Arrest inhoud

Rolnummer: 22-004401-24

Parketnummer: 09-180354-23

Datum uitspraak: 8 augustus 2025

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Den Haag van 13 december 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte]geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ([land]),

thans gedetineerd in [verblijfplaats].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden gelast, met bevel dat die maatregel dadelijk uitvoerbaar is en is er een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht opgelegd. Voorts is beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:

1 hij, op tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met 8 maart 2023 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, met [slachtoffer 1] geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2019, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], te weten het brengen van zijn vinger(s), tong en/of penis in haar vagina, althans tegen haar clitoris, althans tussen haar schaamlippen;

2 hij, op tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met 8 maart 2023 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, (meermalen) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige kind [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum slachtoffer 1], door (telkens)

  • de vagina van die [slachtoffer 1] te betasten en/of te likken en/of

  • ( met) zijn hand(en) en/of zijn penis tussen de billen van die [slachtoffer 1] te brengen en/of te voelen en/of

  • zijn, verdachtes, penis tegen de vagina van die [slachtoffer 1] te brengen en/of te houden en/of te masseren en/of wrijven en/of

  • in de directe nabijheid van die [slachtoffer 1] zijn, verdachtes, penis vast te houden en/of zich af te trekken;

3 hij - als oom en/of oppas - in of omstreeks de periode van 18 oktober 2018 tot en met 1 november 2018 te Deventer, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2005, door

  • in de directe nabijheid van die [slachtoffer 2] zijn, verdachtes, penis vast te houden en/of zich af te trekken en/of

  • het been en/of de lies en/of de (omgeving van de) vagina van die [slachtoffer 2] te betasten;

4 hij in of omstreeks de periode van 18 oktober 2018 tot en met 1 november 2018 te Deventer, althans in Nederland, met (de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige) [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2005, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten

  • in de directe nabijheid van die [slachtoffer 2] zijn, verdachtes, penis vast te houden en/of zich af te trekken en/of

  • het been en/of de lies en/of de (de omgeving van de) vagina van die [slachtoffer 2] te betasten.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en dat aan de verdachte de maatregel van tbs met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwangverpleging) wordt opgelegd.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.

Vrijspraak

Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot de conclusie te kunnen komen dat sprake is geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] (hierna ook: [slachtoffer 1]). [slachtoffer 1] en haar moeder hebben verklaard over het aanraken/masseren door de verdachte (met zijn handen en/of penis) van [slachtoffer 1]’s ‘cho cho’ - het hof begrijpt haar vagina - en de verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 1] door hem met zijn hand is aangeraakt over haar vagina en schaamlippen. Het hof acht deze verklaringen – ook in combinatie met de waarnemingen van moeder en getuige [getuige] van handelingen door [slachtoffer 1] op een bepaald moment in een badje in de tuin – evenwel onvoldoende voor het bewijs dat sprake is geweest van seksueel binnendringen. Derhalve kan naar het oordeel van het hof hetgeen aan de verdachte onder 1 ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen worden, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

2 hij, op tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met 8 maart 2023 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, (meermalen) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige kind [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2019, door (telkens):

  • de vagina van die [slachtoffer 1] te betasten*;*en/of te likkenen/of

  • ( met) zijn hand(en) en/of zijn penis tussen de billen van die [slachtoffer 1] te brengen en/of te voelen*;* en/of

  • zijn, verdachtes, penis tegen de vagina van die [slachtoffer 1] te brengen*;* en/of te houden en/of te masseren en/of wrijven en/of

  • in de directe nabijheid van die [slachtoffer 1] zijn, verdachtes, penis vast te houden en/of zich af te trekken;

3 hij - als oom en/of oppas - in of omstreeks de periode van 18 oktober 2018 tot en met 1 november 2018 te Deventer, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheidtoevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2005, door

  • in de directe nabijheid van die [slachtoffer 2] zijn, verdachtes, penis vast te houden en/of zich af te trekken*;* en/of

  • het been en/of de lies en/of de (omgeving van de) vagina van die [slachtoffer 2] te betasten;

4 hij inof omstreeks de periode van 18 oktober 2018 tot en met 1 november 2018 te Deventer, althans in Nederland, met (de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige) [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2005, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten

  • in de directe nabijheid van die [slachtoffer 2] zijn, verdachtes, penis vast te houden en/of zich af te trekken*;* en/of

