Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Middelburg

parketnummer: 02-196748-24

vonnis van de meervoudige kamer van 11 september 2025

in de strafzaak tegen

[verdachte] , geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] , wonende te [woonadres] , raadsman mr. M. Kalle, advocaat te Middelburg.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. S. van der Wilt-Withfield, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten heeft gepleegd, gelet op de bewijsmiddelen in het dossier. Bij feit 1 en feit 2 kan de poging tot zware mishandeling worden bewezen. Verdachte had voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Bij feit 1 kan de voorbedachte raad wel worden bewezen, maar bij feit 2 niet.

4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de voorbedachte raad bij feit 1 en feit 2. Voor het overige heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

4.3.1 De bewijsmiddelen en de bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs

Feit 1 en 2 – voorbedachte raad? Verdachte heeft bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de laste gelegde geweldshandelingen tegen [slachtoffer 1] (feit 1) en [slachtoffer 2] (feit 2). Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat deze geweldshandelingen in beide gevallen kunnen worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling, waarbij verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of ook sprake was van voorbedachte raad in beide gevallen. Hiervan is sprake als vast is komen te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte moet de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

Uit het dossier volgt dat verdachte naar de woning van [slachtoffer 1] toe is gegaan, ruiten heeft ingetrapt om toegang tot de woning te krijgen, maar [slachtoffer 1] niet thuis trof. Hij is weer vertrokken en enige tijd later teruggekeerd naar de woning, en hij is via het balkon de woning binnen gegaan. Verdachte had verwacht [slachtoffer 1] alleen aan te treffen bij haar woning, maar werd naar eigen zeggen onverwachts geconfronteerd met [slachtoffer 2] en heeft toen meteen geweld tegen hem gebruikt. Onder die omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van voorbedachte raad bij verdachte in het geval van de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] .

Verdachte heeft verklaard dat hij naar de woning van [slachtoffer 1] toe is gegaan om [slachtoffer 1] te dwingen tot een gesprek en niet met het doel om geweld tegen haar te gebruiken. Dat verdachte eerder de betreffende avond tegen [slachtoffer 1] zou hebben gezegd ‘Moet ik je een klap geven?’ was in een situatie waarbij hij door [slachtoffer 1] werd ingehaald omdat zij een gesprek met hem wilde en maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat daaruit voorbedachte raad voor de zware mishandeling op een later moment kan worden afgeleid. De overige omstandigheden die uit het dossier volgen, zoals het van te voren nagaan of [slachtoffer 1] thuis was en het door middel van braak binnendringen in de woning van [slachtoffer 1] , kunnen naar het oordeel van de rechtbank ook passen bij de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 1] wilde dwingen tot een gesprek. Daaruit kan de rechtbank dus evenmin afleiden dat bij verdachte sprake was van voorbedachte raad met betrekking tot de poging tot zware mishandeling. Hetzelfde geldt voor de aanwezigheid van twee messen bij verdachte; hij heeft deze immers niet gebruikt. Tot slot kan ook de omstandigheid dat verdachte onverwachts werd geconfronteerd met [slachtoffer 2] een contra-indicatie zijn: het is mogelijk dat verdachte, mede door de (onverwachtse) aanwezigheid van [slachtoffer 2] zo kwaad is geworden, dat hij in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld en geweld tegen hem en [slachtoffer 1] heeft gebruikt.

De rechtbank zal verdachte bij feit 1 en feit 2 dus vrijspreken van het handelen met voorbedachte raad.

Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1 (primair, impliciet subsidiair) feit 2 (primair, impliciet subsidiair) en de feiten 3, 4 en 5 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De rechtbank acht de feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:

Feit 1

  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 28 augustus 2025;

  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 16 juni 2024;

  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] ;

  • het geschrift, te weten de brief van arts drs. [arts] d.d. 17 juni 2024;

Feit 2

  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 28 augustus 2025;

  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] ;

  • het geschrift, te weten het verwijsbericht van [huisarts] d.d. 16 juni 2024;

Feit 3

  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 28 augustus 2025;

  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 16 juni 2024;

Feit 4

  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 28 augustus 2025;

  • het proces-verbaal van bevindingen van 16 juni 2024;

  • het proces-verbaal onderzoek wapen van 17 juni 2024;

Feit 5

  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 28 augustus 2025;

  • het proces-verbaal van bevindingen van 16 juni 2024;

  • het proces-verbaal onderzoek wapen van 17 juni 2024.

