risico dat het incident zou uitlopen op een steekpartij niet op de koop toegenomen. De handelingen van verdachte dragen naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet het karakter van samenwerking of van een gezamenlijk optreden en leveren geen medeplegen op.

Verdachte heeft geen mes getrokken en daarmee geen feitelijke uitvoeringshandelingen verricht die een voldoende substantiële bijdrage aan het delict medeplegen van de (poging tot) doodslag opleveren. Onder de gegeven omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat het gebruik van een mes onderdeel was van een plan dat ook nog eens vooraf aan alle deelnemers duidelijk moet zijn geweest en waaraan verdachte zich heeft geconformeerd. Gelet hierop kan het niet zo zijn dat hij, door zijn handelen, in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood.

Wat betreft feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 2] niet kan worden bewezen, nu op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld op welke wijze en met welke kracht hij door een mes is geraakt. Ook is onvoldoende bekend over het mes zelf.

Wat betreft de ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheden bij de openlijke geweldplegingen onder feit 1 subsidiair, feit 2 nog meer subsidiair en feit 3 primair geldt dat verdachte een persoon heeft geslagen. Het is onbekend of hierdoor letsel is ontstaan en bij wie. Niet bewezen kan worden dat juist het door verdachte gepleegde geweld lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, zodat vrijspraak moet volgen voor de strafverzwarende omstandigheid.

08.141849.25

De raadsman heeft zich wat betreft de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Daarbij is bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid, omdat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel gelet op de letselverklaring en omdat het herstel goed lijkt te verlopen.

5 De bewijsmotivering

08-001814-24

5.1 Feiten en omstandigheden

De rechtbank stelt op grond van het dossier, het verhandelde ter terechtzitting en de camerabeelden die onderdeel uitmaken van het dossier en op de zitting zijn getoond, allereerst de volgende feiten en omstandigheden vast.

Verloop van de avond

In de avond van 22 december 2023 bevinden zowel de groep die hierna als de slachtoffergroep zal worden aangeduid, als de groep waarvan de verdachten deel uit maakten (hierna verdachtengroep) zich in de Enschedese binnenstad.

De groepen treffen elkaar die avond drie keer. Allereerst op de kruising van de Langestraat met de Haverstraatpassage, vervolgens op de kruising van de Van Lochemstraat met de Wenninkgaarde en tenslotte op de kruising van de Van Lochemstraat met de Overduingaarde. Tussen het eerste en tweede treffen van de groepen in, houdt de verdachtengroep zich nog enige tijd op bij de avondwinkel aan de Oldenzaalsestraat. Er zijn geen aanwijzingen dat de groepssamenstelling is gewijzigd na het verlaten van de plek bij de avondwinkel.

De derde keer dat de groepen elkaar tegenkomen, kort na elf uur ’s avonds, komt het, na een woordenwisseling waarbij geschreeuwd wordt, vanaf 23.03.39 uur tot een vechtpartij van ongeveer 33 seconden. Op het moment van de vechtpartij bestaat de slachtoffergroep uit [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [naam 1] en [slachtoffer 3] . De verdachtengroep bestaat op dat moment uit [medeverdachte 1] , [naam 2] , [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Tijdens de vechtpartij worden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gestoken. Nadat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gestoken zijn, slagen zij er nog in zich te verplaatsen naar de betonnen palen in de buurt van de ingang van de parkeergarage [locatie 1] . Op 22 december 2023 omstreeks 23.07 uur ontvangt de politie diverse meldingen over een slachtoffer dat op de Van Lochemstraat in Enschede ter hoogte van de parkeergarage [locatie 1] ligt en gestoken is. Zij treffen beide slachtoffers aan. Door de toegesnelde hulpdiensten verrichtte reanimatiehandelingen zijn tevergeefs. [slachtoffer 1] overlijdt ter plekke. [slachtoffer 2] wordt met de ambulance overgebracht naar het ziekenhuis waar hij wordt geopereerd aan zijn verwondingen.

Na het steekincident gaat [medeverdachte 2] naar de avondwinkel. Hij heeft een bloedneus. De andere vier verdachten rennen samen weg via de Overduingaarde, maar splitsen zich daarna op initiatief van [medeverdachte 3] op in twee groepjes van twee ( [medeverdachte 3] / [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] / [verdachte] ). Zij ontmoeten elkaar weer bij het Volkspark, waarna [medeverdachte 1] en [verdachte] naar huis gaan en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] nog een ontmoeting hebben met [naam 3] en [naam 4] . [medeverdachte 1] laat die nacht een vuilniszak met de die avond door hem gedragen kleding ophalen door [naam 2] . De kleding is later onder het bed van [naam 2] aangetroffen.

Onderzoek naar de identiteit van de personen die deel uit maakten van de verdachtengroep leidt in de periode van 23 december 2023 tot en met 18 januari 2024 tot de aanhouding van voornoemde verdachten. Geen van de verdachten heeft zich uit zichzelf gemeld bij de politie, ook niet naar aanleiding van de berichtgeving in de media dat er een jongen van vijftien was overleden en een jongen van veertien jaar zwaar gewond was geraakt. Alleen [medeverdachte 4] heeft zich – nadat hij daartoe was aangespoord door de moeder van een vriend – als getuige bij de politie gemeld.

Sfeerbeeld verdachtengroep

Over de sfeer in de verdachtengroep op de avond van het fatale incident hebben verschillende verdachten verklaringen afgelegd. De rechtbank begrijpt uit deze verklaringen dat in de verdachtengroep, mogelijk onder invloed van drank en drugs, in de loop van de avond een opgefokte stemming ontstond, waarbij [medeverdachte 1] de boventoon voerde en herhaaldelijk ruzie zocht. Zo verklaart [medeverdachte 4] , samengevat, als volgt.[1] Hij, [medeverdachte 4] , heeft die avond een joint gerookt en die met anderen gedeeld. Door andere jongens werd alcohol gedronken. [medeverdachte 1] schreeuwde tegen de groep Syrische jongens (de rechtbank begrijpt: de slachtoffergroep). [medeverdachte 4] zag aan hem dat hij dronken was en duidelijk op zoek was naar ruzie.[2] [medeverdachte 1] riep: “Kom vechten, kom maar in de steeg.” Hij praatte hardop en schreeuwde. De ruzie was begonnen omdat hij, [medeverdachte 1] , dronken was. [medeverdachte 3] verklaart[3] dat de sfeer aanvankelijk gezellig was. Toen er meer personen bij de groep kwamen, werd het rumoerig. [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] hadden alcohol gedronken. Hijzelf was nuchter, maar had wel geblowd. [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hadden ook een joint gerookt. Aan de houding van [medeverdachte 1] kon [medeverdachte 3] zien dat hij dronken was. Hij was veel en gebrekkig aan het praten. Hij reageerde op alles wat er gezegd werd. Ook reageerde hij op een groep jongens (de rechtbank begrijpt: de slachtoffergroep) die vuurwerk afstak. Hij reageerde alsof hij de baas was van de stad en begon gelijk tegen de jongens te zeggen dat ze geen vuurwerk af mochten steken. Er werd over en weer gescholden. [medeverdachte 1] voelde zich groter dan de anderen en wilde zich meer bewijzen, dat niemand met hem moest ouwehoeren. Zo ontstond de eerste woordenwisseling. Hij schold de jongens uit met bijvoorbeeld: “Je kankermoeder”. [verdachte] , Mootje[4] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 4] ) en [alias 2][5] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] ) deden op dat moment niets. [verdachte] verklaart[6] dat zij tijdens het lopen naar de bussen de andere groep (de rechtbank begrijpt: de slachtoffergroep) tegenkwamen. Op dat moment ontstond al een sfeertje. Op een gegeven moment werd er gescholden en vuurwerk gegooid. Iedereen was aan het schelden tegen elkaar.

Overlijden [slachtoffer 1]

Aan het lichaam van [slachtoffer 1] is uitgebreid onderzoek verricht, onder meer door een forensisch patholoog. Bij sectie zijn aan de borst links en aan de rug links scherprandige perforaties vastgesteld. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig perforerend en snijdend geweld en zijn zeer waarschijnlijk ontstaan door een éénzijdig scherprandig voorwerp, zoals een mes. De letsels zijn circa 2 centimeter lang en de diepte van de steekkanalen is tenminste 4,5 centimeter ten aanzien van het letsel aan de borst links en circa 5 centimeter ten aanzien van het letsel aan de rug links. Het intreden van de dood wordt verklaard door een scherprandig steekletsel aan de borst links. Dat heeft geleid tot onder andere algehele weefselschade als gevolg van uitgebreid bloedverlies en stoornissen van de ademhalingsfunctie (vanwege perforatie van de linkerborstholte en perforatie/samenvallen van de linkerlong) en het hart (harttamponade). Het steekletsel aan de rug links verloopt niet door belangrijke organen/structuren en heeft geen rol van betekenis gespeeld ten aanzien van het overlijden. Er zijn geen afweerletsels vastgesteld.

Potentieel dodelijk letsel [slachtoffer 2]

werd onderworpen aan een Forensisch Medisch Onderzoek. Door de forensisch arts van de GGD werden meerdere letsels bij [slachtoffer 2] vastgesteld waaronder een steekverwonding in de onderbuik net boven de bekkenkam, drie snijwonden in de linker bovenarm en een prikwond in de linker bovenarm achter.

De forensisch patholoog die de sectie aan het lichaam van [slachtoffer 1] heeft verricht heeft ook het letsel van [slachtoffer 2] beoordeeld. De forensisch patholoog komt tot de volgende conclusies. Niet is vast te stellen of de letsels bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door één en hetzelfde mes zijn toegebracht, of dat zij veroorzaakt zijn door verschillende steekvoorwerpen. Beide is mogelijk en er valt ook niets te zeggen over de mate van waarschijnlijkheid. De letsels zijn in potentie dodelijk omdat zich in de omgeving van de letsels aan de linkerbovenarm grote bloedvaten bevinden, die bij perforatie een fataal verlopende bloeding tot gevolg kunnen hebben en bij een steek in de buik zowel grote bloedvaten als ook belangrijke organen (zoals de darmen in dit geval) geperforeerd hadden kunnen worden. Daardoor zou er fataal bloedverlies of bijkomende infecties (ook bij een eventuele darmperforatie) mede door verlies van ontlasting in de buik, kunnen ontstaan.

Een mes of meerdere messen?

[slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [naam 1] en [slachtoffer 3] verklaren onafhankelijk van elkaar dat zij bij meerdere personen messen hebben gezien. Hoewel niet vastgesteld kan worden of de letsels bij beide slachtoffers door hetzelfde scherprandige steekvoorwerp (zoals een mes) zijn veroorzaakt of door verschillende voorwerpen, stelt de rechtbank op basis van deze verklaringen vast dat er tijdens de geweldshandelingen in elk geval meerdere messen zijn gehanteerd.

Aantreffen DNA-materiaal van [medeverdachte 2]

Twee kledingstukken (een jas/bodywarmer en een vest) van [slachtoffer 2] zijn op DNA bemonsterd. In 19 bemonsteringen is bloed aangetroffen. Op de jas/bodywarmer werden meerdere bloedsporen aangetroffen, met name aan de voorzijde en de linkerzijde van de jas/bodywarmer. Aan de linkerzijde op het achterpand werd een mogelijke steekbeschadiging aangetroffen. Op het vest zijn eveneens meerdere bloedsporen aangetroffen, met name aan de linkerzijde van het vest. In het achterpand en de linkermouw zijn ter hoogte van de bovenarm drie mogelijke steekbeschadigingen aangetroffen.

In de bemonsteringen AANB13O2NL#01 (bemonstering rondom steekbeschadiging in het achterpand van de linkerzijde van de bodywarmer) en AANB13O2NL#05 (bloedspoor achterpand onderkant linkerzijde van de bodywarmer) zijn overeenkomsten met het DNA-profiel van [medeverdachte 2] gerapporteerd, met een bewijskracht van meer dan 1 miljard. Voor bemonstering #01 wordt gerapporteerd dat de bemonstering bloed bevat. Omdat het DNA in de bemonstering afkomstig is van meerdere personen kan op basis van deze resultaten geen uitspraak gedaan worden van wie het bloed afkomstig is. Voor bemonstering #05 wordt gerapporteerd dat bloed is aangetroffen, dat afkomstig kan zijn van [medeverdachte 2] (enkelvoudig profiel).

In de bemonstering AANB4873NL#02 (nabij steekbeschadiging linkermouw) is ook een DNA-overeenkomst gerapporteerd met [medeverdachte 2] , met een bewijskracht van meer dan 1 miljard. Omdat het DNA in de bemonstering afkomstig is van meerdere personen kan op basis van deze resultaten geen uitspraak gedaan worden van wie het bloed afkomstig is.

In de overige bemonsteringen zijn geen overeenkomsten met het DNA-profiel van [medeverdachte 2] aangetroffen.

Signalementen van de verdachten [7]

De verdachten hebben zichzelf herkend op camerabeelden en daarvan gemaakte prints die aan het dossier zijn toegevoegd.

[medeverdachte 1] (NN1) heeft een blanke huid, geen gezichtsbeharing en droeg die avond een spijkerbroek, een trui met een lichte capuchon, een donkerblauwe jas (merk Guess met driehoekig teken op de mouw), een zwarte muts met een wit embleem aan de voorzijde, witte Nike schoenen met witte veters en een beige schoudertasje, schuin voor het lichaam gedragen.

[verdachte] (NN3) heeft een blanke huid, geen gezichtsbeharing en donker haar, opgeschoren en naar voren gekamd. Hij droeg die avond een zwarte glimmende jas met capuchon met een wit embleem op de linkermouw, een trui waarvan de capuchon donkerblauw is, een zwarte DSquared pet, een donkerblauwe joggingbroek, zwarte schoenen en een zwarte sjaal met witte strepen.

[medeverdachte 3] (NN4) heeft een lichtgetinte huidskleur, enige gezichtsbeharing en een volle bos met zwarte krullen. Hij droeg een donkerblauwe jas met capuchon, een trui met grijze capuchon, een grijze joggingbroek, witte sokken en grijze schoenen met reflecterende veters.

[medeverdachte 2] (NN5) heeft een lichtgetinte huidskleur, een snor, een donkere jas met capuchon van het merk The North Face met logo’s op de voorkant aan de linker bovenzijde en aan de achterkant op de rechterbovenzijde, een donkerblauwe spijkerbroek met bleekvlekken en witte Nike schoenen.

