ECLI:NL:RBOVE:2025:5871 - Rechtbank Overijssel - 6 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71.054166.24 (P) Datum vonnis: 6 oktober 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1979 in [geboorteplaats] , wonende aan [adres] .
1 Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 september 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R.P.G. van der Weide, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.
2 De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 1 januari 2024 tot en met 22 maart 2024 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had de productie van en/of handel in verdovende middelen en de voorbereiding daarvan;
*feit 2:*in de periode van 1 januari 2024 tot en met 22 maart 2024 samen met anderen MDMA(-kristallen en/of olie) heeft bereid en/of verwerkt en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of heeft vervaardigd;
feit 3: in de periode van 1 januari 2024 tot en met 22 maart 2024 samen met anderen voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen heeft verricht gericht op het bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of invoeren van MDMA;
*feit 4:*in de periode van 1 februari 2024 tot en met 22 maart 2024 samen met anderen, synthetisch drugsafval, althans vaten met gevaarlijke chemische vloeistoffen, heeft opgeslagen en/of aanwezig heeft gehad in en/of nabij een schuur aan de [adres] , waardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan of zijn ontstaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2024 tot en met 22 maart 2024, te
Kuinre, gemeente Steenwijkerland, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, als bedoeld in:
- artikel 10, derde, vierde en vijfde lid Opiumwet, te weten het vervaardigen en/of
bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig hebben van
(een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of
- artikel 10a, eerste lid Opiumwet, te weten het plegen van
voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in laatstgenoemd artikel.
2
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2024 tot en met 22 maart 2024, te
Kuinre, gemeente Steenwijkerland, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
in een schuur/op een perceel aan de [adres] ,
meermalen, althans eenmaal (telkens)
- opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
- opzettelijk aanwezig gehad, en/of
- opzettelijk heeft vervaardigd,
ongeveer 253 liter MDMA-olie en/of 190,26 kilogram MDMA-kristallen, en/of 54,37
gram MDMA, in elk geval een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van (een)
materia(a)l(en) bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine zijnde amfetamine
en/of MDMA althans (telkens) zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
3
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2024 tot en met 22 maart 2024, te
Kuinre, gemeente Steenwijkerland, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te
weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van een of meerdere aanzienlijke
(handels)hoeveelhe(i)d(en) amfetamine en/of MDMA, in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde middelen vermeld
op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te
doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn
en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het
plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn medeverdachte(n)
wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het
plegen van het hierboven bedoelde feit, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s):
tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, (telkens) opzettelijk,
- een schuur en/of ruimte op het perceel aan de [adres] in gebruik
genomen en/of
- een of meerdere ruimtes ingericht als laboratorium en/of
- een grote hoeveelheid jerrycans, vaten, IBC’s en/of (andere soorten) verpakkingen
met daarin grote hoeveelheden chemicaliën, grondstoffen en/of hulpstoffen
voorhanden gehad, waaronder caustic soda, zoutzuur, aceton en/of PMK, en/of
- meerdere onderdelen van (een) productieopstelling(en) ten behoeve van de
productie van MDMA vervoerd en/of voorhanden gehad, te weten onder andere
ketels en/of koel-distilleerbuizen en/of pannen, en/of emmers en/of speciekuipen, en/of
- één of meerdere betalingen verricht ten behoeve van de aankoop van ketels.
4
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 februari 2024 tot en
met 22 maart 2024, te Kuinre, gemeente Steenwijkerland, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk,
(een) handeling(en) met afvalstoffen heeft verricht en/of heeft nagelaten, waarvan
hij, verdachte, en/of zijn mededaders redelijkerwijs had(den) kunnen weten dat
daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders niet aan zijn/hun verplichting
heeft/hebben voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem en/of
zijn mededaders konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te
voorkomen en/of te beperken, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededaders:
in een schuur en/of kelder(s) onder en/of nabij die schuur, aan de [adres]
, één of meer IBC('s) en/of jerrycan(s) en/of vat(en) en/of zak(ken) met afvalstoffen
van een drugslaboratorium, althans vaten met chemische vloeistoffen, in ieder
geval zijnde gevaarlijke stoffen, te weten aceton (UN 1090) en/of caustic soda (UN
1823) en/of methylamine in methanol (UN 1235) en/of platina-oxide (UN 1479)
en/of waterstofgas (UN 1049) en/of zoutzuur (UN 1789) en/of drugsafval en/of leeg
en ongereinigde verpakkingen (UN 3509), althans afval afkomstig van de
vervaardiging van (synthetische) drugs, opgeslagen en/of verwerkt en/of overgeslagen en/of gestort en/of achtergelaten en/of op/in de bodem gebracht.