  • het been en/of de lies en/of de (de omgeving van de) vagina van die [slachtoffer 2] te betasten.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd;

het onder 3 en 4 bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van

ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige

en

met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Motiering van straf en maatregelen

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De ernst van de feiten

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn destijds twee/driejarige dochter en zijn destijds twaalfjarige nichtje. Hij heeft zijn dochtertje in een periode van meer dan een jaar meerdere keren seksueel betast en hij heeft zijn nichtje eenmaal betast. Zowel bij het betasten van zijn dochtertje als bij het betasten van zijn nichtje heeft de verdachte gemasturbeerd. De verdachte heeft door zo te handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de nog zeer jonge slachtoffers. De verdachte heeft het fysieke en psychische welzijn van de slachtoffers ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften en een ernstige inbreuk gemaakt op hun ongestoorde (seksuele) ontwikkeling. Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van zijn positie als vader en oom en heeft het misbruik plaatsgevonden in zijn woning, waar zijn dochtertje en nichtje juist veilig zouden moeten zijn. Jonge slachtoffers van ontucht ondervinden in de regel nog geruime tijd de (psychische) gevolgen van hetgeen hun is aangedaan. Dit soort delicten veroorzaakt bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij, bijvoorbeeld ook bij ouders van die jonge kinderen. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat dit ook het geval was bij de moeder van [slachtoffer 1].

Het strafblad van de verdachte

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 juli 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De verdachte is op 25 maart 2021 in Colombia bij verstek veroordeeld tot een jarenlange gevangenisstraf voor het plegen van soortgelijke feiten die gepleegd zouden zijn in 2008 en 2009. Het is het Hof onbekend of deze veroordeling al dan niet onherroepelijk is.

De persoon van de verdachte

Het hof heeft voorts in aanmerking genomen de over de persoon van de verdachte opgemaakte pro Justitia rapportages en reclasseringsadviezen.

In de zaak van de verdachte is op 13 juni 2024, na plaatsing in het Pieter Baan Centrum, door de psychiater R.J.P. Rijnders en de psycholoog N.P.A. van der Weegen een pro Justitia rapportage opgemaakt. Zij hebben tevens op 28 november 2024 een ambulant onderzoek uitgevoerd, ter aanvulling op het voornoemde rapport.

Voorts zijn door de Reclassering Nederland meerdere rapporten opgemaakt, waaronder twee maatregelenrapporten en een aanvullend reclasseringsadvies, respectievelijk gedateerd 4 september 2024, 2 juni 2025 en 20 juli 2025. Ook heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep [reclasseringswerker], reclasseringswerker, als deskundige gehoord.

In de pro Justitia rapportage stellen de gedragsdeskundigen vast dat bij de verdachte sprake is van een pedofiele stoornis van het niet-exclusieve type, wat een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens betreft. De verdachte heeft immers recidiverende, seksueel opwindende fantasieën over zowel puberale als pre puberale meisjes. De deskundigen stellen vast dat deze stoornis bij de verdachte reeds aanwezig was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten.

Voorts stellen de deskundigen vast dat de verdachte in zijn dagelijkse leven belemmerd wordt door deze pedofiele stoornis, daar hij welhaast dwangmatig poogt lustopwekkende situaties uit de weg te gaan en het voor hem moeilijk in niet-impulsief dwangmatig te handelen als hij in een situatie verkeert waarin hij geconfronteerd wordt met een naakt minderjarig meisje. De gedragsdeskundigen menen dat de problemen van de verdachte met zijn impulsregulatie mogelijk voortvloeien uit zijn pedofiele stoornis. Om die reden adviseren de deskundigen de verdachte licht verminderd toerekenbaar te achten voor de tenlastegelegde feiten.

Nu de conclusies van de gedragsdeskundigen gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen op de terechtzitting is gebleken, neemt het hof die conclusies over en maakt die tot de zijne. Het hof zal de bewezenverklaarde feiten om die reden in licht verminderde mate aan de verdachte toerekenen. Dit heeft een matigende werking op de op te leggen straf.

De op te leggen straf

Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.

Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

De op te leggen maatregel

Zoals reeds uiteengezet stelt het hof – op basis van voornoemde rapportages - vast dat de verdachte ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten leed aan een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens, als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Met betrekking tot het recidiverisico overweegt het hof als volgt.