4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1

op 16 juni 2024 te [geboorteplaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] (zijnde zijn ex partner) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer 1]- met kracht (in een verwurgingsgreep) vast heeft gepakt aan de nek en vervolgens de nek met kracht dicht heeft geknepen en

  • meerdere malen met kracht heeft geslagen tegen het hoofd/gezicht en/of neus, en- meerdere malen met kracht heeft vastgepakt aan de haren en met kracht aan de haren heeft getrokken en- meerdere malen met kracht (met haar hoofd) tegen de balustrade en/of reling aan heeft geslagen en/of gegooid en- met kracht op de grond heeft gegooid en (terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de grond lag) een of meerdere malen heeft geslagen in/tegen het gezicht, en een of meerdere malen heeft geschopt tegen het lichaam,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2op 16 juni 2024 te [geboorteplaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer 2]- meerdere malen heeft gestompt tegen het lichaam en- meerdere malen heeft geschopt tegen het lichaam en- met kracht met zijn, verdachtes, vinger in en/of rondom het oog heeft gestoken en geduwd en/of gedruktterwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3op 16 juni 2024 te [geboorteplaats] opzettelijk en wederrechtelijk twee ruiten die aan een ander toebehoorden heeft vernield;

4op 16 juni 2024 te [geboorteplaats] een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een mes (Benchmade 44oc Dolk), waarvan het lemmet meer dan een snijkant had, heeft gedragen;

5op 16 juni 2024 te [geboorteplaats] een wapen, van categorie I, onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een valmes (Microtech Makora 11), voorhanden heeft gehad en heeft gedragen.

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert voor de feiten 1, 2, 3 en 5 een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 95 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, alsmede een taakstraf van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis. Voor de overtreding onder feit 4 wordt een geldboete van 325 euro gevorderd. De officier van justitie acht verdachte volledig toerekeningsvatbaar.

6.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging verzoekt om aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het voorarrest. Door een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou hij alles kwijtraken. De geadviseerde bijzondere voorwaarden kunnen worden opgelegd in het kader van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Verzocht wordt daarnaast geen of slechts een beperkte taakstraf op te leggen, om overbelasting bij verdachte te voorkomen. Voor de overtreding kan een boete worden opgelegd. Indien een proeftijd van drie jaar wordt opgelegd, wordt verzocht daarbij de termijn van het reclasseringstoezicht te beperken tot een jaar.

6.3 Het oordeel van de rechtbank Aard en ernst van de feiten Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee pogingen tot zware mishandeling, vernieling en het dragen van twee messen. Hij is door middel van braak de woning van [slachtoffer 1] binnengedrongen en heeft haar, en de daar ook aanwezige [slachtoffer 2] , mishandeld. Dat deze feiten hebben plaatsgevonden in de eigen woning van [slachtoffer 1] acht de rechtbank strafverzwarend, nu de eigen woning bij uitstek de plek moet zijn waar iemand zich veilig kan voelen. Verdachte heeft een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van beide slachtoffers en beiden hebben letsel opgelopen: bij [slachtoffer 1] was sprake van een neusfractuur en een hersenschudding en bij [slachtoffer 2] was sprake van oogletsel. Uit het dossier blijkt dat het feit een flinke impact heeft gehad op [slachtoffer 1] . Zij heeft doodsangsten uitgestaan omdat zij door de wurggreep geen lucht meer kreeg. Daarnaast heeft zij nog steeds last van het letsel aan haar neus. Niet alleen is de scheefstand van haar neus ontsierend, maar zij heeft daardoor ook last van een verstopte en gevoelige neus. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Ook het dragen van twee messen acht de rechtbank kwalijk, nu het dragen van messen tot het gebruik ervan zou kunnen leiden, met alle mogelijke gevolgen van dien.

Persoon van verdachte De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat hij eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.