3 De bewijsmotivering
3.1 Inleiding
Verdachte is in beeld gekomen bij het opsporingsonderzoek ‘26Trevino’. Dit onderzoek is op 14 februari 2024 gestart naar aanleiding van een aan het onderzoeksteam verstrekt proces-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen (TCI), waarin onder meer stond dat een schuur aan de [adres] – zijnde het woonadres van verdachte – wordt gebruikt als productielocatie voor synthetische drugs. Door onder andere de inzet van een politiecamera werd vanaf 14 maart 2024 zicht verkregen op de bewuste schuur. Op 22 maart 2024 werd door de politie een nader onderzoek in deze schuur ingesteld. Aldaar werd een in werking zijnde productieruimte voor het vervaardigen van MDMA aangetroffen waarbij sprake was van het op grootschalige en professionele wijze produceren van MDMA. In de schuur werden de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op heterdaad aangehouden.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] uitgesloten dienen te worden van het bewijs, omdat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn. De raadsman heeft verder geen bewijsverweren gevoerd.
3.4 Het oordeel van de rechtbank
3.4.1. De bewijsmiddelen ten aanzien van feiten 1, 2 en 3
Op 22 maart 2024 is in de schuur aan de [adres] binnengetreden, waarbij een productieplaats van synthetische drugs is aangetroffen. In de schuur is onderzoek verricht door het Team Landelijke Faciliteit Ontmantelen (hierna: LFO) van de politie.
Op 22 maart 2024 zijn – na binnentreding door de politie in de schuur aan de [adres] – medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in voornoemd MDMA-productielaboratorium in de schuur aangetroffen.
Door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) is onderzoek verricht naar voornoemde in de schuur aangetroffen 120 liter PMK, 190.26 kilogram MDMA-HCI kristallen en 253 liter MDMA-olie en de in de woning aangetroffen 54,37 gram MDMA.
In het onderzoeksmateriaal zijn MDMA en MDMA HCI aangetoond. MDMA is vermeld op lijst I van de Opiumwet. In artikel 1 lid 2 van de Opiumwet worden - voor toepassing van de Opiumwet en de daarop berustende bepalingen - zouten van MDMA gelijkgesteld aan MDMA zelf. Daarmee valt MDMA HCI als zout van MDMA onder lijst I van de Opiumwet.
Van 14 maart 2024 tot en met 22 maart 2024 is er een cameraopstelling geplaatst aan de [adres] met zicht op de schuur, inclusief de groene roldeur die toegang gaf tot deze schuur, een deel van de verharde parkeerplaats links naast deze schuur en een deel van de oprit naar de openbare weg. Op de bewegende beelden van meerdere dagen zijn steeds dezelfde drie mannelijke personen te zien, die in eerste instantie zijn aangeduid als NN1, NN2 en NN3. NN1 en NN2 werden in de bewuste schuur aangehouden waar zij op dat moment bezig waren met het vervaardigen van MDMA. NN3 werd op het erf, komende vanuit de woning aangehouden. NN1 bleek medeverdachte [medeverdachte 1] te zijn, NN2 bleek medeverdachte [medeverdachte 2] te zijn en NN3 bleek verdachte te zijn.
Naast de cameraopstelling van de politie, zijn ook de camerabeelden van het beveiligingssysteem van de woning van verdachte uitgekeken. Het camerasysteem van de woning bevat vier camera's op verschillende locaties. Camera [nummer 1] heeft zicht op de in- en uitrit van het erf. Camera [nummer 2] heeft zicht op de schuur. Op 27 januari 2024 is te zien dat verdachte samen met [medeverdachte 1] en twee onbekend gebleven mannen de schuur aan de [adres] bekijkt. Zij gaan ook naar binnen in de schuur, waarna ze ook de woning van verdachte betreden.
Er is onderzoek ingesteld naar de reisbewegingen van de voertuigen van verdachte en de verblijfplaats van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in enkele hotels in de directe omgeving van [plaats 1] , aangezien zij woonachtig zijn in [woonplaats] .