Uit voormelde rapportages van de gedragsdeskundigen blijkt dat de deskundigen het recidiverisico op aan de tenlastegelegde feiten gelijkwaardige delicten matig verhoogd inschatten. Daarbij nemen zij onder meer in aanmerking dat de verdachte door zijn stoornis lijdensdruk ervaart, hij beperkingen aan zichzelf oplegt en verondersteld wordt dat hij moeite heeft met het termineren van een seksueel opwindende situatie met minderjarige meisjes. In het aanvullend ambulant onderzoek d.d. 28 november 2024 – waarin de bevindingen uit de Colombiaanse strafzaak met de verdachte zijn besproken - stellen de gedragsdeskundigen zelfs vast dat de ernst en de omvang van de parafiele stoornis van de verdachte groter ingeschat wordt dan door hen aanvankelijk – in het rapport van 13 juni 2024 - werd gedaan. Hiertoe overwegen zij dat de verdachte in zeer beperkte mate zijn eigen verantwoordelijkheid lijkt te nemen en zijn gewetensfunctie beperkter lijkt dan aanvankelijk aangenomen. Derhalve adviseren zij in het aanvullend rapport de verdachte een stringenter behandelkader op te leggen in de vorm van de maatregel van tbs met voorwaarden, waarbij de verdachte start met een poliklinische behandeling in een forensische instelling. Tevens adviseren zij een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbenemende maatregel op te leggen, zodat de verdachte na afloop van zijn tbs-maatregel gedurende ettelijke jaren gemonitord kan blijven. Een tbs met dwangverpleging is huns inziens niet noodzakelijk, omdat de verdachte bereid en in staat lijkt te zijn zich aan voorwaarden te houden.

Ook de reclassering schat het recidiverisico als zodanig hoog in dat zij de verdachte in een stringent kader dienen te begeleiden en monitoren. De reclassering adviseert positief ten aanzien van het opleggen van de maatregel van tbs met voorwaarden, zo volgt uit het reclasseringsadvies dat is opgemaakt op 4 september 2024. In het aanvullend reclasseringsadvies d.d. 20 juli 2025 wijzigt de reclassering haar advies en wordt het opleggen van tbs met dwangverpleging noodzakelijk geacht, gelet op de onzekere verblijfstatus van de verdachte. De reclasseringswerker [reclasseringswerker] heeft echter ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat de reclassering het opleggen van de maatregel van tbs met dwangverpleging slechts adviseert omdat de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) aangegeven heeft bij een onherroepelijke veroordeling in de onderhavige strafzaak mogelijk een uitzettingsprocedure te starten. Indien de verdachte niet over een verblijfstitel c.q. geldig legitimatiebewijs zou beschikken is het na het klinische traject opstarten van resocialisatie niet mogelijk. Op de vraag welk advies de reclassering in het aanvullend rapport had gegeven indien de verblijfstitel van de verdachte niet discutabel was geweest, antwoordt de deskundige dat zij in dat geval een tbs met voorwaarden nog steeds passend acht.

Het hof is van oordeel dat gelet op de vastgestelde ziekelijke stoornis bij de verdachte, de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de inhoud van de uitgebrachte rapporten sprake is van een aanzienlijk gevaar voor recidive, waardoor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van tbs eist.

Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen niet eist dat de verdachte in het kader van de maatregel van tbs met bevel tot verpleging van overheidswege wordt verpleegd, doch dat die veiligheid voldoende kan worden beschermd met de nader in het dictum aan te geven – aan de in de reclasseringsrapporten ontleende – voorwaarden. Het hof zoekt aansluiting bij de voornoemde adviezen van de gedragsdeskundigen en de eerdere rapporten van de reclassering.

Het hof is, met de advocaat-generaal, van oordeel dat (langdurige) behandeling van de pedofiele stoornis van de verdachte binnen een forensische kliniek noodzakelijk is. Om die reden zal het hof de voorwaarde stellen dat de verdachte zich op laat nemen in een forensische kliniek of een soortgelijke zorginstelling en dat de opname de volledige looptijd van de tbs-maatregel duurt, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaars van de kliniek noodzakelijk acht.

De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep bereid verklaard die voorwaarden na te leven.