[medeverdachte 4] (NN6) heeft een lichtgetinte huidskleur en droeg die avond een donkergroene jas van het merk Parajumper voorzien van gele lussen, één aan de rechterbovenzijde en één aan de linker onderkant van de jas, een zwarte trui met capuchon, een zwarte broek met witte opdrukken ter hoogte van de linker bovenpijp en donkere schoenen.

In verband met het hiernavolgende merkt de rechtbank met betrekking tot de lengte van de verdachten op dat [medeverdachte 2] ,[8] [medeverdachte 4] ,[9] en [verdachte][10] hebben verklaard over de lengte van [medeverdachte 1] . Deze verklaringen houden respectievelijk in dat [alias 1] langer was dan hij ( [medeverdachte 2] ), dat hij ( [medeverdachte 4] ) denkt dat [alias 1] de langste jongen uit de groep was, “hij was wel super lang”, en dat hij lang en dun is (aldus [verdachte] ).

De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat [medeverdachte 1] op 22 december 2023 de langste van de verdachtengroep was. Voorts stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] ‘ [alias 1] ’[11] genoemd wordt en dat [medeverdachte 2] ‘ [alias 2] ’[12] genoemd wordt. Met het oog op de verklaringen van getuigen en de duiding van de camerabeelden benadrukt de rechtbank als in het oog springende elementen uit de signalementen dat [medeverdachte 1] herkenbaar is aan de lichte capuchon van de hoody, de jas met driehoekig teken op de mouw, het heuptasje en de witte schoenen, dat [medeverdachte 2] de persoon is met de spijkerbroek met bleekvlekken en de jas met The North Face logo aan de voor- en achterkant, dat [verdachte] de persoon is met een petje en een gewatteerde, glimmende jas en [medeverdachte 3] de persoon met de lichte spijkerbroek en een grote bos krullen. [medeverdachte 4] is te herkennen aan het opvallende gele lusje aan de rechter bovenzijde van zijn jas.

Camerabeelden [bedrijf]

Deze camerabeelden zijn door de politie bekeken en naar aanleiding daarvan zijn processen-verbaal opgemaakt waarin de politie onder meer heeft vastgelegd wie zij op de beelden herkennen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan die herkenningen. De rechtbank betrekt daarin haar eigen waarneming van de beelden die grotendeels overeenkomt met de waarneming van de politiefunctionarissen en de wetenschap dat de politie over geavanceerde apparatuur beschikt om camerabeelden te bekijken en te duiden. Hoewel de personen uit de verdachtengroep en uit de slachtoffergroep op het eerste gezicht niet heel duidelijk te onderscheiden zijn en de beelden geen compleet beeld geven van de vechtpartij leidt de rechtbank uit deze beelden - in samenhang met de signalementen van verdachten, de verklaringen van de verdachten en de slachtoffers, de processen-verbaal uitkijken camerabeelden[13] en (als eigen waarneming) na het telkens weer bekijken van die beelden - het volgende af.

De verdachtengroep komt omstreeks 23.01.41 uur de parkeerplaats aan de Overduingaarde oplopen. Kort daarna loopt de verdachtengroep in de richting van de Van Lochemstraat. Omstreeks 23.02.38 uur maken [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] gebaren in de richting van de Van Lochemstraat. Niet ter discussie staat dat de verdachtengroep en de slachtoffergroep op dat moment naar elkaar schreeuwen en dat er gescholden wordt. [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] lopen vervolgens weer terug de parkeerplaats op. Te zien is dat de vijf personen behorend tot de slachtoffergroep op dat moment (omstreeks 23.03.15 uur) over de Van Lochemstraat lopen. [slachtoffer 3] (met schoudertas) wil terug richting de verdachtengroep en wordt tegenhouden door twee personen uit zijn eigen groep. [slachtoffer 3] rukt zich los en loopt richting de verdachtengroep en de anderen lopen achter hem aan. [slachtoffer 1] is te herkennen aan de reflecterende strepen op zijn jas. Hij loopt op dat moment achteraan de slachtoffergroep. Omstreeks 23.03.39 uur begeven zich vier personen uit de verdachtengroep vanaf de parkeerplaats Overduingaarde richting de Van Lochemstraat. [medeverdachte 2] rent als eerste in de richting van de slachtoffergroep. [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] rennen er achteraan waarbij [medeverdachte 1] meer snelheid heeft en [verdachte] lijkt in te halen. Twee seconden later sluit een vijfde persoon zich al rennend aan bij de groep. Gelet op het signalement (donkere kleding en schoenen) en de samenstelling van de groep kort voorafgaande aan dit moment is dat [medeverdachte 4] . Vervolgens is een vechtpartij te zien waarbij met name [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] een actieve rol vervullen en welke vechtpartij zich voortzet buiten het beeld van de camera’s van het bedrijf [bedrijf] . Wel is op beelden van de camera gericht op de Van Lochemstraat te zien dat omstreeks 23.03.44 uur drie personen uit de slachtoffergroep, te weten [slachtoffer 3] (met schoudertasje), [slachtoffer 4] en [naam 1] (met fietszadel in de hand) wegrennen in de richting van de Oldenzaalsestraat, maar ook weer terugrennen richting de kruising van de Overduingaarde met de Van Lochemstraat waar zich de vechtpartij afspeelt (hierna: de kruising) waarbij te zien is dat [slachtoffer 3] (met schoudertasje) omstreeks 23.03.49 uur al rennend zijn jas uittrekt. Vervolgens is te zien dat [slachtoffer 4] weer uit de richting van de kruising komt rennen (omstreeks 23.04.02 uur), een vrouw die met een fiets aan de hand loopt passeert en weer terug rent (omstreeks 23.04.09 uur) richting de kruising om kort daarna (omstreeks 23.04.14 uur) weer uit de richting van de kruising te komen rennen waarbij hij achtervolgd wordt door [medeverdachte 3] (met lichte broek) en [verdachte] (gewatteerde en glimmende jas en met pet). [slachtoffer 4] steekt schuin de Van Lochemstraat over. Intussen maakt aan de andere kant van de Van Lochemstraat de persoon uit de slachtoffergroep die zijn jas heeft uitgetrokken ( [slachtoffer 3] ) een slaande beweging naar het hoofd van [medeverdachte 2] als die hem voorbij rent in de richting van de Oldenzaalsestraat. [slachtoffer 3] rent vervolgens richting de kruising. Omstreeks 23.04.19 uur verdwijnt [verdachte] tussen de auto’s door rechts uit beeld, richting de kruising, en verschijnt op die plek [medeverdachte 1] even rechtsonder in beeld. [medeverdachte 1] blijft even stilstaan, draait zich om en verdwijnt uit beeld richting de kruising, terwijl [medeverdachte 3] hem over het trottoir tegemoet komt en op dezelfde manier uit beeld verdwijnt als [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] rent door in de richting van de Oldenzaalsestraat (avondwinkel) en is uiteindelijk op beelden van de avondwinkel te zien als hij op de kruising van de Van Lochemstraat en de Oldenzaalsestraat, de Van Lochemstraat oversteekt ter hoogte van de avondwinkel. Omstreeks 23.04.19 uur lijkt [slachtoffer 4] aan de overkant van de Van Lochemstraat te zien (ter hoogte van het bedrijf [bedrijf] ) waar hij richting de kruising kijkt en daar weer van wegloopt richting Oldenzaalsestraat om uiteindelijk omstreeks 23.05.02 uur weer via het trottoir aan de overkant van de Van Lochemstraat (gezien vanuit de camera gericht op de Van Lochemstraat) in de richting van de parkeergarage [locatie 1] te lopen, waar de gewonde slachtoffers in elkaar zijn gezakt.

Camerabeelden [getuige 1]

Getuige [getuige 1] heeft een heel kort filmpje aan de politie ter beschikking gesteld dat zij met haar telefoon heeft gemaakt. Op dit filmpje is één tot anderhalve seconde van de vechtpartij te zien. De rechtbank gaat ervan uit dat de vechtpartij al bezig was toen getuige [getuige 1] de opname startte. De rechtbank zal dit filmpje voor het bewijs buiten beschouwing laten nu onduidelijk is hoe de handelingen die te zien zijn op het filmpje geduid moeten worden en op welk moment in de ‘tijdlijn’ van de vechtpartij het filmpje past.

5.2 Het oordeel van de rechtbank

5.2.1 Moord, voorbedachte raad

De rechtbank is van oordeel dat het dossier te weinig aanknopingspunten biedt voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’, zodat de rechtbank verdachte vrijspreekt van de onder feit 1 primair ten laste gelegde moord en onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot moord.

5.2.2 Doodslag, poging doodslag en openlijke geweldpleging

De rechtbank zal de feiten 1, 2 en 3 vanwege de onderlinge samenhang gezamenlijk behandelen.

Betrouwbaarheid van de verklaringen van slachtoffers en getuigen

De rechtbank constateert op basis van het dossier dat de verdachten geen (volledige) openheid van zaken hebben gegeven. Dit gebrek aan openheid van zaken is een complicerende factor geweest bij de vaststelling van de feiten en omstandigheden die van belang zijn bij de beantwoording van de voorliggende bewijsvragen. De rechtbank is zich er ook zeer bewust van dat door leden van de slachtoffergroep wisselende verklaringen zijn afgelegd; verklaringen die in sommige opzichten verschillen van later door dezelfde persoon afgelegde verklaringen. Ook heeft de rechtbank oog voor het feit dat de verklaringen van de slachtoffers niet exact overeenkomen met de verklaringen van andere leden van de slachtoffergroep. Dit is, gelet op onder andere de hectische situatie waarin men zich opeens bevond, de bijna onmiddellijke dood van [slachtoffer 1] en de ernstige verwonding van [slachtoffer 2] , de taalbarrière die zeker kort nadat de vechtpartij had plaatsgevonden een rol speelde, de onbekendheid met de verdachtengroep, de door de verdachtengroep gedragen kleding, de korte duur van de vechtpartij en de slechte weersomstandigheden alleszins voorstelbaar. Dat betekent echter niet dat die verklaringen onbetrouwbaar zijn. De rechtbank hecht voor het bewijs veel waarde aan de verklaringen die door de slachtoffers zijn afgelegd kort na de gewelddadige gebeurtenissen op 22 december 2023. Datzelfde geldt voor de verklaringen afgelegd door getuigen van de vechtpartij. Gelet op de tijdstippen waarop die verklaringen zijn afgelegd, verklaren de slachtoffers en getuigen op dat moment over wat zij zelf zeer recent hebben waargenomen en ondervonden, heeft (mogelijke) beïnvloeding door anderen niet of nauwelijks kunnen plaatsvinden en zijn zij nog niet geconfronteerd met afbeeldingen van de (mogelijke) verdachten. In de latere verklaringen van de slachtoffers leest de rechtbank verduidelijking van eerdere verklaringen en aanvullingen op wat zij zich op dat moment nog herinneren van de geweldshandelingen. De rechtbank is zich ervan bewust dat met de nodige behoedzaamheid moet worden omgegaan met (onderdelen van) de latere verklaringen van slachtoffers en getuigen en zal die (onderdelen van) verklaringen alleen gebruiken als dat deel of die verklaringen voldoende steun vindt/vinden in ander bewijs.

Wie had een mes of wetenschap van een mes?

De verdachten hebben in dit verband kort samengevat allemaal verklaard dat zij geen mes hadden. Ook hebben zij verklaard geen mes gezien te hebben, met uitzondering van [medeverdachte 4] die weliswaar gedetailleerd verklaard heeft dat hij die avond twee messen bij twee personen gezien heeft, maar in een later afgelegde verklaring dat weer heeft ingetrokken en heeft gezegd dat hij dat niet zeker weet. Het politieonderzoek heeft geen mes(sen) opgeleverd dat/die in relatie staan tot de delicten. Dat [slachtoffer 1] met een mes om het leven is gebracht en [slachtoffer 2] met een mes is verwond staat evenwel niet ter discussie. Hiervoor onder 5.1 heeft de rechtbank vastgesteld dat er tijdens de vechtpartij meerdere messen zijn gehanteerd door verdachten. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is wie van de verdachten een mes had.

[slachtoffer 2] heeft [medeverdachte 1] herkend (aan zijn gezicht en aan een driehoekig teken op zijn mouw) als een jongen die een mes had. Ook [verdachte] heeft hij herkend (aan zijn gezicht omdat hij dat niet helemaal bedekt had) als een jongen die een mes bij zich had, welk mes door een vriend van hem ( [slachtoffer 3] ) is afgeweerd met zijn tas. Over [medeverdachte 2] heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij gezien heeft dat hij een mes uit de zak haalde en stekende bewegingen maakte. [medeverdachte 2] had volgens [slachtoffer 2] zijn gezicht niet bedekt en had een capuchon op met daaronder een muts. [slachtoffer 2] weet niet of [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] een mes bij zich hadden.

[medeverdachte 4] heeft op 11 maart 2024 bij de politie het volgende verklaard: “Ik zag die avond twee mensen met een mes. Eén mes had [alias 1] vast. Wie het andere mes vast had was heel vaag voor mij. Diegene deed dat mes uitklappen en weer inklappen. Ik kon niet zien wie dat was. Eén mes was best wel groot. Deze had [alias 1] . Ik weet niet waar hij dat mes had opgeborgen. Ik zag hem heel even met een mes. Het mes wat [alias 1] vasthield was groter dan het mes van die andere. Ik kan het mes van [alias 1] niet omschrijven. Het was donker. Ik ben er heel zeker van dat er in de groep twee messen waren. Ik weet zeker dat ik twee messen heb gezien.” Tijdens de raadkamerzitting op 20 maart 2024 herhaalt [medeverdachte 4] dat hij heeft gezien dat [alias 1] een mes vast had. Bij gelegenheid van de pro forma zitting van 10 april 2024 (welke verklaring aan alle dossiers is toegevoegd) heeft [medeverdachte 4] verklaard dat hij blijft bij zijn eerdere verklaringen en dat hij eerder op de avond bij de begraafplaats, voor de vechtpartij, gezien heeft dat [alias 1] een mes bij zich had. [alias 1] verplaatste het mes van de ene kant van zijn heup naar de andere kant van zijn heup. Het was een lang mes. Het mes van [alias 1] was groter dan het andere mes dat hij heeft gezien. Hij wil niet zeggen wie het andere mes had, maar [verdachte] en [slachtoffer 1] waren het niet. De rechtbank constateert op basis hiervan dat de enige conclusie kan zijn dat [medeverdachte 2] de andere persoon was met een mes. Echter, op 13 mei 2024, verklaart [medeverdachte 4] bij de politie dat hij onder druk gezet is bij de rechtbank en terug wil komen op het punt dat hij gezegd heeft dat hij messen zag, dat hij dat niet had moeten zeggen omdat hij het niet zeker weet en dat hij voorafgaand aan de vechtpartij niet op de begraafplaats geweest is.