Na onderzoek bleek dat een ANPR-camera, geplaatst op de N50 bij de brug over het Ramsdiep tussen Kampen en (richting) Emmeloord, het kenteken van de Citroën Berlingo van verdachte, welke voorzien is van kenteken [kenteken] , op 4 maart 2024 te 21:27 uur noteerde. Op de camerabeelden van de ingang van het [bedrijf] is te zien dat op 4 maart 2024 omstreeks 21:37 uur een Citroën Berlingo het terrein van [bedrijf] te [plaats 2] op reed en om 21:45 uur weer wegreed. Volgens de routeplanner van Google Maps betreft de reistijd tussen de genoemde ANPR-camera en het hotel [bedrijf] te [plaats 2] ongeveer tien minuten. Op de camerabeelden van 4 maart 2024 van de incheckbalie van het hotel werd gezien dat [medeverdachte 1] zich vanaf 21:39 uur die dag bij de incheckbalie van het hotel voegde. Hij was daar met een andere man die niet in beeld kwam. Vervolgens werd gezien dat [medeverdachte 1] op 5 maart 2024 omstreeks 06:54 uur aan de balie verscheen en uitcheckte. Hij kwam met een andere man vanuit de kamers richting balie lopen terwijl de andere man direct naar de uitgang liep. Op de camerabeelden van de ingang van [bedrijf] is te zien dat op 5 maart 2024 omstreeks 06:50 uur een Citroën Berlingo het terrein van [bedrijf] te [plaats 2] op reed en om 06:58 uur weer wegreed.
Uit camerabeelden – afkomstig van onderzoek 26Allan – volgt dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op 22 januari 2024 bij een ketelbouwer in [plaats 3] zijn. Ook is te zien dat [medeverdachte 3] op 9 februari 2024 bij het bedrijfspand van de ketelbouwer twee ketels en twee langwerpige zwarte voorwerpen in de Volkswagen Transporter laadt. Vervolgens is geobserveerd dat [medeverdachte 3] naar een industrieterrein in [plaats 2] rijdt, daar verdachte ontmoet, samen met verdachte naar de [adres] rijdt en de Transporter de schuur inrijdt. [medeverdachte 3] rijdt vervolgens naar [woonplaats] waar hij een ontmoeting had met [medeverdachte 1] . Uit opgenomen communicatie – afkomstig van onderzoek 26Allan – tussen [medeverdachte 3] en de ketelbouwer volgt dat er iets gemaakt moet worden, dat het maandag wordt gebracht en dinsdag klaar is. Vervolgens is op camerabeelden te zien dat [medeverdachte 3] op maandag 4 maart 2024 een ketel komt brengen en op dinsdag 5 maart 2024 de werkplaats binnenrijdt en vervolgens de schuur aan de [adres] binnengaat.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard ongeveer vier keer bij de [adres] te zijn geweest en daar in de schuur spullen te hebben klaargezet, schoongemaakt en geïnstalleerd. Hij wist dat er MDMA werd geproduceerd in de schuur. Verdachte zou hem meerdere keren hebben opgehaald en gebracht naar de schuur. Ook heeft hij een aantal keer in de schuur geslapen en mocht hij douchen in de woning van verdachte. Verdachte zei tegen [medeverdachte 1] wat er gedaan moest worden en zorgde ook dat er dingen waren, zo heeft verdachte een keer grote vaten gehaald met een gehuurde bakwagen. Zij spraken op een normale manier met elkaar.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard hand- en spandiensten voor het drugslab aan de [adres] te hebben verricht, zoals het opruimen van het lab. Hij heeft verklaard er twee keer te zijn geweest. Verdachte had het voor het zeggen en zei wat er gedaan moest worden. Ook liep verdachte regelmatig in en uit de schuur. Verdachte had een sturende rol, gaf ze eten en drinken en haalde spullen op voor het lab.
Verdachte heeft verklaard dat hij onder dreiging heeft toegelaten dat zijn schuur in gebruik is genomen als drugslab. Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat hij meerdere keren in de schuur is geweest. Ook heeft hij verklaard dat hij – in opdracht van anderen – een boedelbak gehuurd heeft, emmers en speciekuipen bij de Gamma gekocht heeft en dit naar de schuur heeft gebracht.
