Artikel 72 (Opheffing bevel voorlopige hechtenis)
1. Bij beschikkingen van onbevoegdverklaring en van buitenvervolgingstelling wordt het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
2. In geval van onbevoegdverklaring kan de rechter, indien naar zijn mening een ander college wel bevoegd is van het feit kennis te nemen, bepalen dat het bevel nog zes dagen na het onherroepelijk worden van zijn beslissing van kracht zal blijven.
3. Bij alle einduitspraken wordt - behoudens het bepaalde in het zesde lid en artikel 17, tweede lid - het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, indien, ter zake van het feit waarvoor dat bevel is verleend, aan de verdachte noch een vrijheidsstraf van langere duur dan de reeds door hem in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, noch een maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt of kan medebrengen, onvoorwaardelijk is opgelegd.
4. Indien de duur van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf die van de reeds ondergane voorlopige hechtenis met minder dan zestig dagen overtreft en geen maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt of kan medebrengen onvoorwaardelijk is opgelegd, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 69, bij de einduitspraak het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf.
5. Voor de toepassing van het derde en vierde lid van dit artikel wordt onder de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd begrepen: de tijd gedurende welke de verdachte in verzekering was gesteld.
6. De rechter kan bij zijn einduitspraak, houdende nietigverklaring van de dagvaarding, bepalen dat dit bevel van kracht blijft gedurende een door hem te bepalen termijn van ten hoogste dertig dagen, ingaande op de dag van de einduitspraak, indien dat bevel is gegeven in geval van verdenking van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld. Indien beroep wordt ingesteld tegen de einduitspraak, blijft het bevel van kracht totdat dertig dagen zijn verstreken sedert de dag waarop onherroepelijk op het beroep is beslist. De artikelen 66, tweede lid, en 67a, derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. Bij beschikkingen van onbevoegdverklaring en van buitenvervolgingstelling wordt het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Dit betekent letterlijk dat wanneer de rechter een beschikking afgeeft waarin hij zichzelf onbevoegd verklaart om de zaak te behandelen, of wanneer de rechter besluit tot buitenvervolgingstelling (het niet verder vervolgen van de verdachte), het bevel tot voorlopige hechtenis wordt beëindigd (opgeheven).
2. In geval van onbevoegdverklaring kan de rechter, indien naar zijn mening een ander college wel bevoegd is van het feit kennis te nemen, bepalen dat het bevel nog zes dagen na het onherroepelijk worden van zijn beslissing van kracht zal blijven.
Dit betekent letterlijk dat als de rechter zichzelf onbevoegd verklaart, maar van oordeel is dat een andere rechterlijke instantie (college) wel bevoegd is om kennis te nemen van het strafbare feit, de rechter kan beslissen dat het bevel tot voorlopige hechtenis nog zes dagen geldig blijft nadat zijn beslissing tot onbevoegdverklaring definitief (onherroepelijk) is geworden.
3. Bij alle einduitspraken wordt - behoudens het bepaalde in het zesde lid en artikel 17, tweede lid - het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, indien, ter zake van het feit waarvoor dat bevel is verleend, aan de verdachte noch een vrijheidsstraf van langere duur dan de reeds door hem in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, noch een maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt of kan medebrengen, onvoorwaardelijk is opgelegd.
Dit betekent letterlijk dat bij alle definitieve rechterlijke uitspraken (einduitspraken) het bevel tot voorlopige hechtenis wordt beëindigd (opgeheven). Dit geldt echter niet in de gevallen die zijn beschreven in het zesde lid van dit artikel en in artikel 17, tweede lid. De opheffing vindt plaats als, voor het feit waarvoor het bevel tot voorlopige hechtenis was gegeven, aan de verdachte geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is opgelegd die langer duurt dan de tijd die hij al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en als er ook geen onvoorwaardelijke maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming met zich meebrengt of kan meebrengen.
4. Indien de duur van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf die van de reeds ondergane voorlopige hechtenis met minder dan zestig dagen overtreft en geen maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt of kan medebrengen onvoorwaardelijk is opgelegd, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 69, bij de einduitspraak het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf.
Dit betekent letterlijk dat als de duur van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf de duur van de reeds doorgebrachte voorlopige hechtenis met minder dan zestig dagen overschrijdt, en er geen onvoorwaardelijke maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming met zich meebrengt of kan meebrengen, het bevel tot voorlopige hechtenis bij de einduitspraak wordt beëindigd (opgeheven). Dit gebeurt vanaf het moment dat de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde straf. Dit alles geldt met inachtneming van (onverminderd) wat in artikel 69 is bepaald.
5. Voor de toepassing van het derde en vierde lid van dit artikel wordt onder de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd begrepen: de tijd gedurende welke de verdachte in verzekering was gesteld.
Dit betekent letterlijk dat voor de toepassing van het derde en vierde lid van dit artikel, de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, wordt meegerekend als tijd die in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
6. De rechter kan bij zijn einduitspraak, houdende nietigverklaring van de dagvaarding, bepalen dat dit bevel van kracht blijft gedurende een door hem te bepalen termijn van ten hoogste dertig dagen, ingaande op de dag van de einduitspraak, indien dat bevel is gegeven in geval van verdenking van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld. Indien beroep wordt ingesteld tegen de einduitspraak, blijft het bevel van kracht totdat dertig dagen zijn verstreken sedert de dag waarop onherroepelijk op het beroep is beslist. De artikelen 66, tweede lid, en 67a, derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Dit betekent letterlijk dat de rechter bij zijn einduitspraak, waarin de dagvaarding nietig wordt verklaard, kan beslissen dat het bevel tot voorlopige hechtenis van kracht blijft. Dit kan voor een door de rechter vast te stellen periode van maximaal dertig dagen, die ingaat op de dag van de einduitspraak. Deze mogelijkheid bestaat als het bevel tot voorlopige hechtenis is gegeven omdat er een verdenking is van een misdrijf waarvoor volgens de wet een gevangenisstraf van acht jaar of meer kan worden opgelegd. Als er beroep wordt ingesteld tegen de einduitspraak, blijft het bevel tot voorlopige hechtenis van kracht totdat dertig dagen zijn verstreken sinds de dag waarop definitief (onherroepelijk) op het beroep is beslist. De bepalingen van artikel 66, tweede lid, en artikel 67a, derde lid, zijn hierop op een vergelijkbare manier van toepassing.
Rechtspraak waarin dit artikel wordt benoemd
ECLI:NL:GHDHA:2025:1755 - Gerechtshof Den Haag - 8 augustus 2025
ECLI:NL:RBZWB:2025:4603 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 16 juli 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:11562 - Rechtbank Rotterdam - 24 september 2025
ECLI:NL:RBOVE:2025:5871 - Rechtbank Overijssel - 6 oktober 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:11341 - Rechtbank Rotterdam legt TBS met voorwaarden op voor belaging en mishandeling - 23 september 2025
De rechtbank veroordeelt een verminderd toerekeningsvatbare verdachte voor onder meer belaging en mishandeling van zijn ex-partner. Er wordt een gevangenisstraf en een TBS-maatregel met voorwaarden opgelegd. De rechtbank oordeelt expliciet dat de feiten geen geweldsmisdrijf vormen in de zin van artikel 38e Sr.