De rechtbank ziet in laatstgenoemde verklaring geen reden om de eerder door [medeverdachte 4] afgelegde verklaringen over het zien van twee messen bij [alias 1] en een andere persoon (waarvan de rechtbank heeft geconstateerd dat dat alleen maar [medeverdachte 2] kan zijn) niet te gebruiken voor het bewijs. De rechtbank overweegt hierover het volgende. [medeverdachte 4] heeft op drie verschillende momenten, niet alleen bij de rechtbank, maar ook bij de politie, verklaard dat hij twee messen bij twee personen heeft gezien. Alle keren werd hij bijgestaan door zijn advocaat die bij de zittingen of op een later moment geen aanleiding heeft gezien opmerkingen te maken over een eventuele kritische vraagstelling door de politie/raadkamer/rechtbank en de druk die daardoor gevoeld zou zijn door zijn cliënt en al helemaal niet over het daardoor afleggen van onjuiste verklaringen. Daar komt bij dat [medeverdachte 4] details beschrijft van de messen (het ene groter dan het andere, een lang mes, het uitklappen en weer inklappen) en een specifieke handeling van [alias 1] met het mes, namelijk het verplaatsen van de ene kant van zijn heup naar de andere kant van zijn heup. Bovendien heeft ook zijn vriendin [naam 5] verklaard dat [medeverdachte 4] haar heeft verteld “dat er maar twee mensen waren die een mes bij zich hadden. (…) Die ene jongen met die vriendin (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 1] ) had een mes bij zich en een andere jongen, maar [alias 3] heeft mij niet verteld wie dat was.”

[slachtoffer 2] heeft eveneens melding gemaakt van een groot mes, dat in- en uitklapbaar was.[14] Ook [slachtoffer 4] heeft verklaard[15] een klapmes te hebben gezien, een soort scheermes dat opengeklapt kan worden. Deze waarnemingen, alsmede de verklaring van [naam 5] , bevestigen de verklaring van [medeverdachte 4] over (uiterlijke kenmerken van) de bewuste messen en degenen die - in elk geval - een mes bij zich hadden. Daarom hecht de rechtbank geen waarde aan de latere intrekking van de verklaring van [medeverdachte 4] en neemt de verklaring die [medeverdachte 4] op 10 april 2024 ten overstaan van de rechtbank ter zitting heeft afgelegd als uitgangspunt.

In verband met het antwoord op de vraag wie van de verdachten een mes had is voorts relevant de verklaring van getuige [getuige 2] .[16] [getuige 2] was voorafgaand aan de vechtpartij getuige van een discussie tussen drie personen. In zijn verklaring beschrijft hij deze personen. Kort na de vechtpartij spreekt getuige [getuige 2] met de politie en verklaart hij dat hij een persoon met een lichtbeige tas “met van die hokjes die ik kan omschrijven als Louis Vuitton” iets heeft horen zeggen over dat hij een mes bij zich had. De rechtbank leidt uit de verklaring van [getuige 2] in samenhang met de overige bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 1] die persoon was.

[slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] verklaren beiden dat iedereen uit de verdachtengroep een mes in de hand had. Toen zij wegrenden, werden zij door de verdachtengroep achtervolgd. Op camerabeelden van [bedrijf] is te zien dat [slachtoffer 4] wegrent vanaf de kruising waar de vechtpartij plaatsvond, in de richting van de Oldenzaalsestraat, en daarbij wordt achtervolgd door [medeverdachte 3] en [verdachte] . Tijdens een zitting in de rechtbank heeft [slachtoffer 3] [verdachte] herkend als de persoon die op hem afkwam met een mes en hem probeerde te steken.[17]

Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank het volgende. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben (op enig moment) tijdens de ongeveer 33 seconden durende vechtpartij een mes in hun hand gehad. De rechtbank wordt in haar overtuiging dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een mes bij zich hebben gehad gesterkt door de zich in het dossier bevindende processen-verbaal[18] waaruit volgt dat beide verdachten bekend zijn met het dragen van messen. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij die avond bij twee personen een mes heeft gezien. Daarmee staat zijn wetenschap omtrent de aanwezigheid van messen vast. Er zijn onvoldoende aanwijzingen in het dossier om vast te kunnen stellen dat hij tijdens de vechtpartij ook een mes heeft vastgehad. Ten aanzien van [medeverdachte 3] kan de rechtbank evenmin vaststellen dat hij een mes in handen heeft gehad. In zijn geval zijn er ook onvoldoende aanwijzingen dat hij wist dat er in de verdachtengroep messen aanwezig waren.

Wie heeft of hebben gestoken?

De rechtbank heeft hiervoor ten aanzien van [medeverdachte 1] en [verdachte] vastgesteld dat zij tijdens de vechtpartij een mes hebben vastgehad. Hoewel het zeker niet is uit te sluiten, is de rechtbank van oordeel dat niet met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is vast te stellen dat zij ook daadwerkelijk gestoken hebben. Zij hebben dat zelf ontkend, de medeverdachten zeggen niets gezien te hebben en de verklaringen van de slachtoffers geven op dit punt onvoldoende uitsluitsel. Weliswaar heeft [naam 6] verklaard dat zij van [verdachte] heeft gehoord dat [alias 1] had gestoken, maar deze zogenaamde de auditu-verklaring is, ook in samenhang met de overige bewijsmiddelen, onvoldoende bewijs voor het daadwerkelijk steken door [medeverdachte 1] , te meer daar de verklaring van [naam 6] niet ondersteund wordt door de verklaring van [verdachte] . In dat verband lijkt uit verklaringen soms de suggestie te volgen dat [medeverdachte 1] gestoken zou hebben, maar dergelijke suggesties kunnen niet bijdragen aan het bewijs.

De rechtbank vindt wel bewezen dat [medeverdachte 2] daadwerkelijk gestoken heeft en wel om de volgende redenen.

Uit de resultaten van het hierboven genoemde DNA-onderzoek[19] leidt de rechtbank – kort gezegd – het volgende af:

De bewijskracht is in alle gevallen meer dan 1 miljard. Ook op zeven andere plekken op de jas en op negen andere plekken op het vest is bloed aangetroffen en bemonsterd. Daaruit komt geen match met het DNA van [medeverdachte 2] of een andere verdachte. De rechtbank constateert dat de bemonsteringen rondom en nabij de mogelijke steekbeschadigingen voornoemd corresponderen met de letsels die door de forensisch arts bij [slachtoffer 2] geconstateerd zijn[20], maar dat daarmee onvoldoende vast staat dat [medeverdachte 2] de potentieel dodelijke prikwond in de arm van [slachtoffer 2] heeft toegebracht. Niet uitgesloten kan worden dat hij de snijwonden (en niet de prikwond) heeft toegebracht waarbij zijn DNA op de linkermouw van het vest van [slachtoffer 2] is achtergebleven.

[medeverdachte 2] heeft geen redengevende verklaring kunnen geven voor de aanwezigheid van zijn DNA rondom twee steekbeschadigingen in de kleding van [slachtoffer 2] en aan de linker onder- en achterkant van de jas van [slachtoffer 2] . Dat hij hiervoor geen verklaring heeft komt – aldus [medeverdachte 2] – omdat hij knock-out geslagen is. Niet ter discussie staat dat [medeverdachte 2] , toen hij na afloop van de vechtpartij bij de avondwinkel aan kwam lopen, een bloedneus had. Onduidelijk is op welk moment tijdens de vechtpartij hij die bloedneus heeft opgelopen. Zijn verklaring dat hij knock-out geslagen is vindt geen bevestiging in de verklaringen van direct betrokkenen. Weliswaar heeft een getuige een jongen op de grond van de Van Lochemstraat zien liggen[21], maar onduidelijk is wie dat was en op welk moment dat was. Immers, ook [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij klappen kreeg waardoor hij “naar de grond” is gegaan en “op de grond” heeft gelegen en [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij de jongen die [slachtoffer 1] stak een duw heeft gegeven waardoor deze persoon op de grond viel en dat hij zijn vriend (de rechtbank begrijpt [slachtoffer 1] ) op de grond heeft zien liggen. Maar ook al zou de verklaring van [medeverdachte 2] dat hij op enig moment knock-out geslagen is worden bevestigd, dan sluit dit naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat hij gestoken heeft. Immers, ook in dat geval zal - gelet op de inhoud van de verklaringen van betrokkenen en het feit dat de medeverdachten met name over hun eigen rol hebben willen verklaren - onduidelijk blijven op welk moment en onder welke omstandigheden hij knock-out is gegaan. [medeverdachte 2] heeft - eerst nadat hij geconfronteerd werd met het gegeven dat zijn DNA was aangetroffen op kleding van [slachtoffer 2] - speculatieve alternatieve scenario’s geschetst die er in de kern op neerkomen dat het bloed van zijn, [medeverdachte 2] , bloedneus (via de hand of mouw van [slachtoffer 2] ) in de buurt van de steekwond van [slachtoffer 2] terecht is gekomen. Nog daargelaten het feit dat niet met zekerheid gezegd kan worden dat het om [medeverdachte 2] bloed gaat dat rondom de steekverwoningen van [slachtoffer 2] is aangetroffen (gelet op het gegeven dat het DNA van meerdere personen afkomstig is), acht de rechtbank voorgaand speculatieve alternatieve scenario volstrekt onwaarschijnlijk gelet op het feit dat zijn DNA/bloed uitsluitend is aangetroffen nabij de steekbeschadigingen in de jas van [slachtoffer 2] en nergens anders op diens kleding, zo blijkt uit bemonsteringen op zestien andere plaatsen op de kleding van [slachtoffer 2] .

In het hiervoor overwogene heeft de rechtbank al vastgesteld dat [medeverdachte 2] die avond in het bezit was van een mes. De rechtbank stelt tevens vast dat er DNA van [medeverdachte 2] is aangetroffen rondom een steekbeschadiging in de jas van [slachtoffer 2] ter hoogte van de potentieel dodelijke steekverwonding in zijn linkerflank. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank voldoende bewijs aanwezig acht voor het steken door [medeverdachte 2] . De rechtbank acht onvoldoende bewijs aanwezig voor de vaststelling dat [medeverdachte 1] en/of [verdachte] , die zoals hiervoor overwogen volgens de rechtbank tijdens de vechtpartij een mes in hun hand hebben gehad, gestoken heeft/hebben.

De rechtbank constateert dat de forensische opsporing heeft vastgesteld dat de kleding van [slachtoffer 2] niet volgens de geldende normen was verpakt toen deze op de afdeling werd ontvangen, maar dat er geen aanwijzingen zijn dat dit van invloed is geweest op de resultaten van het forensische onderzoek, in het bijzonder voor contaminatie.

Wie heeft welke verwondingen toegebracht?

Zoals uit het hiervoor overwogene volgt kan met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] de potentieel dodelijke steekverwonding in de buik bij [slachtoffer 2] heeft toegebracht. Daarentegen kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld wie de verwondingen bij [slachtoffer 1] en de potentieel dodelijke prikverwonding in de arm van [slachtoffer 2] heeft toegebracht. Op dezelfde hoogte als de prikwond heeft [slachtoffer 2] immers ook snijwonden. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat meerdere verdachten een mes hebben gehanteerd laat dat de mogelijkheid open dat de potentieel dodelijke prikverwonding in de arm van [slachtoffer 2] door een andere verdachte dan [medeverdachte 2] is toegebracht.

Opzet op de dood

[slachtoffer 1] werd in zijn borst en rug gestoken. Door de forensisch patholoog is geconcludeerd dat het overlijden het gevolg is van één scherprandig steekletsel ter hoogte van de linkerborstkas. [slachtoffer 2] werd in de onderbuik gestoken en had drie snijwonden in de linkerbovenarm en een prikwond in de linkerbovenarm (achter). Door de forensisch patholoog is geconcludeerd dat de aangetroffen letsels potentieel dodelijk zijn, aangezien zich in de omgeving van het steekletsel in de linkerbovenarm grote bloedvaten bevinden die bij perforatie een fataal verlopende bloeding tot gevolg kunnen hebben, en zich in de buikstreek naast grote bloedvaten tevens belangrijke organen bevinden, zoals de darmen, die geperforeerd hadden kunnen worden waardoor fataal bloedverlies of bijkomende infecties kunnen ontstaan.[22]

Om tot een bewezenverklaring van doodslag te komen moet bewezen kunnen worden dat bij degene die op genoemde plekken heeft of hebben gestoken op z’n minst genomen voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanwezig is geweest. Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans op de dood teweeg heeft gebracht, de verdachte zich bewust was van die aanmerkelijke kans en die kans ook heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Naar het oordeel van de rechtbank bestond met het handelen van degene(n) die op bedoelde plekken heeft/hebben gestoken, naar algemene ervaringsregels, zonder enige twijfel een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden komen te overlijden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat de borst- en buikstreek vitale en kwetsbare organen bevatten die, als ze geraakt worden, in de regel tot een levensbedreigende situatie leidt. Naar algemene ervaringsregels levert het met een mes steken in dit deel van het lichaam dan ook een aanmerkelijke kans op de dood op. Nu het algemene ervaringsregels betreft, heeft iedereen, dus ook degene(n) die gestoken heeft/hebben, wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. De rechtbank weegt daarbij bovendien mee dat aan [slachtoffer 1] in dit kwetsbare gebied diepe steekwonden zijn toegebracht: de diepte van het steekkanaal aan de borst bedroeg tenminste 4,5 cm en van het steekkanaal aan de rug circa 5 centimeter.[23] Bovendien ging het om een hectische, chaotische en dynamische situatie, in het donker terwijl het regende, waarbij de betrokken personen zich in elkaars directe nabijheid bevonden en zich op korte afstand van elkaar bewogen, waardoor de kans op het toebrengen van dodelijk letsel evident toeneemt. De gedragingen van de persoon of personen die gestoken heeft/hebben, te weten het met een mes in de borst- en/of buikstreek van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] steken, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm dan ook zodanig gericht op het teweeg brengen van dodelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat die persoon of personen door zijn/hun handelen de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bewust heeft/hebben aanvaard.