3.4.2. Het gebruik van de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
Door de raadsman is aangevoerd dat de verklaringen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] onbetrouwbaar zijn en daarom dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
De rechtbank overweegt daarover het volgende. Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben verklaard over het aandeel van verdachte, maar ook over hun eigen aandeel in de ten laste gelegde feiten. Daarnaast vinden de belastende verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op essentiële punten voldoende steun in de inhoud van eerdergenoemde bevindingen in het dossier, zoals de camerabeelden van het perceel aan de [adres] en de camerabeelden omtrent het ophalen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] door verdachte.
De rechtbank ziet, mede op basis van voornoemde factoren, geen aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] afgelegde verklaringen te twijfelen.
3.4.3. Feit 1: criminele organisatie
3.4.3.1. Het beoordelingskader Artikel 11b Opiumwet (hierna: OW) betreft een lex specialis van artikel 140 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Als specifieke aanvullende eis ten opzichte van de strafbaarstelling in artikel 140 Sr geldt dat de criminele organisatie het oogmerk heeft tot het plegen van Opiumwetmisdrijven. Voor de betekenis, strekking en reikwijdte van de verschillende bestanddelen in artikel 11b OW moet dan ook aansluiting worden gezocht bij de rechtspraak over artikel 140 Sr.
Voor een veroordeling voor deelneming aan een organisatie in de zin van artikel 140 Sr moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Er dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat iemand, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met, alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest.
Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet (voorwaardelijk opzet is dus niet voldoende), dat de organisatie het plegen van misdrijven (in dit geval Opiumwetfeiten) tot oogmerk heeft.
Het opzet van verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van bovengenoemde misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van een verdachte geen deelneming aan die criminele organisatie op.
3.4.3.2. De bewijsoverwegingen Over het bestaan van een criminele organisatie en de structuur daarvan, het oogmerk van de organisatie op het plegen van misdrijven en de bijdrage van verdachte daaraan overweegt de rechtbank het volgende.
- De criminele organisatie en haar deelnemers
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een organisatie vormde die zich gedurende (tenminste) een aantal weken heeft bezig gehouden met de productie van synthetische harddrugs. De organisatie bestond uit verdachte, medeverdachte [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 1] . Op de camerabeelden van 27 januari 2024, de begindatum van de ten laste gelegde periode is [medeverdachte 1] samen met twee anderen en verdachte op het erf van verdachte te zien. Zij lijken zich bezig te houden met de voorbereidingen voor het inrichten voor van de MDMA-productieruimte. Op 22 maart 2024 is binnengevallen in de schuur, en is het werkende drugslab met daarin [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aangetroffen.
In de organisatie was sprake van een zekere duurzaamheid en structuur en was de samenwerking gericht op (voorbereidingshandelingen voor) de productie van harddrugs. De verdachten opereerden vanuit de schuur op het erf van verdachte. Er was sprake van een vaste onderlinge rolverdeling. Zo hielden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zich met name bezig met het daadwerkelijke produceren van de MDMA en maakte verdachte het mogelijk dat de productie kon plaatsvinden, door zijn erf beschikbaar te stellen en te zorgen voor spullen en levensbehoeften (zie verder onder ‘de rol van verdachte’). Dit wijst op een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband.
- Het oogmerk van de organisatie
De rechtbank acht bewezen dat de organisatie het oogmerk heeft gehad om misdrijven als bedoeld in artikelen 10 en 10a OW, namelijk de productie van harddrugs en voorbereidingshandeling daartoe.
In de schuur van verdachte is een werkend drugslab met grote hoeveelheden MDMA-olie en MDMA-kristallen aangetroffen. Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn op heterdaad in het lab aangehouden toen zij bezig waren met de productie van MDMA. Het LFO heeft ook geconstateerd dat er hier sprake was van grootschalig en op professionelewijze produceren van MDMA.