De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de [psycholoog] , van 17 december 2024. Uit het rapport komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van alcohol en cocaïne, licht, thans in kortdurende remissie en antisociale en narcistische trekken in de persoonlijkheid. Hiervan was ook sprake ten tijde van de feiten en hierdoor werden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloed, maar van enige wilsonvrijheid lijkt geen sprake te zijn geweest. Verdachte wist nog precies wat hij deed en uitte feitelijk simpelweg zijn onlust en wanhopige woede. Verdachte pleegde de feiten onder invloed van alcohol en cocaïne, middelen die hij willens en wetens inneemt en waarvan hij het effect op zijn gemoedstoestand kent. Hij weet dat hij hierdoor kan ontremmen en zich makkelijker uiten en eveneens dat dit tot ontlading van (agressieve) impulsen kan leiden. Alles overziend wordt geadviseerd de feiten volledig aan verdachte toe te rekenen. Een klinische inschatting in combinatie met de gestructureerde risicotaxatie (die op individueel niveau slechts een inventarisatie van risicofactoren is), leidt tot de inschatting van een matig recidiverisico. De chronische stress die betrokkene ervaart, verhoogt de kans op recidive van geweld. Verdachte heeft duidelijke structuur nodig, maar vooral een gezonde coping om zijn snel te triggeren onrust, woede en agressie te hanteren en te reguleren. Hij moet zicht krijgen op de oorzaak van zijn snel oplopende onrust om deze te voorkomen. Hiertoe leent zich bij uitstek schematherapie. Geadviseerd wordt verdachte in het kader van een (deels) voorwaardelijk op te leggen strafdeel aan te melden bij een forensische polikliniek voor een therapietraject.

De rechtbank volgt de conclusie van de psycholoog over de volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte en neemt deze over.

De rechtbank heeft verder kennis genomen van de rapporten van de reclassering, in het bijzonder het rapport van Emergis Verslavingsreclassering van 22 juli 2025. Hieruit volgt dat de reclassering een patroon ziet van zowel agressie gerelateerde (delict)situaties, als verkeersdelicten. Bij meerdere politie- en justitiecontacten was bij verdachte ook sprake van middelengebruik. Verdachte is sinds juli 2024 geschorst uit de voorlopige hechtenis onder een aantal voorwaarden en met reclasseringstoezicht. Hij kwam zijn afspraken tijdens het schorsingstoezicht redelijk na, maar legde zijn prioriteit bij werk en inkomen. Verdachte heeft inmiddels op 11 juli 2025 een intakegesprek gehad bij Forensische Zorg Zeeland (FZZ) van Emergis. Op verschillende leefgebieden is sprake van problemen. Verdachte ligt in (vecht)scheiding met de moeder van zijn zesjarige zoon en heeft door verschillende hoge kosten (voor de gezamenlijke woning, alimentatie en juridische bijstand) onvoldoende financiële ruimte voor het verwerven van zelfstandige woonruimte waardoor hij bij zijn ouders woont. Hij beging twee snelheidsovertredingen en in juni 2025 is zijn rijbewijs door een snelheidsovertreding voor langere tijd ingevorderd, waardoor hij zijn baan als vrachtwagenchauffeur is verloren en een aantal weken geen inkomsten had. Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis is hij, volgens de afgenomen urinecontroles, abstinent van middelen gebleken. Gebruik van alcohol en drugs brengt risico's met zich mee ten aanzien van impulsdoorbraken (agressie), zeker zolang verdachte nog niet is behandelend voor zijn psychische problematiek. Omdat er nog steeds sprake is van problemen op de verschillende leefgebieden die voor spanningen en frustraties zorgen, blijft het risico op geweld aanwezig en acht de reclassering het van belang dat verdachte abstinent van middelen blijft. Het risico op algemene recidive, het risico op recidive van huiselijk geweld en het risico op letselschade wordt ingeschat als gemiddeld en kunnen afnemen na een succesvolle ambulante behandeling. De omstandigheid dat hij tweemaal recidiveerde in het afgelopen jaar duidt op een pro-criminele houding. Het risico op onttrekken aan voorwaarden schatten wordt ingeschat als gemiddeld, omdat verdachte zijn prioriteit legt bij werk en niet bij het nakomen van afspraken en voorwaarden. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling door FZZ, een drugs- en alcoholverbod en het meewerken aan middelencontrole, met reclasseringstoezicht. Door een gevangenisstraf zou verdachte niet aan lopende betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Hij is in staat tot het verrichten van een taakstraf en – zodra hij weer beschikt over een inkomen – tot het betalen van een financiële sanctie. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij inmiddels zijn rijbewijs weer terug heeft en ook weer terug is bij zijn vorige werkgever.