Voor het geval de verdachte zich ondanks zijn bereidverklaring niet aan één of meer van de voorwaarden mocht houden, overweegt het hof dat de maatregel van tbs wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Dat betekent dat indien verdachte zich niet aan de gestelde voorwaarden houdt en de dwangverpleging alsnog wordt bevolen de duur van de maatregel niet gemaximeerd is.

Het hof zal op grond van het bepaalde in artikel 38, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht bevelen dat de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

Maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht

Nu gelet op de aard van de bij de verdachte bestaande stoornis langdurige waarborgen met het oog op toekomstige risico's ten aanzien van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen noodzakelijk lijken, acht het hof het geraden om naast de maatregel van tbs met voorwaarden een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Gezien het voorgaande kan - indien dit met alsdan bestaande risico’s noodzakelijk is - zodoende worden bewerkstelligd dat de verdachte na afloop van de maatregel van tbs onder toezicht wordt gesteld.

Aan de wettelijke vereisten als bedoeld in artikel 38z, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht is voldaan.

De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de aan verdachte opgelegde terbeschikkingstelling plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.

Voorlopige hechtenis

In zijn arrest van 26 november 2024(ECLI:NL:HR:2024:1729) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het geldend recht niet de mogelijkheid biedt om een niet onherroepelijk opgelegde, dadelijk uitvoerbare tbs-maatregel met voorwaarden ‘om te zetten’ in een tbs-maatregel met dwangverpleging. Zolang de oplegging van de tbs-maatregel niet onherroepelijk wordt (bijvoorbeeld door het instellen van cassatie), betekent dat dat de verdachte die de aan de tbs-maatregel verbonden voorwaarden overtreedt niet zonder meer op grond daarvan kan worden gedetineerd. Dit is anders indien door het overtreden van de voorwaarden een strafbaar feit wordt gepleegd waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Dat de betreffende voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, maakt dat niet anders: de ‘omzettingsmogelijkheid’ kan niet eerder in beeld komen dan na het onherroepelijk worden van de oplegging van de tbs-maatregel. In het genoemde arrest heeft de Hoge Raad de feitenrechter gewezen op de mogelijkheid om in deze gevallen (het hof begrijpt: bij einduitspraak) de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen. De feitenrechter kan dan vervolgens in het niet-naleven van de dadelijk uitvoerbare voorwaarde en/of in andere dreigende situaties aanleiding zien de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen.

In navolging van het Gerechtshof Amsterdam, ECLI:NL:GHAMS:2025:1664 overweegt het hof als volgt. Artikel 72 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat het bevel tot voorlopige hechtenis bij einduitspraak wordt opgeheven indien aan de verdachte (voor het feit waarvoor dat bevel is verleend) “noch een vrijheidsstraf van langere duur dan de reeds door hem in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, noch een maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt of kan medebrengen, onvoorwaardelijk is opgelegd”. Nu het hof de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zal leggen die korter is dan het reeds ondergane voorarrest in combinatie met een tbs-maatregel met voorwaarden, ziet het hof zich – mede gelet op het genoemde arrest van de Hoge Raad – voor de vraag gesteld of deze bepaling het hof ertoe verplicht de voorlopige hechtenis op te heffen (en zij zich dus tegen schorsing van die voorlopige hechtenis verzet).

Ten aanzien van de in artikel 72 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering opgenomen voorwaarde dat de betreffende sanctie onvoorwaardelijk moet zijn opgelegd, overweegt het hof dat ook de tbs-maatregel met voorwaarden te gelden heeft als een onvoorwaardelijk opgelegde tbs-maatregel in de zin van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht.

Doorslaggevend voor de beantwoording van de vraag of het hof in deze zaak is gehouden het bevel tot voorlopige hechtenis op grond van artikel 72 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering op te heffen, is het oordeel of het hof een maatregel oplegt die vrijheidsbeneming kan medebrengen. In het onderhavige geval is dat de tbs-maatregel, en díe maatregel kán (mede gelet op het in artikel 37b Sr bepaalde) vrijheidsbeneming medebrengen. Daaraan doet niet af het feit dat het hof bij dit arrest voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde zal stellen en geen bevel tot dwangverpleging zal geven.