- De rol van verdachte
Verdachte maakte deel uit van de kern van het samenwerkingsverband en heeft binnen de criminele organisatie een actieve rol vervuld. De productie vond plaats in de schuur van verdachte. Ook heeft verdachte goederen ten behoeve van de vervaardiging van MDMA gehaald en naar de schuur gebracht en de medeverdachten opgehaald en naar de schuur gebracht. Daarnaast zorgde verdachte voor eten en drinken en mochten de medeverdachten douchen en slapen op zijn terrein. Uit de camerabeelden van het terrein van verdachte volgt eveneens dat hij een actieve rol heeft gehad in de voorbereidingen voor en de opbouw van het drugslab.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte soms vertelde wat er gedaan moest worden, zorgde dat er materialen zoals grote vaten waren en hem liet douchen in zijn woning na de werkzaamheden. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte zei wat er moest gebeuren, regelmatig de schuur in en uit liep en een sturende rol had in het lab. Verdachte gaf ze eten en drinken, wist wat er moest gebeuren en haalde ook spullen ten behoeve van het drugslab op. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte meerdere keren de schuur in en uitloopt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij inderdaad materialen heeft gehaald.
Dat verdachte op de hoogte was van het criminele oogmerk van de organisatie is, mede gelet op zijn rol, zoals onder andere hierboven is beschreven, evident. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte wist dat hij deelnam aan een organisatie en is van oordeel dat hij handelingen heeft verricht die hebben bijgedragen aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, zodat daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten ligt.
Alle hiervoor genoemde vaststellingen leiden de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode bezig heeft gehouden met de criminele organisatie en dat hij daarin een actieve rol heeft gehad.
- Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikelen 10 en 10a OW.
3.4.4. Feit 2: de productie en het opzettelijk aanwezig hebben van synthetische harddrugs
Tijdens de doorzoeking van het perceel aan de [adres] van 22 maart 2024 en 23 maart 2024 werd op het perceel, in de schuur, van verdachte in totaal 253 liter MDMA-olie en 190,26 kilogram MDMA-kristallen en in de woning 54,37 gram MDMA aangetroffen. In de schuur werd verder een werkend drugslab voor de vervaardiging van synthetische harddrugs aangetroffen, waar op dat moment medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in bezig waren.
Het is aan de rechtbank om te beoordelen of verdachte de verdovende middelen en het drugslab opzettelijk op zijn terrein aanwezig heeft gehad. De rechtbank neemt daarbij als uitgangspunt dat verdachte verantwoordelijk is voor hetgeen zich in zijn woning en op zijn perceel bevindt en dat geldt dus ook voor het lab en de aangetroffen MDMA(-kristallen/olie).
Uit de bewijsmiddelen zoals onder het kopje 3.4.1. besproken, leidt de rechtbank af dat verdachte wist dat op zijn perceel een drugslab was ingericht, dat in dat lab verdovende middelen werden geproduceerd en dat verdachte aan (de voorbereiding van) die productie een actieve bijdrage heeft geleverd. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat er verdovende middelen én goederen ten behoeve van de vervaardiging van harddrugs in de schuur aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat voor het begrip ‘aanwezig hebben’ volgens de Hoge Raad niet noodzakelijk is dat de verdovende middelen de verdachte toebehoren, noch dat hij enige beschikkings- en/of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen heeft.
Wel moet de verdachte een zekere feitelijke macht over de verdovende middelen hebben kunnen uitoefenen.
De rechtbank stelt verder op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen (waaronder [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ) deze de MDMA aanwezig heeft gehad en zich heeft bezig gehouden met de productie daarvan. Er is daarom sprake van medeplegen.
- Conclusie De rechtbank concludeert dat verdachte wetenschap had van de op zijn terrein aangetroffen MDMA (-kristallen/olie) en de productie daarvan en dat hij daarover feitelijke beschikkingsmacht had. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde.
3.4.5. Feit 3: voorbereidingshandelingen MDMA
- Vaststelling middel lijst I Opiumwet
Om te komen tot een bewezenverklaring van feit 3 dient de rechtbank in de eerste plaats vast te stellen dat sprake is van een middel dat staat op lijst I van de Opiumwet. In de schuur van verdachte is een werkend drugslab met grote hoeveelheden MDMA-olie en MDMA-kristallen aangetroffen, waarbij de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op heterdaad in het lab zijn aangehouden. Het LFO heeft ook geconstateerd dat er hier sprake was van grootschalige en op professionele wijze produceren van MDMA. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van MDMA, een middel dat staat op lijst I van de Opiumwet.