Straffen De rechtbank is van oordeel dat de aard, ernst en hoeveelheid van de feiten in beginsel een gevangenisstraf van langere duur dan de duur van het voorarrest rechtvaardigen. De rechtbank zal hier echter niet toe besluiten, omdat verdachte hierdoor niet zal kunnen werken, zijn werk mogelijk zal verliezen en dan niet aan lopende betalingsverplichtingen (zoals voor zijn ex-partner en zoontje) zal kunnen voldoen. De rechtbank acht van belang dat in die situatie geen extra spanningen ontstaan, nu door spanningen en frustraties een risico op geweld aanwezig is. Ook acht de rechtbank het van belang dat verdachte vanuit de huidige situatie waarin hij werk en een inkomen heeft verder werkt aan meer (mentale) stabiliteit in zijn leven en daarmee aan het verminderen van de kans op herhaling, onder andere door de recent gestarte behandeling bij FZZ voort te zetten. De rechtbank acht het onwenselijk om dit traject met een gevangenisstraf te doorkruisen.

Ondanks dat de rechtbank minder bewezen achtdan de officier van justitie (door de vrijspraak van de voorbedachte raad), zijn naar het oordeel van de rechtbank – alles afwegend – de gevorderde straffen passend en noodzakelijk. De rechtbank zal aan verdachte dus een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 95 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar opleggen. De rechtbank zal daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen, te weten een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling door FZZ, een drugs- en alcoholverbod en het meewerken aan middelencontrole, met reclasseringstoezicht. De rechtbank zal de proeftijd op drie jaar bepalen, waarbij wordt opgemerkt dat de reclassering de ruimte wordt geboden de bijzondere voorwaarden en het toezicht af te schalen indien volgens hen een minder strikt kader mogelijk is. De rechtbank acht van belang dat de bijzondere voorwaarden die thans gelden in het kader van het schorsingstoezicht (met uitzondering van het contact- en locatieverbod) door blijven lopen, zodat toezicht kan worden gehouden op het alcohol- en drugsverbod en behandeling door FZZ voldoende wordt gewaarborgd, zulks om het risico op recidive te beperken. De rechtbank acht een stevige stok achter de deur van belang om verdachte ertoe te bewegen zich aan de voorwaarden te houden.

Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis als verdachte deze taakstraf niet (goed) uitvoert, zodat verdachte niet alleen hulp krijgt, maar ook de gevolgen van zijn daden ondervindt. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen aanleiding om de taakstraf in duur te beperken zoals door de verdediging is verzocht.

De rechtbank zal bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee pogingen tot zware mishandeling, misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan indien bijzondere voorwaarden – ten aanzien van middelengebruik en behandeling – ontbreken. Gelet op de adviezen van de deskundigen, waaruit volgt dat de kans op recidive als matig en gemiddeld wordt ingeschat, de omstandigheid dat bij verdachte de afgelopen jaren volgens de reclassering een patroon zichtbaar is geweest waarbij hij meermalen geweldsfeiten heeft gepleegd en het feit dat verdachte ook tijdens het schorsingstoezicht opnieuw in aanraking is gekomen met politie en justitie (hetgeen volgens de reclassering kan duidelijk op een pro-criminele houding), is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan indien bijzondere voorwaarden ten aanzien van hulpverlening en controle op middelen ontbreken. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat uit het rapport van de psycholoog volgt dat gebruik van alcohol en drugs risico's met zich meebrengt ten aanzien van impulsdoorbraken (agressie), zeker zolang verdachte nog niet is behandeld voor zijn psychische problematiek, en door de nog niet opgeloste problemen op verschillende leefgebieden (zoals de scheiding met zijn ex-partner) voor spanning en frustraties zorgen, waardoor een risico op geweld aanwezig is. Ter zitting is gebleken dat de scheiding van verdachte met zijn ex-partner nog niet is afgewikkeld.

Omdat feit 4 een overtreding betreft, dient de rechtbank voor dat feit een aparte straf op te leggen. Gelet op de al opgelegde straffen voor de misdrijven, zal de rechtbank voor feit 4 volstaan met een voorwaardelijke geldboete van € 325,= met een proeftijd van twee jaar.