Het hof is – gelet op het voorgaande – van oordeel dat met de oplegging van de tbs-maatregel eveneens sprake is van oplegging van een maatregel die vrijheidsbeneming kan medebrengen. Het hof is daarom niet gehouden het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. In plaats daarvan zal het hof de voorlopige hechtenis schorsen. Het met onmiddellijke ingang schorsen van dat bevel zou leiden tot een periode waarin de verdachte onbehandeld terugkeert in de samenleving en effectieve handhaving van de gestelde voorwaarden onvoldoende zeker gesteld kan worden. Indien cassatie wordt ingesteld kan die toezichtloze periode, mede gelet op de huidige wachttijd voor opname in forensische klinieken en de wachttijd voor overbruggingszorg, enkele maanden duren. Een dergelijke situatie zou naar het oordeel van het hof, gelet op de problematiek van de verdachte en de noodzaak van behandeling, onverantwoorde risico’s voor de algemene veiligheid van personen en voor de gezondheid en veiligheid van de verdachte opleveren. Het hof zal het bevel tot voorlopige hechtenis daarom schorsen (onder dezelfde voorwaarden als gesteld in het kader van artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht) met ingang van het moment dat de verdachte zal worden opgenomen in een forensische kliniek. Het hof is zich ervan bewust dat dat betekent dat de verdachte (ook indien geen beroep in cassatie wordt ingesteld) mogelijk nog enkele maanden na de einduitspraak in voorarrest zal verblijven. Hoewel dat langere verblijf in voorarrest dienstig is aan het realiseren van de ook door de verdediging verzochte afdoening, is het hof zich bewust van de voor de verdachte onwenselijke gevolgen daarvan op korte termijn. Het hof verzoekt daarom de bij plaatsing, behandeling en tenuitvoerlegging betrokken instanties al het redelijkerwijs mogelijke in het werk te stellen om de verdachte op zo kort mogelijke termijn te laten opnemen in een passende kliniek.

Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]

In het onderhavige strafproces heeft[moeder slachtoffer 1] zich als vertegenwoordiger van haar minderjarige dochter [slachtoffer 1] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 bewezenverklaarde, tot een bedrag van € 15.000,00.

In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 15.000,00.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 10.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte deels betwist.

Ten aanzien van de gevorderde materiële schade oordeelt het hof als volgt. De gevorderde materiële schade bestaat uit toekomstige medische kosten. Naar het oordeel van het hof levert behandeling van dit deel van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu deze toekomstige schade onvoldoende onderbouwd is en niet reeds vaststaat of deze kosten gemaakt moeten worden. Het hof zal de vordering op dat onderdeel, zoals ook door de raadsman van de benadeelde partij is verzocht, niet-ontvankelijk verklaren. Deze vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade oordeelt het hof als volgt. Artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in de persoon is aangetast. Naar het oordeel van het hof brengen de aard van de normschending en de door de vertegenwoordiger van de benadeelde partij voldoende onderbouwde gevolgen daarvan met zich dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. Het hof is derhalve van oordeel dat kan worden vastgesteld dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde.

De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 10.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.

Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Het hof zal voor de kosten van rechtsbijstand aansluiting zoeken bij het in civiele zaken geldende liquidatietarief in kantonzaken. Het hof gaat uit van 2 punten in eerste aanleg (1 punt voor het voegingsformulier en 1 punt voor de aanwezigheid op de inhoudelijke zitting) en 1,5 punt in hoger beroep (0,5 punt voor handhaven vordering en 1 punt voor aanwezigheid inhoudelijke zitting) ad € 311,00 per punt. De kosten worden aldus overeenkomstig genoemd liquidatietarief begroot op € 1.186,50.

Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 10.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].

Vordering tot schadevergoeding [moeder slachtoffer 1]

In het onderhavige strafproces heeft [moeder slachtoffer 1], de moeder van [slachtoffer 1], zich eveneens als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 bewezenverklaarde, tot een bedrag van € 13.329,53.