- Voorbereidings- en bevorderingshandelingen MDMA-productie
Er zijn meerdere materialen aangetroffen ten behoeve van de productie van MDMA met daarbij een werkend lab om met deze middelen MDMA te produceren. Verdachte heeft verklaard emmers en speciekuipen naar de schuur gebracht te hebben. Daarnaast is er een ketel ten behoeve van de productie van synthetische drugs naar de schuur gebracht door medeverdachten.
De rechtbank stelt verder op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen (waaronder [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ) deze voorbereidings- en bevorderingshandelingen heeft verricht voor de productie van MDMA.
De rechtbank is van oordeel dat, op basis van de onder 3.4.1. opgenomen bewijsmiddelen, wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte samen met anderen voorbereidings- en bevorderingshandelingen heeft verricht voor de productie van MDMA.
- Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het medeplegen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen in de ten laste gelegde periode wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.4.6. Feit 4: (afval)stoffen drugsproductie te Kuinre
3.4.6.1. De bewijsmiddelen
Het Team Milieu constateerde dat de gevaarlijke (drugsafval-)stoffen en ongereinigde verpakkingen van de productie onbeschermd op de bodem in de schuur stonden. De bodem in deze schuur bestond uit open stalroosters, zand en modder/zwarte natte grond.
De aangetroffen stoffen zijn – met uitzondering van citroenzuur en parafine olie – wettelijk gezien gevaarlijke stoffen. Voor de opslag van voornoemde stoffen gelden aan aantal wettelijke regels.
In de schuur stonden alle materialen vrij op de vloer opgeslagen, deels op plastic maar veelal op de kale ondergrond. De manier van opslag kwam daarbij niet overeen met de richtlijnen van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15 (hierna: PGS15): gescheiden van elkaar in brandveilige compartimenten. De schuur heeft geen apart afgesloten ruimte die bedoeld is én ingericht is voor de opslag van gevaarlijke stoffen. De verschillende stoffen kunnen met elkaar reageren en moeten daarom gescheiden van elkaar worden opgeslagen. Deze gevaarlijke stoffen, zowel zuren als basen, met verschillende ADR-klassen en verpakkingsgroepen, stonden bij elkaar in dezelfde ruimte. Dit is niet toegestaan.
Verdachte is getrouwd met de eigenaar van het perceel, mevrouw [naam], en woont samen met haar in de woning op het perceel waar ook de schuur met daarin het drugslaboratorium is aangetroffen.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij binnen in de lntermediate Bulk Container (IBC) de kannen heeft leeggegooid, dat hij afval in de blauwe tonnetjes moest gieten en dat hij daartoe van verdachte de opdracht kreeg.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte opdracht gaf over wat ze moesten overgieten en in welke kannen dit moest. Verdachte was ook vaak aanwezig als de gevaarlijke stoffen in de schuur aanwezig waren.
3.4.6.2. De bewijsoverwegingen De rechtbank leidt uit de onder 3.4.6.1. genoemde bewijsmiddelen af dat op het terrein van verdachte op meerdere plaatsen gevaarlijke stoffen en chemisch drugsafval opgeslagen en/of verwerkt en/of overgeslagen en/of gestort en/of achtergelaten is en/of op/in de bodem is gebracht.
Ook ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit neemt de rechtbank als uitgangspunt dat verdachte verantwoordelijk is voor hetgeen zich op zijn perceel bevindt en dat geldt dus ook voor de aangetroffen stoffen. Door zijn perceel beschikbaar te stellen en een actieve bijdrage te leveren aan (de voorbereiding van) de productie van synthetische harddrugs heeft verdachte een essentiële bijdrage geleverd aan het productieproces, waarvan de omgang met (afval)stoffen ten behoeve en/of afkomstig van de vervaardiging van (synthetische) drugs inherent onderdeel is. Verdachte heeft redelijkerwijs kunnen weten dat door voornoemde stoffen nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan, maar heeft geen of onvoldoende handelingen verricht om deze gevolgen te voorkomen. De rechtbank stelt verder op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen (waaronder [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ) deze milieuovertreding gepleegd heeft. Er is daarom sprake van medeplegen.
- Conclusie
De rechtbank komt, gelet op het bovenstaande, tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde feit.