Tussenconclusie

Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat degene(n) die gestoken heeft/hebben willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft/hebben aanvaard dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als gevolg daarvan zouden komen te overlijden. De rechtbank acht daarmee bewezen dat het opzet van die persoon of personen in voorwaardelijke zin gericht was op het van het leven beroven van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank acht tevens bewezen dat [medeverdachte 2] de persoon was die [slachtoffer 2] in elk geval in de buik gestoken heeft en daarmee op z’n minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2] . De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of [medeverdachte 2] dit tezamen en in vereniging met anderen heeft gedaan en of hem als medepleger de dood van [slachtoffer 1] kan worden aangerekend.

Medeplegen

De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen bewezenverklaard kan worden wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een vooropgezet plan hoeft aan het medeplegen niet ten grondslag te liggen; medeplegen kan ook als een opwelling uit de situatie voortkomen en zelfs stilzwijgend plaatsvinden. Ook hoeft niet iedere medepleger exact op de hoogte te zijn van de bijdrage(n) van de andere medepleger(s) aan het strafbare feit. Wel dient bij de medepleger sprake te zijn van dubbel (voorwaardelijk) opzet dat bestaat in een wil die zowel op het tot stand brengen van het feit gericht is als op de samenwerking met de andere dader of daders. Niet nodig is dat komt vast te staan dat de medepleger weet/opzet heeft van de precieze gedragingen die zijn medeplegers hebben verricht. Voldoende is dat er causaal verband is tussen de feitelijke delictgedragingen van de medeplegers en de voorafgaande samenwerking tussen de medeplegers. Bij medeplegen gaat het om een samen doen, waarbij de samenwerking de kenmerken heeft van een geleverde rechtstreekse en substantiële bijdrage aan het vervullen van de centrale delictsbestanddelen. Bij de beoordeling van de feitelijke gedragingen kunnen als elementen voor het bewijs van de nauwe samenwerking worden aangemerkt: de intensiteit van de samenwerking, eventuele taakverdeling, de rol in voorbereiding, gezamenlijke uitvoering en afhandeling en het belang van die rol, het zich niet terugtrekken op daarvoor geëigende tijdstippen en aanwezigheid op de beslissende momenten. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachten bij het tenlastegelegde het volgende af. De verdachtengroep is die avond in elk geval vanaf het ‘chillen’ op de hoek van de Langestraat en de Haverstraatpassage bij elkaar geweest. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben die avond een mes bij zich. [medeverdachte 4] heeft dat gezien. Ook staat buiten kijf dat door meerdere personen uit de verdachtengroep die avond alcohol is gedronken[24] en is geblowd[25]. Aannemelijk is dan ook dat dat van invloed is geweest op het gedrag van die personen. De sfeer werd gaandeweg opgefokter. [medeverdachte 1] was onder invloed. Dat was merkbaar aan zijn houding, het overal op reageren, het schreeuwen en het schelden. Over hem wordt gezegd dat hij ‘reageerde alsof hij de baas was van de stad’ en ‘hij voelde zich groter dan ons en wilde zich denk ik meer bewijzen, dat niemand met hem moest ouwehoeren. Zo ontstond de eerste woordenwisseling.’ en ‘de ruzie was begonnen omdat hij dronken was. Je zag echt dat hij dronken was.’[26] Na de eerste confrontatie is de slachtoffergroep doorgelopen. De verdachtengroep is vervolgens naar de avondwinkel gegaan voor meer drank. De groep is geruime tijd voor de avondwinkel blijven hangen. Daarbij ontstond een discussie die zo luid was dat deze de interesse wekte van getuige [getuige 2] , die boven de avondwinkel woont. Een persoon, de rechtbank leidt uit het signalement af dat dit [medeverdachte 1] is geweest, sprak met luide stem. Hij schreeuwde dat het hem niet boeide dat er camera’s waren en riep iets over dat ze mee moesten lopen de steeg in. Hij klonk boos en leek ook te wijzen naar camera’s. Hij zei iets over dat hij een mes bij zich had en dat de andere jongen (de rechtbank begrijpt: [naam 7] ) mee moest lopen.[27] Ze dreigden beiden elkaar te steken.[28] [medeverdachte 2] , die ook bij het luide gesprek betrokken werd, verklaart hierover dat er sprake was van een discussie over een mes.[29] [medeverdachte 1] was druk aan het praten met armgebaren en wilde hem in die discussie betrekken. [medeverdachte 2] wilde dat niet en vond het irritant en duwde hem weg. De rechtbank acht het aannemelijk dat het gesprek waarnaar [getuige 2] verwijst, betrekking had op een andere situatie dan de latere vechtpartij. Dat doet echter niet af aan en is ook niet in tegenspraak met het feit dat getuige [getuige 2] [medeverdachte 1] herhaaldelijk heeft horen zeggen dat hij een mes bij zich had. [medeverdachte 1] zei ook het vaakst dingen over camera’s en dat het hem niet boeide waarbij hij ook leek te wijzen naar de camera’s.[30] Ten aanzien van de kort op elkaar volgende tweede en de derde confrontatie is eerder vastgesteld dat de verdachtengroep de parkeerplaats aan de Overduingaarde oploopt en kort daarna in de richting van de Van Lochemstraat loopt. [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] maken gebaren in de richting van de Van Lochemstraat waarna zij teruglopen naar de parkeerplaats. De slachtoffergroep loopt op dat moment op de Van Lochemstraat. Hierna loopt de slachtoffergroep terug naar de verdachtengroep.

Vervolgens komt het tot de derde, fatale, confrontatie. Onder verwijzing naar hetgeen is opgenomen onder de in deze subparagraaf opgenomen kopjes Wie had een mes of wetenschap van een mes? en *Wie heeft of hebben gestoken?*herhaalt de rechtbank dat zij eerder al heeft vastgesteld dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] op enig moment tijdens het gevecht een mes in handen hebben gehad, dat [medeverdachte 2] [slachtoffer 2] in zijn buik heeft gestoken en dat [medeverdachte 4] wetenschap had van het feit dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die avond een mes bij zich droegen.

Ten aanzien van de overige bijdragen aan de gewelddadige confrontatie stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] schreeuwt tijdens de woordenwisseling met de slachtoffergroep en daarbij dingen roept als “kom dan, kom dan” en “kom in het steegje vechten”.[31] [medeverdachte 2] rent als eerste in de richting van de slachtoffergroep. [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] rennen er achteraan, vrijwel direct gevolgd door [medeverdachte 4] . Daarbij heeft [medeverdachte 1] meer snelheid en lijkt hij [verdachte] in te halen. De hele verdachtengroep rent dus naar de slachtoffergroep. [medeverdachte 1] gooit een blikje. [slachtoffer 2] krijgt een blikje tegen zijn hoofd gegooid. [medeverdachte 1] geeft twee jongens die blijven staan, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , klappen.[32]

Ook [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] vechten mee, waarbij [medeverdachte 4] [slachtoffer 2] een trap geeft en [medeverdachte 3] [slachtoffer 3] een trap op zijn lever of zijn buik geeft. Daarna rent [medeverdachte 3] nog achter twee andere jongens uit de slachtoffergroep aan. [verdachte] geeft een jongen een klap die op hem af rent en hem wilde slaan. Hij heeft naar eigen zeggen mogelijk ook met een andere jongen gevochten. Op enig moment rent [slachtoffer 4] uit de richting van de kruising in de richting van de Oldenzaalsestraat waarbij hij achtervolgd wordt door [medeverdachte 3] en [verdachte] . Halverwege de Van Lochemstraat gaan leden van de verdachtengroep achter de slachtoffergroep aan en achtervolgen deze.

Daarnaast is een aantal geweldshandelingen aan leden van de verdachtengroep toe te schrijven, zonder dat met zekerheid kan worden vastgesteld door wie de desbetreffende handeling is verricht. De rechtbank noemt de volgende, anoniem gebleven, bijdragen. Tijdens de voorafgaande woordenwisseling is volgens een getuige vanuit de verdachtengroep “Kom dan, kom dan, ik pak je, ik steek je neer” geroepen. Ook is geroepen dat de slachtoffergroep in een zekere hoek moest komen, omdat zij (de verdachtengroep) hen niet wilden slaan voor de camera’s. [slachtoffer 1] wordt vervolgens twee keer gestoken door een onbekend gebleven dader. [slachtoffer 2] wordt vastgehouden en wordt eveneens herhaaldelijk gestoken, waarbij de rechtbank alleen van de steek in zijn buik heeft vastgesteld dat deze door [medeverdachte 2] is toegebracht. Iemand probeert [slachtoffer 3] neer te steken, welke poging hij met zijn tas kon pareren. Dit alles heeft zich afgespeeld in een tijdsbestek van slechts ongeveer 33 seconden.

De rechtbank stelt vast dat alle verdachten op de slachtoffergroep zijn afgerend en de fysieke confrontatie hebben gezocht nadat [medeverdachte 1] daadwerkelijk had uitgedaagd om te komen vechten. Vervolgens is met een blikje gegooid, geslagen, getrapt, meermalen gestoken, stekende bewegingen met een mes gemaakt, vastgepakt en achter [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] aangerend (met een mes). Daar komt bij dat de verdachten na de vechtpartij opvallend gedrag hebben vertoond. Vier van de vijf verdachten zijn weggerend via de Overduingaarde. Zij hebben zich opgesplitst in twee groepjes en zijn vervolgens op een afgesproken plaats, te weten bij het Volkspark, weer bij elkaar gekomen. Verder hebben de verdachten wisselend of onjuist verklaard over hun relatie met de andere verdachten. Alle verdachten, met uitzondering van [medeverdachte 1] die zijn telefoon op de plaats delict verloren was, hebben hun in gebruik zijnde telefoon kort na de vechtpartij weggemaakt of hiervan gegevens gewist. [medeverdachte 2] heeft kort na het incident op internet een zwarte jas van het merk The North Face te koop aangeboden, die treffende gelijkenis vertoont met de jas die hij op 22 december 2023 droeg en slechts enkele dagen eerder had gekocht. Tijdens zijn verhoor heeft hij geweigerd te verklaren waar deze jas is gebleven. [medeverdachte 3] telefoon is na het incident door zijn broer afgepakt, waarna contacten van het toestel zijn verwijderd en hij geen contact meer met anderen mocht hebben. [medeverdachte 4] heeft na het incident de opvallende gele lusjes van zijn jas verwijderd en naar zijn zeggen “weggegeven” en een bontkraag op zijn jas bevestigd. [verdachte] maakte onmiddellijk na de vechtpartij gebruik van een andere telefoon en verklaarde in strijd met de waarheid dat hij deze telefoon al langer in gebruik had. De pet die hij die avond droeg, zou volgens eigen zeggen bij hem thuis liggen, maar werd daar niet aangetroffen. Verder heeft [medeverdachte 3] verklaard dat [medeverdachte 1] en [verdachte] zich vreemd gedroegen nadat zij elkaar bij het Volkspark opnieuw ontmoetten: zij reageerden ontwijkend op vragen over een mes en liepen vervolgens samen in de richting van de bosjes. Ook heeft [medeverdachte 1] een vuilniszak met de kleding die hij die avond droeg, en die hij in een aangetroffen appwisseling met [naam 2] “kankerheet” noemde, die nacht nog door haar laten ophalen en verbergen. De hiervoor genoemde gedragingen leveren, in onderlinge samenhang beschouwd, meerdere aanwijzingen op voor betrokkenheid van de verdachten bij een ernstig strafbaar feit en pogingen om te voorkomen dat tijdens het onderzoek bewijs wordt gevonden voor hun betrokkenheid. Ook dit gedrag onderstreept de samenwerking.

Verdachte en de medeverdachten waren in elkaars nabijheid voorafgaand aan en gedurende de vechtpartij. [medeverdachte 2] heeft zoals vastgesteld [slachtoffer 2] in zijn buik gestoken. Daarnaast is vastgesteld dat ook [medeverdachte 1] en [verdachte] tijdens het gevecht de beschikking hadden over een mes. Voor alle drie geldt dat zij onder die omstandigheden een fysiek gevecht hebben uitgelokt en zijn aangegaan, waaraan zij op een actief-agressieve wijze hebben deelgenomen. Geen van deze drie verdachten heeft zich op enig moment gedistantieerd of geprobeerd de ander(en) tegen te houden. De rechtbank is van oordeel dat door aldus te handelen deze verdachten in nauwe en bewuste samenwerking met elkaar hebben gehandeld, waardoor zij gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de gedragingen van een ieder, alsmede voor de consequenties daarvan, zodat in het midden kan blijven wie precies welke gedragingen heeft verricht. Zij hebben bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij de confrontatie gebruik zou worden gemaakt van de aanwezige messen en dat daarmee personen uit de slachtoffergroep zouden worden gestoken op een vitale plaats/vitale plaatsen. Een zeer reëel scenario, dat helaas ook is verwezenlijkt.

Daarmee acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 2] tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en [verdachte] [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd en eveneens tezamen en in vereniging heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Zoals eerder is besproken kan de rechtbank niet vaststellen dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] (een) mes(sen) hebben gehanteerd. In het geval van [medeverdachte 3] kan zelfs niet worden vastgesteld dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van messen in de verdachtengroep. Weliswaar kan uit de voorgaande bespreking van de feiten en omstandigheden worden afgeleid dat beiden een rol in de beschreven geweldplegingen hebben gespeeld, maar naar het oordeel van de rechtbank zijn hun handelingen en gedragingen niet zodanig significant dat zij als medeplegers aan de doodslag op [slachtoffer 1] en de poging doodslag op [slachtoffer 2] kunnen worden beschouwd. Openlijke geweldpleging

Artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), stelt het openlijk en met verenigde krachten plegen van (groeps)geweld tegen personen strafbaar. Daarbij is niet nodig dat iedere pleger zelf geweld heeft gebruikt tegen ieder slachtoffer. Voor een bewezenverklaring van het “in vereniging” plegen van geweld moet komen vast te staan dat de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan dat openlijke geweld.

Zoals uit het voorgaande blijkt is in korte tijd vanuit de groep van verdachte fors geweld gebruikt tegen de slachtoffergroep waar ook [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] deel van uit maakten. Verdachte is vanaf het begin van het geweld daarbij aanwezig geweest. De voortdurende aanwezigheid van verdachte bij dit geweld en de door hem gepleegde geweldshandelingen leveren naar het oordeel van de rechtbank een voldoende significante bijdrage op aan de openlijke geweldpleging. Hetgeen is voorgevallen dient te worden aangemerkt als één aanval tegen een groep personen, door gezamenlijk gepleegd (openlijk) geweld waarbij de ene geweldpleger zich gesterkt voelt door de andere geweldplegers en er daardoor gemakkelijk escalatie optreedt.