7 De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 2.635,=, bestaande uit € 635,= aan materiële schade en € 2.000,= aan immateriële schade voor feit 1 en 3, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

Materiële schade De gevorderde herstelkosten van de woonkamerdeur zijn niet betwist. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 250,= dan ook toewijzen. Het gevorderde schadebedrag ten aanzien van het eigen risico in 2026 betreft toekomstige schade. Dergelijke schade kan voor vergoeding in aanmerking komen, maar daarbij moeten de goede en kwade kansen met betrekking tot het daadwerkelijk intreden van de toekomstige schade worden meegenomen. Hoewel de verwachting is dat de neusoperatie in 2026 zal plaatsvinden, staat hiervoor nog geen concrete afspraak vast. Daarnaast is onduidelijk gebleven of de benadeelde partij overige medische kosten (niet ten gevolge van het feit) heeft waarvoor zij (een deel van) haar eigen risico in 2026 zal moeten verbruiken. Uit de onderbouwing van haar vordering volgt dat zij haar eigen risico in 2024 al volledig had verbruikt voorafgaand aan de feiten, waardoor dat op voorhand niet onaannemelijk is. De rechtbank is daarom van oordeel dat onvoldoende duidelijk is of de schade daadwerkelijk zal intreden. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dat deel van de vordering.

Immateriële schade Vast staat dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van verdachte lichamelijk letsel is toegebracht. Daarmee is sprake van een geval als bedoeld in artikel 6:106 BW dat recht geeft op vergoeding van immateriële schade. Daarnaast heeft de benadeelde aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade ook op die grond voor vergoeding in aanmerking komt. Dit deel van de vordering is bovendien niet betwist. Daarmee acht de rechtbank vergoeding van het gevorderde bedrag van € 2.000,- billijk.

Conclusie De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank dus toewijsbaar tot een bedrag van € 2.250,=, bestaande uit € 250,= aan materiële schade en € 2.000,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2024 tot aan de dag der voldoening. Deze schade is niet betwist en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten.

Voor het overige deel van de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag aan schadevergoeding zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in de vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Schadevergoedingsmaatregel De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag van in totaal € 2.250,=. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8 De voorlopige hechtenis

De officier heeft gevorderd het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis niet op te heffen, omdat van belang is dat de bijzondere voorwaarden door blijven lopen als er hoger beroep wordt ingesteld. De verdediging heeft aangevoerd hiertegen geen bezwaar te hebben.

De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wel opheffen, nu aan verdachte geen vrijheidsstraf van langere duur dan de reeds door hem in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd en evenmin een maatregel die vrijheidsbeneming medebrengt of kan medebrengen, onvoorwaardelijk is opgelegd. In dat geval dient de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis bij einduitspraak op te heffen op grond van artikel 72, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

9 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 36f, 45, 57, 62, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 27, 54, 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 1, primair, impliciet subsidiair: Poging tot zware mishandeling; feit 2, primair, impliciet subsidiair: Poging tot zware mishandeling; feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd; feit 4: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie; feit 5: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;

*-*verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

t.a.v. feiten 1, 2, 3 en 5

  • veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 95 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;

  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;

  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

  • stelt als bijzondere voorwaarden:

  • dat verdachte zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Emergis Verslavingsreclassering, Vrijlandstraat 33e , 4388 EA Middelburg, 0113-267290, en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • dat verdachte zich laat behandelen door de Forensische Zorg Zeeland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is thans gestart en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaars nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • dat verdachte geen alcohol en drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod, zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt. Indien en voor zover de reclassering een volledig verbod op het gebruik van alcohol en/of drugs niet meer noodzakelijk acht, werkt verdachte mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De controle gebeurt met urineonderzoek en/of ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
  • van rechtswege geldende voorwaarden daarbij zijn:
  • dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
  • dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
  • geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;

  • bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;

  • veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 180 uren;

  • beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;

t.a.v. feit 4

  • veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 325,= voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;

  • bepaalt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 6 dagen;

  • bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;

  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Benadeelde partij

  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 2.250,= waarvan € 250,= aan materiële schade en € 2.000,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 juni 2024 tot aan de dag der voldoening;

  • veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

  • verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] € 2.250,= (feit 1 en feit 3) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2024 tot aan de dag der voldoening;

  • bepaalt dat bij niet betaling 32 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.