3.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1 hij in de periode van 1 januari 2024 tot en met 22 maart 2024, in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, als bedoeld in:
-
artikel 10, derde, vierde en vijfde lid Opiumwet, te weten het vervaardigen en bereiden en bewerken en verwerken, in elk geval telkens opzettelijk aanwezig hebben van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en
-
artikel 10a, eerste lid Opiumwet, te weten het plegen van voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in laatstgenoemd artikel;
2 hij in de periode van 1 januari 2024 tot en met 22 maart 2024, te Kuinre, gemeente Steenwijkerland, tezamen en in vereniging met anderen, in een schuur aan de [adres] , meermalen telkens
-
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd, en
-
opzettelijk aanwezig gehad,
ongeveer 253 liter MDMA-olie en 190,26 kilogram MDMA-kristallen, zijnde amfetamine en MDMA, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3 hij in de periode van 1 januari 2024 tot en met 22 maart 2024 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, en/of vervaardigen van aanzienlijke handelshoeveelheden amfetamine en MDMA, zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen,
-
zich en anderen gelegenheid en middelen tot het plegen van die feiten heeft trachten te verschaffen, en voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn medeverdachten wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit, immers hebben verdachte en zijn mededaders: tezamen en in vereniging met elkaar opzettelijk,
-
een schuur op het perceel aan de [adres] in gebruik genomen en
-
een meerdere ruimtes ingericht als laboratorium en
-
jerrycans, vaten, IBC’s en (andere soorten) verpakkingen met daarin hoeveelheden chemicaliën, grondstoffen en hulpstoffen voorhanden gehad, waaronder caustic soda, zoutzuur, aceton en PMK, en
-
onderdelen van een productieopstelling ten behoeve van de productie van MDMA vervoerd en voorhanden gehad, te weten ketels en koel-distilleerbuizen en pannen en emmers en speciekuipen, en
-
betalingen verricht ten behoeve van de aankoop van ketels.
4 hij in de periode van 1 februari 2024 tot en met 22 maart 2024, te Kuinre, gemeente Steenwijkerland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, handelingen met afvalstoffen heeft verricht en heeft nagelaten, waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders redelijkerwijs hadden kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan, terwijl hij, verdachte en zijn mededaders niet aan hun verplichting hebben voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem en zijn mededaders konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders: in een schuur en kelder onder en nabij die schuur, aan de [adres] , IBC‘s en jerrycans en vaten en zakken met afvalstoffen van een drugslaboratorium, zijnde gevaarlijke stoffen, te weten aceton (UN 1090) en caustic soda (UN 1823) en methylamine in methanol (UN 1235) en platina-oxide (UN 1479) en waterstofgas (UN 1049) en zoutzuur (UN 1789) en drugsafval en leeg en ongereinigde verpakkingen (UN 3509), afkomstig van de vervaardiging van (synthetische) drugs, opgeslagen en/of achtergelaten en/of op/in de bodem gebracht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
4 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikelen 47 Sr jo. 2, 10, 10a, 11b Opiumwet (OW) en artikel 10.1 van de Wet Milieubeheer in samenhang met de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten (WED). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 het misdrijf: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde lid, vierde lid, vijfde lid, artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet;
feit 2 het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3 het misdrijf: medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde/vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen/stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 4 het misdrijf: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
5 De strafbaarheid van verdachte
5.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsman voert aan dat er bij verdachte sprake is geweest van psychische overmacht, omdat hij door (bedreiging met) geweld is gedwongen tot het ter beschikking stellen van zijn schuur. De raadsman concludeert dat dit dient te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van alle feiten.
5.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte geen beroep op psychische overmacht toekomt.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat aan een beroep op psychische overmacht zeer hoge eisen worden gesteld. Het kan slechts slagen wanneer sprake is van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Het moet daarbij gaan om een zodanige druk die op de verdachte is uitgeoefend, dat zijn wilsvrijheid is aangetast en onder die omstandigheden niet van hem kon worden gevergd dat hij daar weerstand aan kon bieden.
Verdachte heeft verklaard dat er op een dag een man bij de grens van zijn erf stond, met wie verdachte een praatje maakte over zijn hond. De man vroeg of verdachte zijn schuur aan hem wilde verhuren, waarop verdachte zei dit te moeten overleggen met zijn vrouw. Enige tijd later kwam de man samen met een andere man terug in een busje. Verdachte werd door de man die hij eerder had ontmoet geslagen met een vuurwapen. Ook zei de man dat hij het gezin van verdachte ‘koud’ zou maken als hij niet mee zou werken. Verdachte durfde daarom geen weerstand te bieden en heeft toegelaten dat de schuur in gebruik werd genomen voor de productie van synthetische drugs.