Gelet op voorgenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het openlijk geweld zoals tenlastegelegd, zodat hij als pleger daarvan dient te worden aangemerkt.

Conclusie

De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde, de doodslag en poging doodslag en ook de onder feit 3 ten laste gelegde openlijke geweldpleging, wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.

08-141849-25

Verdachte bekent dat hij zich op 3 mei 2025 in Enschede op/aan de Oude Markt dreigend heeft gedragen en [slachtoffer 5] (hierna: [slachtoffer 5] ) en [slachtoffer 6] (hierna: [slachtoffer 6] ) heeft geslagen. Verdachte was op dat moment samen met de medeverdachte [medeverdachte 5] . [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] hebben onder meer verklaard dat zij door verdachte en door de medeverdachte zijn geslagen.

Uit de medische stukken in het dossier blijkt dat [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] lichamelijk letsel hebben opgelopen bij deze geweldshandelingen.

Ten aanzien van het antwoord op de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel heeft de rechtbank zich gebaseerd op de definitie van zwaar lichamelijk letsel zoals neergelegd in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de uitleg die hieraan wordt gegeven in de geldende rechtspraak. Gelet op deze definitie is de rechtbank van oordeel dat het bij [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] geconstateerde letsel niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel zoals bedoeld in artikel 141 lid 2 aanhef en onder 2e Sr. Dit maakt dat verdachte zal worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid dat zijn handelen zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] ten gevolge heeft gehad. De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde openlijk geweld met enig lichamelijk letsel tot gevolg.

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair ten laste gelegde feiten. Nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit zal de rechtbank - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen[33]:

5.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht (wat betreft parketnummer 08-001814-24) op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt en (wat betreft parketnummer 08-141849-25) op grond van de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder parketnummer 08-001814-24 feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 en onder parketnummer 08-141849-25 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:

  1. primairhij op 22 december 2023 te Enschede tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, door opzettelijk meermalen, met kracht met (een) mes(sen) in de hartstreek dan wel in de borststreek en/of in de long en/of rug(streek) van die [slachtoffer 1] te steken, ten gevolge waarvan deze is overleden;

2 primairhij op 22 december 2023 te Enschede tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, opzettelijk op die [slachtoffer 2] is toe gelopen/gerend en/of die [slachtoffer 2] heeft achtervolgd en/of die [slachtoffer 2] heeft ingesloten en/of vastgehouden en/of geduwd en/of ten val heeft gebracht en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of meermalen, (met kracht) met (een) mes(sen) de buik en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3 primairhij op 22 december 2023 te Enschede openlijk, te weten op of aan de Van Lochemstraat (omgeving kruising Overduingaarde-Van Lochemstraat) in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] door op die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] toe te lopen/rennen en/of die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] te achtervolgen en/of te isoleren van hun (vrienden) groep en/of meermalen, met een mes stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] .

08.141849.25

hij op 3 mei 2025 te Enschede openlijk, te weten op/aan de Oude Markt, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten

  • [slachtoffer 5] en- [slachtoffer 6]

door dreigend op die [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6] toe te lopen en/of op zeer dichte afstand van die [slachtoffer 5] te gaan en/of te blijven staan en/of zich op te dringen aan die [slachtoffer 5] en/of vervolgens meermalen, met kracht die [slachtoffer 5] in diens gezicht en/of op/tegen diens hoofd te slaan en/of

  • die [slachtoffer 6] met zodanige kracht tegen diens neus te slaan dat [slachtoffer 6] op de grond viel en het bewustzijn verloor

terwijl dit door hem gepleegde geweld

enig lichamelijk letsel, te weten oogletsel voor slachtoffer [slachtoffer 5] ten gevolge heeft gehad en

enig lichamelijk letsel te weten een gebroken neus en (achter)hoofdletsel voor slachtoffer [slachtoffer 6] , ten gevolge heeft gehad.

De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder parketnummer 08-001814-24 feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 primair en onder parketnummer 08-141849-25 primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

6 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 47, 141 en 287 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:

08-001814-24

feit 1 primair het misdrijf: medeplegen van doodslag;

feit 2 primair het misdrijf: medeplegen van poging tot doodslag;

feit 3 primair het misdrijf: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;

08-141849-25

primair het misdrijf: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

7 De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8 De op te leggen straf of maatregel

8.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft als volgt gevorderd. Het jeugdstrafrecht moet worden toegepast en aan verdachte dient een jeugddetentie voor de duur van achttien maanden te worden opgelegd, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden, zoals die door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) zijn geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (hierna: GBM) gevorderd voor de duur van twaalf maanden, bestaande uit het programma zoals door de Raad geadviseerd, te vervangen door twaalf maanden jeugddetentie als verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel meewerkt. Deze maatregel moet dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat – indien de rechtbank tot het oordeel komt dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van doodslag in vereniging – de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven, gelet op de ernst van het feit, de ernstig geschokte rechtsorde en het vereiste pedagogisch effect op verdachte, dat het wenselijk maakt dat tussen daad en straf geen lange periode verstrijkt.

8.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen en de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, gelet op inhoud van de rapporten die over hem zijn opgesteld. De raadsman heeft zich niet verzet tegen oplegging van een GBM. Voorts stelt hij zich op het standpunt dat een jeugddetentie opgelegd kan worden die niet langer is dan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Een dergelijke straf acht de raadsman gepast, gelet op de bepleite vrijspraak voor de zwaardere (onder 1 en 2 primair ten laste gelegde) feiten. Oplegging van een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie zou de reeds ondergane behandeling van verdachte teniet doen, waardoor zijn positieve ontwikkeling mogelijk niet standhoudt. De raadsman verzet zich gelet op het voorgaande tegen opheffing van de schorsing, en acht opheffing van de schorsing bovendien strijdig met de belangen van verdachte, nu jeugddetentie de behandeling van verdachte en daarmee de positieve stappen die verdachte inmiddels heeft gezet doorkruist.

6.3 De gronden voor een straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.

De ernst van de feiten

Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan doodslag, door de vijftienjarige [slachtoffer 1] van het leven te beroven, poging tot doodslag op de veertienjarige [slachtoffer 2] en openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] . Verdachte heeft actief deelgenomen aan een vechtpartij waarbij één of meerdere messen zijn gebruikt door hemzelf en medeverdachten. Er lijkt nauwelijks aanleiding te zijn geweest voor dit excessieve geweld tegen een slachtoffergroep die bestond uit vijf minderjarige jongens van veertien tot zestien jaar. De verdachtengroep en de slachtoffergroep zijn elkaar die avond meerdere keren tegengekomen in de binnenstad van Enschede. Hierbij vonden woordenwisselingen plaats, die in belangrijk mate lijken te zijn aangejaagd door middelengebruik in en uitlatingen vanuit de verdachtengroep. Bij de derde confrontatie leidde dit tot een vechtpartij. Door leden van de verdachtengroep, waaronder verdachte, is daarbij binnen het zeer korte tijdsbestek van slechts ongeveer 33 seconden tenminste zeven keer (raak) gestoken. Het steekletsel is [slachtoffer 1] fataal geworden. [slachtoffer 1] overleed binnen enkele minuten na de aanval op zijn leven, liggend op straat, voor de ogen van zijn vrienden [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] , [naam 1] en andere omstanders die zich daar op dat moment bevonden. Duidelijk is dat de laatste minuten van [slachtoffer 1] ontzettend angstig voor hem moeten zijn geweest. [slachtoffer 2] raakte ernstig gewond. Alleen door tijdig operatief ingrijpen kon voorkomen worden dat ook hij aan zijn verwondingen zou overlijden.

Door het handelen van verdachte en zijn medeverdachten - dat niet anders kan worden omschreven dan als een zinloze en excessieve geweldsuitspatting - is aan een vijftienjarige jongen, een kind nog, die zijn eigen land vanwege de onveilige oorlogssituatie was ontvlucht en hoopte in Nederland een veilig bestaan te kunnen opbouwen, in enkele momenten het leven afgenomen. Verdachte en zijn medeverdachten hebben onbeschrijflijk leed en verdriet veroorzaakt. De nabestaanden en de slachtoffers zullen nog lange tijd last hebben van de gevolgen van deze gebeurtenis, zoals ook is gebleken uit het spreekrecht dat namens hen ter zitting is uitgeoefend. Het verlies dat de ouders van [slachtoffer 1] zo treffend en beeldend hebben verwoord is blijvend. Daarnaast draagt dergelijk zeer grof en zinloos geweld in de openbare ruimte, in de binnenstad, bij aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.

Daarbij geldt dat zowel verdachte als de medeverdachten in dit onderzoek geen volledige verantwoordelijkheid hebben willen nemen, noch openheid van zaken hebben gegeven over de gebeurtenissen van die avond. Kennelijk weegt de behoefte om zichzelf en/of medeverdachten uit de wind te houden zwaarder dan de behoefte aan rechtvaardigheid en de behoefte om de vragen van de ouders van de overleden jongen te beantwoorden. Immers, terwijl de verdachtengroep gedurende de avond voorafgaand aan het incident met elkaar is opgetrokken, vaststaat dat verschillende personen meerdere keren daadwerkelijk zijn gestoken, de vechtpartij zich op een paar vierkante meters afspeelde en er ook na het incident contact is geweest tussen de verdachten, hebben verdachte en de medeverdachten gedurende het hele strafproces ontkend zelf een mes voorhanden gehad te hebben, daarmee te hebben gestoken, een mes te hebben gezien of daarover gehoord te hebben. Het mes/de messen zijn nadien ook nergens aangetroffen. De rechtbank acht het uitermate onwaarschijnlijk dat er binnen de verdachtengroep niet meer informatie bekend is over het mes of de messen die avond en de steker of stekers. Het uitblijven van volledige duidelijkheid, ondanks het bij herhaling vragen stellen daarover, maakt dat veel vragen van de nabestaanden onbeantwoord zijn gebleven, wat het voor hen des te moeilijker maakt om het verlies van [slachtoffer 1] te (proberen te) verwerken.

Vervolgens heeft verdachte zich in mei 2025, terwijl hij onder voorwaarden geschorst was uit de voorlopige hechtenis, nogmaals schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld in de binnenstad van Enschede. Hij heeft de confrontatie gezocht en wederom fors geweld gebruikt tegen de slachtoffers [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] , door hen beiden met kracht in het gezicht te slaan. Door zo te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. Dit gebeurde terwijl hij onder invloed van middelen was.

De persoon van verdachte

De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 23 mei 2025. Daaruit blijkt dat hij - op een strafbeschikking in verband met overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 na - niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.

De rechtbank heeft ook kennis genomen van de over verdachte opgemaakte deskundigenrapportages.

De pro Justitia-rapportage van 13 mei 2024, opgesteld door drs. G. van der Valk, GZ-psycholoog, ziet op de zaak onder parketnummer 08-001814-24. Uit dit rapport volgt dat bij verdachte sprake is van een aandachtsdeficiëntiestoornis, een andere gespecificeerde trauma- of stressorgerelateerde stoornis, een specifieke leerstoornis en een stoornis in cannabisgebruik in vroege remissie waarbij tevens ouder-kindproblematiek is vastgesteld. Gelet op zijn persoonlijkheidsontwikkeling heeft verdachte onvoldoende mogelijkheden gehad om zijn gedrag tussentijds bij te sturen, beslissingen te heroverwegen en andere keuzes te maken. De psychische tekorten, ontstane (gedrags)patronen en context hebben grote impact op zijn functioneren en maken dat hij meer de kans heeft om in dergelijke situaties terecht te komen en op het maken van foute keuzes waarbij het geweten onvoldoende stuurt. In het geval van een bewezenverklaring wordt geadviseerd om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico op gewelddadig en overig delinquent gedrag wordt zonder behandeling en begeleiding als matig-hoog ingeschat. De psycholoog ziet geen aanleiding om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen, omdat verdachte binnen de juiste setting nog pedagogisch bereikbaar is en omdat hij kwetsbaar is in zijn sociaal emotionele ontwikkeling. Behandeling en begeleiding in een stevig kader zijn van belang, gelet op de forse problematiek van verdachte. Geadviseerd wordt om - bij een bewezenverklaring - deze behandeling op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel, waarbij de jeugdreclassering toeziet op de uitvoering. Een GBM wordt niet passend geacht, omdat verdachte niet eerder voldoende heeft kunnen profiteren van een specifiek behandelaanbod. Voorstelbaar is dat wanneer verdachte toch een (veel) groter aandeel heeft, het beeld verschuift en een forsere stok achter de deur noodzakelijk is, waarbij de behandeling aanvangt in de JJI.

In de aanvullende pro Justitia-rapportage van 16 juni 2025 door drs. G. van der Valk, voornoemd, opgesteld naar aanleiding van de zaak onder parketnummer 08-141849-25 is de diagnostiek onveranderd. In het geval van een bewezenverklaring was van deze stoornissen ook sprake tijdens het tenlastegelegde. Hoewel verdachte had kunnen weten dat het middelengebruik en de omgang met antisociale vrienden bij hem regelmatig leiden tot ongecontroleerd destructief gedrag c.q. agressief gedrag, is de onmacht om dit te controleren vanwege zijn problematiek dusdanig dat wordt geadviseerd om de feiten in verminderde mate aan hem toe te rekenen. Er zijn voldoende indicaties om het jeugdstrafrecht toe te passen (verdachte was ten tijde van het onder 08-141849-25 ten laste gelegde inmiddels meerderjarig), terwijl hier nauwelijks contra-indicaties voor zijn. Het recidiverisico voor gewelddadig en overig delinquent gedrag wordt (zonder behandeling en begeleiding) als hoog inschat. De huidige behandeling van verdachte (die binnen het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis in gang is gezet) bestaat uit een opname op de jeugdafdeling van Tactus die gericht is op het behandelen van verslaving waarbij ook aandacht is voor traumabehandeling (onder meer middels EMDR) en het aanleren van diverse vaardigheden. Accare voert wekelijks schema-therapeutische traumabehandeling uit en blijft dit ook doen na de opname. Zij voert ook de behandeling van het (gezins)systeem uit. Dit huidige klinische aanbod lijkt goed aan te slaan. Verdachte toont zich open, meewerkend en gemotiveerd. Bij voldoende holding en de juiste randvoorwaarden kan hij tot verandering en positieve keuzes komen. Geadviseerd wordt om de hiervoor genoemde behandeling vanuit Tactus en Accare op te leggen als onderdeel van een GBM waarbij de jeugdreclassering toeziet op de uitvoering. Daarnaast wordt jeugdreclasseringstoezicht geadviseerd, zodat deze begeleiding niet stopt als de GBM mislukt. Een GBM geeft verdachte een duidelijk kader en heldere structuur, wat helpt om het delinquente gedrag te reguleren en tot sociaal-emotionele ontwikkeling te komen. Verdere begeleiding en behandeling worden noodzakelijk geacht om het recidiverisico te verminderen. De time-out mogelijkheid van de GBM geeft de jeugdreclasseerder, in samenwerking met de behandelaren van Tactus, Accare en de jeugdcoaches, meer mogelijkheden in de behandeling van verdachte doordat hij gevoelig is voor directe consequenties. Mocht de GBM mislukken, dan is verdachte detentiegeschikt gebleken. Gezien de hardnekkigheid van zijn probleemgedrag en de noodzakelijk geachte interventies, is een termijn van een jaar noodzakelijk om effect van de interventies te kunnen sorteren.