In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 13.329,53.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 8.329,53, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist. De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities – op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, nu zij geen rechtstreekse schade heeft geleden in de zin van artikel 51f lid 1 van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof overweegt dat het Wetboek van Strafvordering aan ouders in beginsel niet de ruimte biedt om door henzelf geleden schade in het strafproces te vorderen in verband met een tegen hun kind gepleegd delict. Een onrechtmatige daad gepleegd jegens een kind brengt namelijk nog niet mee dat ook onrechtmatig is gehandeld jegens de ouder(s) van het kind. Met de rechtbank, is het hof van oordeel dat hier niet kan worden gesproken van een aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Dat zou wel het geval zijn wanneer het gaat om zogeheten shockschade, waarbij sprake is van een zelfstandige, tegen de ouder gepleegde onrechtmatige daad. Hierbij moet blijkens de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad worden gedacht aan een situatie waarin sprake is van een hevige emotionele schok door het met eigen ogen waarnemen van het bewezenverklaarde of door de directe confrontatie met de gevolgen ervan. Daarvan is in deze strafzaak echter geen sprake, alhoewel invoelbaar is dat het bewezenverklaarde feit voor de moeder van [slachtoffer 1] in emotioneel opzicht zeer belastend is. Evenmin is sprake van een situatie waarin een vergoeding voor affectieschade kan worden gevorderd.

Gelet op het bovenstaande zal de benadeelde partij [moeder slachtoffer 1] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, omdat artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering geen ruimte biedt voor een dergelijke vordering in het strafproces.

Het hof acht termen aanwezig om te bepalen dat de procespartijen ieder de eigen kosten dragen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38z, 55, 57, 63, 247 (oud) en 249 (oud) van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart zoals hiervoor overwogen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur ter hoogte van 24 (vierentwintig) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

De voorlopige hechtenis wordt geschorst op het moment van opname in een forensische kliniek of soortgelijke zorginstelling.

Aan de schorsing van de voorlopige hechtenis worden dezelfde voorwaarden verbonden als de hierna te noemen voorwaarden die gesteld worden bij de terbeschikkingstelling.

Gelast de ter beschikking stelling van de verdachte en stelt daarbij de voorwaarden dat:

  1. De terbeschikkinggestelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;

  2. De terbeschikkinggestelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:

  • de terbeschikkinggestelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • de terbeschikkinggestelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van de terbeschikkinggestelde vast te stellen;
  • de terbeschikkinggestelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de terbeschikkinggestelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • de terbeschikkinggestelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • de terbeschikkinggestelde werkt mee aan huisbezoeken;
  • de terbeschikkinggestelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van de begeleiding en/of de behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • de terbeschikkinggestelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • de terbeschikkinggestelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de terbeschikkinggestelde, als dat van belang is voor het toezicht;
  1. De terbeschikkinggestelde laat zich opnemen, nadat dit door de rechter is bevolen, in een Forensische kliniek of een soortgelijke instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor de plaatsing. De opname start aansluitend op de detentie en duurt gedurende de volledige looptijd van de tbs-maatregel of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaar(s) van de kliniek noodzakelijk acht.

  2. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen en controle daarop kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg en begeleid wonen nodig vindt, werkt de terbeschikkinggestelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;

  3. De terbeschikkinggestelde zal zich laten behandelen door een forensisch ambulante behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering en/of de zorginstelling dat nodig vindt. Het innemen van medicijnen en de controle daarop kan onderdeel zijn van de behandeling;

  4. De terbeschikkinggestelde neemt op geen enkele wijze contact op met de slachtoffer [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2019, tenzij met toestemming van de reclassering;

  5. De terbeschikkinggestelde neemt op geen enkele wijze contact op met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2005;

  6. De terbeschikkinggestelde zoekt op geen enkele wijze contact met minderjarigen. Hij vermijdt deze contacten zoveel mogelijk. Als contacten onvermijdelijk zijn, zorgt de terbeschikkinggestelde ervoor dat er een volwassen persoon hierbij aanwezig zal zijn;

  7. De terbeschikkinggestelde zet zich in voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding;

  8. De terbeschikkinggestelde verschaft de reclassering zicht op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk. De terbeschikkinggestelde geeft openheid op alle leefgebieden;

  9. De terbeschikkinggestelde gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering;

geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 38, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht om de terbeschikkinggestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.

beveelt dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar is;

legt aan de verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 1.186,50.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 85 (vijf en tachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Vordering van de benadeelde partij [moeder slachtoffer 1]

Verklaart de benadeelde partij [moeder slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.

Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout, als voorzitter, en mr. F.W. van Lottum en mr. E.A. Poppe-Gielesen, leden, in bijzijn van de griffier mr. V.V. de Lange.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 augustus 2025.

Mr. E.A. Poppe-Gielesen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.