Voorlopige hechtenis

  • heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. N.C.W. Haesen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 september 2025.

11 Bijlage I

De tenlastelegging

1hij op of omstreeks 16 juni 2024 te [geboorteplaats] , in elk geval in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1](zijnde zijn ex partner) opzettelijk en al dan niet met voorbedachte raden,zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer 1]- een of meerdere malen met kracht (in een verwurgingsgreep) vast heeft gepakt aande nek en/of (vervolgens) de keel en/of nek met kracht dicht heeft geknepen en/of- een of meerdere malen met kracht heeft geslagen en/of gestompt tegen hethoofd/gezicht en/of neus, in elk geval tegen het lichaam en/of- een of meerdere malen met kracht heeft vastgepakt aan de haren en/of met krachtaan de haren heeft getrokken en/of- een of meerdere malen met kracht (met haar hoofd) tegen de balustrade en/ofreling aan heeft geslagen en/of gegooid en/of- met kracht op de grond heeft gegooid en/of (terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op degrond lag) een of meerdere malen heeft geslagen en/of gestompt in/tegen hetgezicht, in elk geval het lichaam en/of een of meerdere malen heeftgetrapt/geschopt tegen het lichaam,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

(art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid t Wetboek van Strafrecht)

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:

hij op of omstreeks 16 juni 2024 te [geboorteplaats] , in elk geval in Nederland,met voorbedachten rade [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1]- een of meerdere malen met kracht (in een verwurgingsgreep) vast te pakken aande nek en/of (vervolgens) de keel en/of nek met kracht dicht te knijpen en/of- een of meerdere malen met kracht vast te pakken aan de haren en/of met krachtaan de haren te trekken en/of- een of meerdere malen met kracht (met haar hoofd) tegen de balustrade en/ofreling aan te slaan en/of gooien en/of- met kracht op de grond te gooien en/of (terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de grondlag) een of meerdere malen te slaan en/of stompen in/tegen het gezicht, in elk gevalhet lichaam en/of een of meerdere malen te trappen/schoppen tegen het lichaam;

(art 301 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

2hij op of omstreeks 16 juni 2024 te [geboorteplaats] , in elk geval in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf omaan [slachtoffer 2] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade,zwaar lichamelijk letsel toe te brengenvoornoemde [slachtoffer 2]- met kracht een of meerdere malen heeft gestompt en/of geslagen tegen hetgezicht/hoofd en/of lichaam en/of- met kracht en of meerdere malen heeft getrapt/geschopt tegen het lichaam en/of- met kracht met zijn, verdachtes, vinger in en/of rondom het oog heeft gestokenen/of geduwd en/of gedruktterwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

(art 303 lid 1 Wetboek vân Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:

hij op of omstreeks 16 juni 2024 te [geboorteplaats] , in elk geval in Nederland,met voorbedachten rade [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2]- met kracht een of meerdere malen te stompen en/of slaan tegen het gezicht/hoofden/of het lichaam en/of- met kracht een of meerdere malen te trappen/schoppen tegen het lichaam en/of- met kracht met zijn, verdachtes, vinger in en/of rondom het oog te steken en/ofduwen en/of drukken;

(art 301 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

3hij op of omstreeks 16 juni 2024 te [geboorteplaats]opzettelijk en wederrechtelijk twee, althans een ruit(en), in elk geval enigegoederen, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] (zijnde zijn ex partner), in elkgeval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaargemaakt en/of weggemaakt

(art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

4hij op of omstreeks 16 juni 2024 te [geboorteplaats] , in elk geval in Nederland,een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie,te weten een blank wapen, namelijk een mes (Benchmade 44oc Dolk), waarvan hetlemmet meer dan een snijkant had heeft gedragen;

(art 27 lid 1 Wet wapens en munitie)

5hij op of omstreeks 16 juni 2024 te [geboorteplaats] ,in elk geval in Nederland, een wapen, vancategorie I, onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een valmes(Microtech Makora 11), voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen

(art 13 lid 1 Wet wapens en munitie)