De rechtbank neemt het advies van de psycholoog over om de bewezen verklaarde feiten onder beide parketnummers in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.

Uit het advies van de Raad van 16 juni 2025, opgesteld door [medewerker raad 1] , raadsonderzoeker, volgt dat de Raad zich kan vinden in het meest recente strafadvies van de psycholoog. Geadviseerd wordt om aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met bijzondere voorwaarden, waarbij aan de Jeugdbescherming Overijssel te Hengelo opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving daarvan. Daarnaast adviseert de Raad oplegging van een GBM voor de duur van twaalf maanden in de vorm van een klinische- en nazorgbehandeling bij Tactus, ambulante behandeling bij Accare, urinecontroles en een locatieverbod met elektronische monitoring. Daarbij wordt geadviseerd om te bevelen dat de GBM dadelijk uitvoerbaar is.

In het aanvullend advies van de Raad van 8 september 2025, opgesteld door [medewerker raad 1] , raadsonderzoeker, past de Raad het eerder gegeven advies aan. Tactus en de jeugdreclasseerder zijn zeer tevreden over verdachtes inzet en vooruitgang en de stappen die hij maakt. Besloten is om zijn verblijf in de verslavingskliniek te verlengen en in overleg met verdachte is een aanmelding gedaan bij een Beschermd Wonen-plek van Tactus in [plaats 2] . De meerwaarde van elektronische monitoring wordt met het oog op een woonplek in [plaats 2] niet meer gezien. Door een verblijf bij Beschermd Wonen van Tactus, behandelingen vanuit Tactus en Accare en de mogelijkheid tot het verrichten van urinecontroles kan toekomstig delictgedrag voorkomen worden. Onvoorwaardelijke jeugddetentie zou het reeds ingezette (hulpverlenings)traject doorkruisen. De Raad adviseert derhalve om verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen onder bijzondere voorwaarden en de GBM voor de duur van twaalf maanden zonder elektronische monitoring en locatieverbod, maar met een verblijf bij Beschermd Wonen, deelname aan het dagprogramma van Tactus en met een aanvullende ambulante behandeling indien noodzakelijk.

De verklaringen van de deskundigen ter zitting van 18 juni 2025

De deskundige [medewerker raad 1] , raadsonderzoeker, heeft namens de Raad ter zitting het advies gehandhaafd. Hij heeft medegedeeld dat de behandeling van verdachte bij Tactus en Accare - die is gestart in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis - goed verloopt. Hierop zal moeten worden voortgebouwd in het kader van de GBM die door de Raad wordt geadviseerd. Er is een heel lange weg voor verdachte te gaan.

Ter zitting heeft de deskundige [medewerker raad 2] , gedragsdeskundige bij de Raad, toegelicht dat de behandeling van verdachte allereerst nodig is om verandering in het gedrag en denken van verdachte teweeg te brengen.

[medewerker jeugdbescherming] , jeugdreclasseerder bij Jeugdbescherming Overijssel, heeft ter zitting medegedeeld dat hij zich kan vinden in de rapportages van de psycholoog en de Raad. Om het recidivegevaar in te perken - en mede gelet op de pedagogische insteek van het jeugdstrafrecht - moet worden ingezet op de behandeling van verdachte, hoewel dat moeilijk te verenigen is met de aard en ernst van de ten laste gelegde feiten. Verdachte zal met zichzelf aan de slag moeten en dat gaat tot nu toe, tijdens zijn huidige behandeling, goed.

De verklaringen van de deskundigen ter zitting van 10 september 2025

Naar aanleiding van voornoemde aanvullende advies zijn ter zitting van 10 september 2025 opnieuw deskundigen gehoord. De deskundige [medewerker raad 1] heeft namens de Raad ter zitting het advies zoals verwoord in het rapport van 8 september 2025 gehandhaafd.

De deskundige [deskundige] , casusregisseur bij de Raad, heeft daarop aangevuld dat afronding van het uitgezette traject noodzakelijk is om de kans op herhaling in de toekomst te verkleinen. Op dit moment is er een geschikte behandelplek voor verdachte beschikbaar. Indien verdachte een jeugddetentie moet ondergaan dan zal dit van grote invloed zijn op zijn verdere ontwikkeling en motivatie.

[medewerker jeugdbescherming] , jeugdreclasseerder, heeft ter zitting medegedeeld dat hij zich kan vinden in het gewijzigde advies van de Raad. De recente schorsingsperiode is positief verlopen. Op basis van de inzet en motivatie van verdachte bestaat nu voor hem de mogelijkheid om de ingeslagen weg door te zetten en gedragsverandering te bewerkstelligen. Een plek bij beschermd wonen is schaars. In detentie zal verdachte niet behandeld worden.

Toepassing van het jeugdstrafrecht

Verdachte was zeventien jaar oud ten tijde van het plegen van de feiten onder parketnummer 08-001814-24. Hij was achttien jaar oud ten tijde van het plegen van het feit onder parketnummer 08-141849-25. Ten aanzien van een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit meerderjarig is, maar nog niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt, kan op grond van artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht worden toegepast indien de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven.

Gelet op de inhoud van de bovengenoemde rapportages en de toelichtingen van de deskundigen ter zitting, in combinatie met de feiten die zijn gepleegd tijdens de minderjarigheid van verdachte onder parketnummer 08-001814-24, ziet de rechtbank in de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan aanleiding om ook in de zaak met parketnummer 08-141849-25 recht te doen overeenkomstig de in artikel 77c Sr genoemde artikelen van het jeugdstrafrecht.

Overschrijding van de redelijke termijn

De rechtbank overweegt over de redelijke termijn het volgende. Voorop staat dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt. Als uitgangspunt heeft in een jeugdstrafzaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.

De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op het moment dat verdachte in verzekering is gesteld in de zaak met parketnummer 08-001814-24. Dit was op 2 januari 2024. De termijn tussen 2 januari 2024 en de datum waarop dit vonnis wordt gewezen bedraagt een jaar en ruim negen maanden. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn met ruim vijf maanden is overschreden. De rechtbank zal deze overschrijding in strafmatigende zin meewegen, zoals hieronder wordt uitgelegd.

De op te leggen straf en maatregel

De rechtbank is zich bewust van de jeugdige leeftijd van verdachte. Tegelijkertijd is sprake van zeer ernstige feiten, waaronder een levensdelict en een poging daartoe. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die doorgaans in min of meer vergelijkbare zaken voor doodslag worden opgelegd. Daar komt bij dat verdachte zich naast de doodslag en poging tot doodslag ook nog eens tot twee keer toe schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Verdachte heeft in het openbaar en zonder enige aanleiding excessief geweld gebruikt (waarbij een mes of messen is/zijn gehanteerd) tegen minderjarige slachtoffers, waardoor een dodelijk slachtoffer is gevallen en een ander slachtoffer ernstig gewond is geraakt. Ruim een jaar later heeft verdachte – opnieuw zonder noemenswaardige aanleiding - weer openlijk geweld gepleegd door de confrontatie te zoeken met twee jongens in het uitgaansgebied van Enschede, terwijl zijn voorlopige hechtenis op dat moment onder voorwaarden was geschorst. Noch de ernst van de eerdere feiten, noch de schorsing heeft hem er kennelijk van weerhouden om opnieuw een ernstig strafbaar feit te plegen.

Verdachte was ten tijde van het plegen van de misdrijven op 22 december 2023 zeventien jaar oud. Artikel 77i, eerste lid, onder b, Sr bepaalt dat iemand die ten tijde van het plegen van een misdrijf nog geen achttien jaar oud is tot maximaal vierentwintig maanden jeugddetentie kan worden veroordeeld. De rechtbank houdt hier rekening mee bij het bepalen van de strafmaat.

De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een (deels) onvoorwaardelijke jeugddetentie die de duur van het reeds ondergane voorarrest te boven gaat.

De rechtbank houdt - zoals hierboven uiteen is gezet - ambtshalve ook rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en zal de duur van de (aanvankelijk) op te leggen jeugddetentie van achttien maanden daarom verminderen met één maand.

Alles afwegend acht de rechtbank - conform de eis van de officier van justitie - een jeugddetentie voor de duur van zeventien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden. Aan het voorwaardelijke deel van de straf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de Raad.

Daarnaast zal de rechtbank de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige ex artikel 77w Sr (GBM) aan verdachte opleggen voor de duur van twaalf maanden. De rechtbank vindt deze maatregel noodzakelijk, gelet op de ernst van de feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld, de relatief korte periode waarin zij hebben plaatsgevonden en gezien de omstandigheid dat zelfs de ernst van de eerdere feiten verdachte niet van zijn nieuwe feiten – gepleegd tijdens zijn schorsing van de voorlopige hechtenis – hebben weerhouden. Uit de adviezen van de psycholoog en de Raad blijkt bovendien dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De rechtbank bepaalt dat de maatregel zal bestaan uit de een combinatie van onderdelen zoals geadviseerd door de Raad in het rapport van 16 juni 2025 en het aanvullende rapport van 8 september 2025 zoals hieronder vermeld. Indien verdachte niet of niet naar behoren meewerkt aan de maatregel, acht de rechtbank een vervangende jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden passend en geboden.

Dadelijke uitvoerbaarheid

Gelet op al hetgeen hiervoor reeds is overwogen, wordt voldaan aan de criteria van de artikelen 77w lid 6 en 77za Sr, inhoudende dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen of een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meerdere personen. De dadelijke uitvoerbaarheid is bovendien in het belang van de jeugdige. Gelet op de bij verdachte spelende problematiek en de noodzaak tot behandeling daarvan, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat hij wederom een geweldsmisdrijf zal plegen. De rechtbank zal daarom bevelen dat de hierna op grond van de artikelen 77w en 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Op die manier hebben de (bijzondere) voorwaarden - nadat het onvoorwaardelijke deel van de detentie achter de rug is - direct werking, ondanks een eventueel ingesteld hoger beroep. Dit acht de rechtbank niet alleen noodzakelijk maar ook wenselijk, gelet op de motivatie van verdachte om een positieve wending te geven aan zijn leven en de stijgende lijn daarin die hij nu al doormaakt.

Opheffing schorsing voorlopige hechtenis

Bij bevel van 14 mei 2025 heeft de raadkamer de voorlopige hechtenis van verdachte (voor de tweede keer) geschorst met ingang van 19 mei 2025, omdat zijn persoonlijke belangen op dat moment zwaarder wogen dan het strafvorderlijk belang bij voortzetting van de voorlopige hechtenis. Verdachte is daarmee in de gelegenheid gesteld om aan zichzelf te werken en werd voor een klinische behandeling bij Tactus opgenomen.

Bij de beoordeling of de schorsing van de voorlopige hechtenis moet worden opgeheven, dient de rechtbank de belangen van de samenleving en die van verdachte opnieuw af te wegen en na te gaan of deze opheffing geboden is. Hoewel de rechtbank begrijpt dat verdachte belang heeft bij voortzetting van het (hulpverlenings)traject zoals in het rapport van de Raad van 8 september 2025 beschreven, is de rechtbank van oordeel dat - gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de duur van de onvoorwaardelijke jeugddetentie die aan verdachte wordt opgelegd - de strafvorderlijke belangen zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van verdachte. Weliswaar heeft verdachte tijdens zijn verblijf in de kliniek van enkele maanden positieve stappen gezet door abstinent te blijven van middelen, maar dat is niet de enige factor die de rechtbank moet meewegen. Verdachte heeft zich bij herhaling schuldig gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten. De rechtbank kan, gelet op deze ernst, niet volstaan met een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan het voorarrest van zo’n vier maanden. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte staan bovendien de pedagogische doelen van de opgelegde straf op de voorgrond. Naar het oordeel van de rechtbank is het noch uit pedagogisch oogpunt, noch maatschappelijk uit te leggen dat de voorlopige hechtenis van verdachte na een veroordeling voor doodslag en poging tot doodslag (beide in vereniging gepleegd), openlijke geweldpleging en nog een - tijdens de schorsing gepleegde - openlijke geweldpleging, in afwachting van een eventueel appel geschorst zou blijven. Daarom zal de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van de datum van het vonnis opheffen.

9 De schade van de benadeelden

9.1 De vorderingen van de benadeelde partijen

Parketnummer 08-001814-24

9.1.1 De vordering van de benadeelde partij [nabestaande 1]

(de vader van [slachtoffer 1] ) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering is ingediend door mr. J.J.J. Broekhuizen, advocaat te Harderwijk. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om immateriële schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit affectieschade.

9.1.2 De vordering van de benadeelde partij [nabestaande 2]

(de moeder van [slachtoffer 1] ) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering is ingediend door mr. J.J.J. Broekhuizen, advocaat te Harderwijk. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om immateriële schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit affectieschade.

9.1.3 De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering is ingediend door mr. K.J. Zeegers, advocaat te Amsterdam. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 40.015,93 (veertigduizend vijftien euro en drieënnegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bedraagt € 15,93 en bestaat uit de kosten voor de informatieverstrekking door de huisarts. Ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit psychisch letsel, lichamelijk letsel en shockschade, wordt een bedrag van € 25.000,00 gevorderd. Daarnaast wordt een bedrag van € 15.000,00 betreffende vergoeding van mogelijke toekomstige schade gevorderd met het oog op een eventuele hoger beroepsprocedure, in welk deel de benadeelde partij volgens mr. Zeegers in eerste aanleg niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

9.1.4 De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering is ingediend door mr. K.J. Zeegers, advocaat te Amsterdam. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit psychisch letsel en shockschade, wordt een bedrag van € 5.000,00 gevorderd. Daarnaast wordt een bedrag van € 15.000,00 betreffende vergoeding van mogelijke toekomstige schade gevorderd met het oog op een eventuele hoger beroepsprocedure, in welk deel de benadeelde partij volgens mr. Zeegers in eerste aanleg niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

9.1.5 De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering is ingediend door mr. K.J. Zeegers, advocaat te Amsterdam. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit psychisch letsel en shockschade, wordt een bedrag van € 5.000,00 gevorderd. Daarnaast wordt een bedrag van € 15.000,00 ter vergoeding van mogelijke toekomstige schade gevorderd met het oog op een eventuele hoger beroepsprocedure, in welk deel de benadeelde partij volgens mr. Zeegers in eerste aanleg niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Parketnummer 08-141849-25

9.1.6 De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]

heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering is ingediend door A. Vos, letselschadejurist. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.535,00 (duizend vijfhonderd vijfendertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schadevergoeding bedraagt € 885,00 en bestaat uit het eigen risico voor de zorgkosten. Ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit lichamelijk en psychisch letsel, wordt een bedrag van € 650,00 gevorderd.

9.1.7 De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]

heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering is ingediend door mr. Y. Izgi, advocaat te Enschede.. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 3.289,58 (drieduizend tweehonderd negenentachtig euro en achtenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schadevergoeding bedraagt bestaat uit de volgende posten:

Ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit lichamelijk en psychisch letsel, wordt een bedrag van € 1.500,00 gevorderd. Daarnaast wordt een bedrag van € 19,80 aan proceskosten gevorderd, bestaande uit de reiskosten naar de zitting.

9.2 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk moeten worden toegewezen, met uitzondering van de door [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] gevorderde vergoeding van toekomstige schade. De partijen dienen in dat deel van de vordering - zoals verzocht door de raadsman van de benadeelde partijen - niet-ontvankelijk te worden verklaard. Daarnaast vordert de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

9.3 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [nabestaande 1] en [nabestaande 2] toewijsbaar zijn, maar dat het toe te wijzen deel voor verdachte op grond van de billijkheidscorrectie ex art. 6:166, tweede lid, BW op een kleiner deel van die vordering moet worden vastgesteld.

Wat betreft de vorderingen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] is niet voldaan aan de vereisten voor shockschade, nu uit de stukken niet blijkt dat bij hen een psychiatrisch ziektebeeld is vastgesteld. De raadsman verzoekt dit deel van de vordering af te wijzen. De vordering - voor zover die ziet op shockschade - van [slachtoffer 2] acht de raadsman wel voor toewijzing vatbaar, omdat hij na het incident is opgenomen in het ziekenhuis en er bij hem een psychische diagnose is vastgesteld.

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [slachtoffer 5] gevorderde vergoeding van zijn eigen risico niet kan worden toegewezen, omdat de kosten voor het ambulancevervoer niet nader zijn gespecificeerd, dan wel onderbouwd.

Wat betreft de vordering van [slachtoffer 6] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vergoeding van de gevorderde reiskosten en medische kosten. De toe te wijzen kosten voor de schade aan de jas zal de rechtbank op een lager bedrag moeten schatten, nu er in de vordering geen rekening is gehouden met de afschrijving. Het gevorderde gederfde inkomen komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu geen arbeidscontract is overgelegd en deze post dus onvoldoende is onderbouwd.

Ten aanzien van de door [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

9.4 Het juridisch kader

Immateriële schade: ander nadeel dan vermogensschade en shockschade

De rechtbank wijdt eerst een overweging aan een onderwerp dat voor een aantal van de vorderingen relevant is. Het betreft de immateriële schade in het algemeen en meer specifiek de shockschade. Onder 9.5 zullen vervolgens de gevolgen van deze overwegingen per afzonderlijke vordering worden toegelicht.

Ander nadeel dan vermogensschade

Met artikel 6:106 BW is beoogd vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade in beperkte mate mogelijk te maken. In dat verband bepaalt artikel 6:106, aanhef en onder b BW, dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.

Er is in ieder geval sprake van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die hier een beroep op doet, zal voldoende concrete gegevens dienen aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.

Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In een dergelijk geval zal degene die zich hierop beroept, de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Het is voor het aannemen van een persoonsaantasting niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Dat is slechts anders, indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Er is bij de enkele schending van een fundamenteel recht niet reeds sprake van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW.

Shockschade

Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige - waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog - tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking. De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.

9.5 Het oordeel van de rechtbank

Parketnummer 08-001814-24

9.5.1 De vorderingen van [nabestaande 1] en [nabestaande 2]

Affectieschade

De rechtbank overweegt dat de vorderingen namens de ouders van het dodelijke slachtoffer, [slachtoffer 1] , zijn ingediend. [slachtoffer 1] is als gevolg van het strafbare feit onder 1 primair overleden. Op grond van het bepaalde in artikel 51f, tweede lid, Sv kunnen de personen genoemd in artikel 6:108 BW als benadeelde partij in het strafproces onder meer aanspraak maken op gederfd levensonderhoud, de kosten van lijkbezorging en affectieschade.

Sinds 1 januari 2019 is het voor nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen op grond van artikel 6:108, derde en vierde lid BW. Het overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding naar haar aard een symbolisch karakter heeft, omdat zij geen volledige compensatie kan bieden voor het verdriet van de naasten. De kring van gerechtigden is beperkt. Het bedrag waarop zij aanspraak kunnen maken, is vastgelegd in het Besluit vergoeding affectieschade.

De ouders van [slachtoffer 1] vallen onder de beperkte kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit onder 1 primair rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen in de vorm van affectieschade. Deze schadepost is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank stelt vast dat het gevorderde schadebedrag overeenkomt met het bedrag dat volgens het Besluit vergoeding affectieschade voor vergoeding in aanmerking komt voor de ouders van het slachtoffer.

De rechtbank zal de vorderingen van beide ouders daarom in hun geheel toewijzen, telkens tot een bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, zijnde 22 december 2023.

De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.

De rechtbank ziet geen aanleiding om in de onderlinge regresverhouding tussen de verdachten af te wijken van de gelijke draagplicht, zoals bepaald in artikel 6:166 lid 2 BW.

9.5.2 De vordering van [slachtoffer 2]

Materiële schade

Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit onder 2 primair rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde kosten voor de informatieverstrekking door de huisarts zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal de gevorderde vergoeding van materiële schade daarom toewijzen tot een bedrag van € 15,93, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, zijnde 22 december 2023.

Immateriële schade

De opgevoerde immateriële schade is niet betwist. De benadeelde partij heeft door het onder 2 primair bewezen verklaarde feit lichamelijk letsel (vijf steek-/snij-/prikwonden) opgelopen dat potentieel dodelijk was. Hij is met spoed geopereerd aan de messteek in zijn buik en heeft drie nachten in het ziekenhuis gelegen. De benadeelde partij heeft aanhoudende pijnklachten op de locatie van één van de steekwonden. Er is nog geen sprake van een medische eindsituatie, nu verwacht wordt dat nieuwe operaties moeten plaatsvinden. Daarmee is komen vast te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106 sub b BW.

Daarnaast overweegt de rechtbank dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in de zin van artikel 6:106 sub b BW nu vaststaat dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ter onderbouwing van het geestelijk letsel zijn het intakeverslag en het behandelplan van Mediant overgelegd. Daaruit volgt dat bij de benadeelde partij een posttraumatische stressstoornis is vastgesteld, als gevolg waarvan hij klachten ondervindt die bestaan uit angst, piekeren, slaapproblemen, nachtmerries en herbelevingen. Hiervoor heeft de benadeelde partij een traumabehandeling middels EMDR-sessies afgerond, maar wegens aanhoudende klachten zal verdere behandeling volgen.

Zonder meer is voldaan aan de voorwaarden om voor vergoeding van shockschade in aanmerking te komen. [slachtoffer 1] is in het bijzijn van de benadeelde partij met messteken om het leven gebracht. [slachtoffer 1] was een goede vriend van de benadeelde partij en uit de overgelegde stukken volgt dat zij samenleefden als broers, nu hun gastmoeders moeder en dochter waren en zij elkaar dagelijks spraken. De benadeelde partij heeft gezien hoe [slachtoffer 1] gestoken werd en hoe hij enkele momenten later buiten bewustzijn raakte, waarna hij in de directe nabijheid van de benadeelde partij is overleden aan zijn verwondingen. De rechtbank twijfelt er niet aan dat deze confrontatie een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht bij de benadeelde partij en dat daaruit geestelijk letsel is voortgevloeid, wat ook naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. Zoals hiervoor benoemd is een posttraumatische stressstoornis bij de benadeelde partij vastgesteld. Dat het geestelijk letsel van de benadeelde partij mogelijk ook deels verband kan houden met zijn verleden als vluchteling, kan niet aan hem worden tegengeworpen en maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.

De rechtbank acht het gevorderde bedrag - mede gezien de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegewezen - redelijk en billijk. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gevorderde vergoeding van immateriële schade, bestaande uit lichamelijk letsel, psychisch letsel en shockschade, van € 25.000,00 daarom toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, zijnde 22 december 2023.

Toekomstige schade

Namens de benadeelde partij is op voorhand de vergoeding van mogelijke toekomstige schade gevorderd ter hoogte van € 15.000,00 die samenhangt met een eventuele hoger beroep procedure in de toekomst. Nu op het moment van beoordeling en beslissing onzeker is of deze schade daadwerkelijk wordt geleden, zal de rechtbank de benadeelde partij in dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.

Conclusie

Op grond van het voorgaande, komt de rechtbank tot (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 25.015,93. Voor het overige gevorderde zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.

De rechtbank ziet geen aanleiding om in de onderlinge regresverhouding tussen de verdachten af te wijken van de gelijke draagplicht, zoals bepaald in artikel 6:166 lid 2 BW.

9.5.3 De vorderingen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3]

Ten aanzien van vergoeding van immateriële schade in de zin van ‘aantasting in de persoon’ is de rechtbank van oordeel dat - hoewel in dit geval het bestaan van geestelijk letsel niet naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld (waarover hierna meer in het kader van de gevorderde vergoeding van shockschade) - de aard en de ernst van de normschending met zich brengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de benadeelde partijen voor hun leven hebben gevreesd toen zij werden aangevallen en bedreigd met messen die zij hebben moeten ontwijken. [slachtoffer 3] heeft het mes weten af te weren met zijn tas.

Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de voorwaarden om voor toekenning van shockschade in aanmerking te komen. In het bijzijn van de benadeelde partijen is [slachtoffer 1] met messteken om het leven gebracht en is [slachtoffer 2] ernstig verwond. [slachtoffer 1] was een goede vriend van de benadeelde partijen en uit de overgelegde stukken volgt dat zij samenleefden als broers in hetzelfde gastgezin. Datzelfde geldt voor [slachtoffer 2] die in het gastgezin van de dochter van de gastmoeder van de benadeelde partijen verblijft. Zij spreken elkaar dagelijks. De benadeelde partijen hebben gezien hoe [slachtoffer 1] gestoken werd en hoe hij enkele momenten later buiten bewustzijn raakte, waarna hij is overleden aan zijn verwondingen. Daarnaast zagen zij ook hoe [slachtoffer 2] werd gestoken, in elkaar zakte, buiten bewustzijn raakte en met een ambulance naar het ziekenhuis werd vervoerd. De rechtbank twijfelt er niet aan dat deze confrontaties een hevige emotionele schok teweeg hebben gebracht bij de benadeelde partijen en dat daaruit geestelijk letsel is voortgevloeid. In het geval van de benadeelde partijen is (nog) geen aandoening gediagnosticeerd door een psychiater, psycholoog of huisarts. De benadeelde partijen hebben nog geen behandeling kunnen ondergaan, waarbij hun minderjarige leeftijd, culturele achtergrond en de taalbarrière een rol spelen. Ter onderbouwing van het geestelijk letsel van de benadeelde partijen is een verklaring van hun voogd overgelegd, die hen na het incident op 22 december 2023 heeft zien veranderen in sombere jongens met symptomen die mogelijk wijzen op een trauma. Zo hebben beide benadeelde partijen onder meer last van concentratieproblemen op school, een verminderde eetlust, herbelevingen, nachtmerries, slaapproblemen en dissociëren. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de benadeelde partijen inmiddels een intakegesprek hebben gehad bij YOUZ (een ggz-instelling), nu zij de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.

Gelet op het vorenstaande en vanwege de aard en ernst van de normschending die hier aan de orde is, komt de rechtbank tot het oordeel dat - ook zonder een diagnose van een deskundige - kan worden aangenomen dat sprake is van geestelijk letsel bij de benadeelde partijen. Dat het geestelijk letsel van de benadeelde partijen mogelijk ook deels verband kan houden met hun verleden als vluchteling, kan niet aan hen worden tegengeworpen en maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Door het geestelijk letsel is immateriële schade geleden in de vorm van aantasting in de persoon en shockschade, welke schade rechtstreeks het gevolg is van de bewezen verklaarde feiten en tevens voor vergoeding in aanmerking komt.

De rechtbank acht het gevorderde bedrag - mede gezien de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegewezen - redelijk en billijk. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding, bestaande uit psychisch letsel en shockschade, van € 5.000,00 toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, zijnde 22 december 2023.

Toekomstige schade

Namens de benadeelde partijen is op voorhand de vergoeding van toekomstige schade gevorderd die samenhangt met een eventuele toekomstige procedure in hoger beroep. Nu op het moment van beoordeling en beslissing onzeker is of deze schade daadwerkelijk wordt geleden, zal de rechtbank de benadeelde partijen in dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.

Conclusie

Op grond van het voorgaande, komt de rechtbank tot (gedeeltelijke) toewijzing van de vorderingen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] tot voor elk afzonderlijk een bedrag van € 5.000,00. Voor het overige gevorderde zullen de benadeelde partijen in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.

De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partijen voor het hele bedrag aansprakelijk is.

De rechtbank ziet geen aanleiding om in de onderlinge regresverhouding tussen de verdachten af te wijken van de gelijke draagplicht, zoals bepaald in artikel 6:166 lid 2 BW.

Parketnummer 08-141849-25

9.5.4 De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]

Materiële schade

Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het primair bewezen verklaarde feit onder parketnummer 08-141849-25 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadepost is voldoende onderbouwd. De rechtbank acht het aannemelijk dat de kosten voor het ambulancevervoer, de behandeling in het ziekenhuis en de nazorg zonder meer groter zijn geweest dan het eigen risico van € 885,00. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 885,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, zijnde 3 mei 2025.

Immateriële schade

De opgevoerde immateriële schade is niet betwist. De benadeelde partij heeft door het primair bewezen verklaarde feit lichamelijk letsel opgelopen, zo blijkt uit de foto’s die gevoegd zijn bij de vordering. Daarmee is komen vast te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106 sub b BW. De rechtbank acht het gevorderde bedrag - gezien de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegewezen - redelijk en billijk. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gevorderde vergoeding van immateriële schade van € 650,00 toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, zijnde 3 mei 2025.

Conclusie

Op grond van het voorgaande, komt de rechtbank tot gehele toewijzing van de vordering van [slachtoffer 5] tot een bedrag van € 1.535,00.

9.5.5 De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]

Materiële schade

Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde reiskosten (€ 25,00), medische kosten (€ 10,00) en eigen risico (€ 385,00) zijn niet betwist, voldoende onderbouwd en aannemelijk en daarmee dus toewijsbaar. De opgevoerde schade aan de jas en de gederfde inkomsten zijn door de verdediging betwist. De rechtbank zal de omvang van de schade aan de jas - rekening houdend met afschrijving - schatten op € 200,00 en de vordering voor dat deel toewijzen. De omvang van het gevorderde schadebedrag aan gederfde inkomsten acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Desondanks acht de rechtbank het op grond van de overgelegde stukken aannemelijk dat de benadeelde partij een baan had en is ontslagen als gevolg van het letsel dat verdachte aan hem heeft toegebracht. De rechtbank zal de omvang van de gederfde inkomsten schatten op € 400,00 en de vordering voor dat deel toewijzen.

Dat betekent dat de rechtbank de gevorderde vergoeding van materiële schade gedeeltelijk zal toewijzen tot een bedrag van € 1.020,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten op 3 mei 2025.

Immateriële schade

De opgevoerde immateriële schade is niet betwist. De benadeelde partij heeft door het primair bewezen verklaarde feit lichamelijk letsel opgelopen, waaronder een gebroken neus. Daarmee is komen vast te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106 sub b BW. De rechtbank acht het gevorderde bedrag - gezien de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegewezen - redelijk en billijk. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gevorderde vergoeding van immateriële schade van € 1.500,00 toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, zijnde 3 mei 2025.

Proceskosten

Tot slot heeft de benadeelde partij vergoeding van proceskosten gevorderd (€ 19,80). Deze schadepost is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal de tot op heden gemaakte proceskosten in deze vordering dan ook begroten op € 19,80 en deze schadepost toewijzen.

Conclusie

Op grond van het voorgaande, komt de rechtbank tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van [slachtoffer 6] tot een bedrag van € 2.539,80. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

9.6 De schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten zijn toegebracht.

De rechtbank bepaalt op grond van artikel 36f lid 5 Sr dat de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:4:20 Sv kan worden toegepast, op nul dagen wordt gesteld.

10 De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 57, 77a, 77g, 77w, 77wa, 77wc, 77x, 77y en 77gg Sr.

11 De beslissing

De rechtbank:

bewezenverklaring

  • verklaart bewezen dat verdachte het onder parketnummer 08-001814-24 1 primair, 2 primair en 3 primair en het onder parketnummer 08-141849-25 primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;

  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feiten

  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;

  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

parketnummer 08-001814-24 feit 1 primair het misdrijf: medeplegen van doodslag;

feit 2 primair het misdrijf: medeplegen van poging tot doodslag;

feit 3 primair het misdrijf: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;

parketnummer 08-141849-25 primair het misdrijf: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;

strafbaarheid verdachte

  • verklaart verdachte strafbaar voor het onder parketnummer 08-001814-24 1 primair, 2 primair en 3 primair en het onder parketnummer 08-141849-25 primair bewezenverklaarde;

straf

  • veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 17 (zeventien) maanden;

  • bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte van 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren de navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:

  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren de navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:

  • stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:

  • zich gedurende een door de gecertificeerde instelling te bepalen periode en op door de gecertificeerde instelling te bepalen tijdstippen zal melden, zo frequent en zo lang die instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht en zijn medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken;

  • meewerkt aan door Jeugdbescherming Overijssel noodzakelijk geachte ondersteuning of verwijzing naar andere hulpverleningsinstanties, die gedurende de begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht om de kans op herhaling te verkleinen;

  • een zinvolle dagbesteding heeft in de vorm van school of werk, waarbij de jeugdreclassering bepaalt wat zinvol is;

  • de jeugdreclassering volledige openheid van zaken geeft omtrent zijn sociale netwerk alsmede over de contacten die hij met ‘vrienden’ en/of anderen dan familieleden onderhoudt;

  • meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De jeugdreclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De jeugdreclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;

  • draagt de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel, afdeling Jeugdreclassering, te Hengelo (instantiecode AST 106) op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. De verantwoordelijke gemeente is Enschede;daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:

  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;

  • bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;

  • beveelt dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn;

maatregel

  • legt aan de verdachte op de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdigevoor de duur van 12 (twaalf) maanden, die bestaat uit:

  • klinische behandeling op de jeugdafdeling van Tactus te [plaats 1] (of soortgelijke instelling), vanaf de start van de GBM tot aan de plaatsing bij Beschermd Wonen of een soortgelijke instelling, bestaande uit 4 keer daags een behandelblok van 45-60 minuten in de vorm van individuele en groepssessies;

  • verblijf bij Beschermd Wonen of een soortgelijke instelling en meewerken aan het dagprogramma van Tactus te [plaats 1] (of soortgelijke instelling), vanaf het moment dat de plek beschikbaar is en tot maximaal einde GBM (zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht);

  • nazorgbehandeling door de ambulante verslavingszorg van Tactus voor een nader te bepalen invulling en duur tot maximaal einde GBM (zolang de jeudgreclassering dit noodzakelijk acht), passend bij de doorlopen klinische behandeling;

  • ambulante behandeling door Accare, van de start van de GBM tot maximaal einde GBM (zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht), bestaande uit individuele schematherapeutische traumabehandeling en indien noodzakelijk aanvullende behandeling;

  • urinecontroles gericht op alcohol en/of drugsgebruik zo frequent als de Jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;

  • een locatieverbod, en ter controle van het locatieverbod toezicht door middel van elektronische monitoring (EM) door de gecertificeerde instelling te weten Jeugdbescherming Overijssel afdeling Jeugdreclassering te Hengelo in de vorm van ITB+; nadere invulling van de locatie en duur van de EM zal bepaald worden in het nog uit te voeren haalbaarheidsonderzoek door de Reclassering Nederland (indien en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht);

  • de jeugdreclassering volledige openheid van zaken geeft omtrent zijn sociale netwerk alsmede over de contacten die hij met ‘vrienden’ en/of anderen dan familieleden onderhoudt;

  • de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel, afdeling jeugdreclassering, te Hengelo (instantiecode AST 106), heeft tot taak de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de maatregel. De verantwoordelijke gemeente is de gemeente Enschede;

  • beveelt, voor het geval verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel meewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van 12 (twaalf) maanden;

  • beveelt dat de op grond van de artikelen 77w en 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;

schadevergoeding parketnummer 08-001814-24

  • wijst de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 1] in zijn geheel toe tot een bedrag van € 20.000,00 (bestaande uit immateriële schade);

  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 1] (feit 1 primair) van een bedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;

  • veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;

  • legt de maatregel op dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf

22 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van nuldagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;

  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;

  • wijst de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 2] in zijn geheel toe tot een bedrag van € 20.000,00 (bestaande uit immateriële schade);

  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 2] (feit 1 primair) van een bedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;

  • veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;

  • legt de maatregel op dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf

22 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van nuldagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;

  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;

  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe tot een bedrag van

€ 25.015,93 (bestaande uit € 15,93 materiële schade en € 25.000,00 immateriële schade);

  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feiten onder 1 primair en 2 primair) van een bedrag van € 25.015,93 (vijfentwintigduizend vijftien euro en drieënnegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;

  • veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;

  • legt de maatregel op dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten onder 1 primair en 2 primair tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 25.015,93 (vijfentwintigduizend vijftien euro en drieënnegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van nuldagenkan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;

  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;

  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige gevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 5.000,00 (bestaande uit immateriële schade);

  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] (feiten onder 1 primair, 2 primair en 3 primair) van een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;

  • veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;

  • legt de maatregel op dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzelingvoor de duur van nuldagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;

  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;

  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige gevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 5.000,00 (bestaande uit immateriële schade);

  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3](feiten onder 1 primair, 2 primair en 3 primair) van een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;

  • veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;

  • legt de maatregel op dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten 1 primair, 2 primair en onder 3 primair tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van nuldagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;

  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als [verdachte] aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;

  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige gevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

parketnummer 08-141849-25

  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] in zijn geheel toe tot een bedrag van € 1.535,00 (bestaande uit € 885,00 materiële schade en € 650,00 immateriële schade);

  • veroordeelt verdachte tot **betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5]**van een bedrag van € 1.535,00 (duizend vijfhonderd vijfendertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2025;

  • veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;

  • legt de maatregel op dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.535,00 (duizend vijfhonderd vijfendertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf

3 mei 2025 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van nuldagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;

  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;

  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 2.520,00 (bestaande uit € 1.020,00 materiële schade en € 1.500,00 immateriële schade);

  • veroordeelt verdachte tot **betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 6]**van een bedrag van € 2.520,00 (tweeduizend vijfhonderd twintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2025;

  • veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 19,80, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;

  • legt de maatregel op dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.520,00 (tweeduizend vijfhonderd twintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf

3 mei 2025 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van nuldagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;

  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;

  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige gevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

opheffing bevel schorsing voorlopige hechtenis

  • heft ophetbevel tot schorsingvan de voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. M.H. van der Lecq, rechters, allen tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink en mr. K.J. ten Brink, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2025.

Buiten staat De griffier Ten Brink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] van 11 maart 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 885 t/m 889.

Het proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 4] van 25 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina 439.

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 2 april 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 1453 t/m 1455.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] van 8 januari 2024, zaaksdossier Quebec pagina 842

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 25 maart 2024, PD07 pagina 94.

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 7 maart 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 751.

Relaas zaaksdossier Quebec 1.4 Signalementen verdachten onderzoek Quebec pagina’s 26 en 27; Fotoblad TGO Quebec, zaaksdossier Quebec pagina’s 99-100 en 102-109.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 25 maart 2024, PD07 pagina 89

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] van 11 maart 2024, PD05, pagina 69

Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 2 januari 2024, PD03 pagina 22

Proces-verbaal van bevindingen van 26 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina 456

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 25 maart 2024, pagina 1444

Proces-verbaal van bevindingen van 5 januari 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 323 t/m 328

Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina 86

Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] van 8 mei 2024, zaaksdossier Quebec pagina 1512

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina’s 146 en 148-149

Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 8 mei 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 1509-1510.

Proces-verbaal van bevindingen van 27 december 2023, Zaaksdossier Quebec pagina’s 458 t/m 460 en 673 t/m 677

Forensisch dossier TGO Quebec van 23 december 2023 pagina’s 284 t/m 286

Forensisch dossier TGO Quebec van 23 december 2023, pagina’s 221-222, 224-226 en 228.

Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina 139.

Aanvullend deskundigenrapport forensische pathologie van 16 september 2024, pagina 8.

‘definitief deskundigenrapport forensische pathologie d.d. 27 december 2023, Forensisch dossier pagina’s 164 t/m 191.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 2 april 2024, PD06, pagina 85.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 2 april 2024, PD06, pagina 86; Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] van 4 maart 2024, PD05, pagina 64.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] van 4 maart 2024, PD05, pagina 64.

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec, pagina’s 149

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec, pagina’s 149

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 14 februari 2024, zaaksdossier Quebec, pagina 1159

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec, pagina’s 149

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] van 11 maart 2024, PD05, pagina 70

Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 4] van 25 december 2023, zaaksdossier Quebec, pagina 844

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023442829. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.


Voetnoten

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] van 11 maart 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 885 t/m 889.

Het proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 4] van 25 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina 439.

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 2 april 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 1453 t/m 1455.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] van 8 januari 2024, zaaksdossier Quebec pagina 842

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 25 maart 2024, PD07 pagina 94.

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 7 maart 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 751.

Relaas zaaksdossier Quebec 1.4 Signalementen verdachten onderzoek Quebec pagina’s 26 en 27; Fotoblad TGO Quebec, zaaksdossier Quebec pagina’s 99-100 en 102-109.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 25 maart 2024, PD07 pagina 89

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] van 11 maart 2024, PD05, pagina 69

Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 2 januari 2024, PD03 pagina 22

Proces-verbaal van bevindingen van 26 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina 456

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 25 maart 2024, pagina 1444

Proces-verbaal van bevindingen van 5 januari 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 323 t/m 328

Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina 86

Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] van 8 mei 2024, zaaksdossier Quebec pagina 1512

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina’s 146 en 148-149

Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 8 mei 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 1509-1510.

Proces-verbaal van bevindingen van 27 december 2023, Zaaksdossier Quebec pagina’s 458 t/m 460 en 673 t/m 677

Forensisch dossier TGO Quebec van 23 december 2023 pagina’s 284 t/m 286

Forensisch dossier TGO Quebec van 23 december 2023, pagina’s 221-222, 224-226 en 228.

Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina 139.

Aanvullend deskundigenrapport forensische pathologie van 16 september 2024, pagina 8.

‘definitief deskundigenrapport forensische pathologie d.d. 27 december 2023, Forensisch dossier pagina’s 164 t/m 191.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 2 april 2024, PD06, pagina 85.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 2 april 2024, PD06, pagina 86; Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] van 4 maart 2024, PD05, pagina 64.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] van 4 maart 2024, PD05, pagina 64.

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec, pagina’s 149

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec, pagina’s 149

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 14 februari 2024, zaaksdossier Quebec, pagina 1159

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec, pagina’s 149

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] van 11 maart 2024, PD05, pagina 70

Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 4] van 25 december 2023, zaaksdossier Quebec, pagina 844

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023442829. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.