Ter onderbouwing van zijn verklaring zijn – op verzoek van de verdediging – de zus van verdachte en een vriend van verdachte door de rechter-commissaris gehoord.
De zus van verdachte heeft verklaard dat verdachte op een familiebijeenkomst omstreeks februari 2024 aan haar heeft verteld dat hij bedreigd is door twee mannen met een vuurwapen die tegen hem zeiden dat hij moest meewerken.
De rechtbank stelt voorop dat het dossier contra-indicaties bevat voor het verweer dat verdachte gehandeld heeft onder een dusdanig zware van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Zo is verdachte op meerdere momenten in de schuur gezien, heeft hij materialen ten behoeve van het drugslab gehaald en heeft hij op andere wijzen actief bijgedragen aan de productie van MDMA. Ook hebben de medeverdachten verklaard dat verdachte instructies gaf over het lab, een actieve bijdrage leverde en hen gebruik liet maken van de douche in zijn woning.
De rechtbank is van oordeel dat – indien zij verdachte wél zou volgen in zijn verhaal – onder de door hem geschetste omstandigheden niet aannemelijk is gemaakt dat sprake was van een situatie waarin de verdachte zodanig onder (psychische) druk heeft gestaan of een zodanig van buiten komende dwang heeft ervaren, dat hij, staande voor de keuze om mee te werken aan een synthetisch drugslab in zijn schuur, redelijkerwijs daaraan geen weerstand kon of hoefde te bieden. Verdachte heeft verklaard eenmaal te zijn mishandeld en bedreigd, waarna hij niks meer te maken heeft gehad met de man die hem bedreigde. De rechtbank acht niet aannemelijk dat voor de verdachte geen andere, minder ingrijpende, uitweg bestond uit de door hem geschetste situatie dan het actief bijdragen aan de productie van MDMA. De rechtbank denkt hierbij onder meer aan het – op enig moment, al dan niet heimelijk – inschakelen van de hulp van politie of justitie. Verdachte heeft naar eigen zeggen op meerdere momenten wel bijna gekozen voor deze uitweg en heeft zelf verklaard dat hij tweemaal voor het politiebureau in Emmeloord heeft gestaan om melding te maken van wat er aan de hand was. Wat de verdediging ter onderbouwing van het beroep op psychische overmacht heeft aangevoerd en overgelegd, acht de rechtbank daarom onvoldoende. Het beroep op psychische overmacht wordt verworpen.
Er is ook verder geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.
6 De op te leggen straf of maatregel
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 45 maanden met aftrek van het voorarrest. Dit past volgens de officier van justitie bij de in het kader van procesafspraken aangeboden gevangenisstraf van 30 maanden.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij een veroordeling geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf hoger dan de reeds ondergane tijd in voorarrest aan verdachte op te leggen, maar een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf.
6.3 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van de feiten Verdachte heeft zich samen met anderen bezig gehouden met het produceren van synthetische harddrugs. Daarnaast heeft verdachte als medepleger voorbereidingshandelingen verricht met het oog op die productie. Verdachte heeft bijgedragen aan een georganiseerde vorm van drugscriminaliteit die in ons land grote vormen heeft aangenomen en die gepaard gaat met zware, vaak gewelddadige criminaliteit en illegale geldstromen. Criminele organisaties als deze hebben ook een ontwrichtend en ondermijnend effect op de samenleving. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de gezondheid van gebruikers en dat dit niet zelden leidt tot verslavingsproblematiek en bijkomende problemen. Dat heeft niet alleen zijn weerslag op de gebruikers zelf, maar ook op hun omgeving. Georganiseerde drugshandel ondermijnt ook de rechtsstaat. Veel van de meest ernstige strafbare feiten die gepleegd worden, hangen hiermee samen, waaronder liquidaties en de handel in wapens. Daarbij vallen ook slachtoffers die niets met de handel in drugs te maken hebben.
De productie en handel van verdovende middelen vormt bovendien een ernstige bedreiging voor natuur en milieu. De illegale productie van synthetische drugs gaat veelal gepaard met onveilig gebruik en opslag van de gevaarlijke materialen en (grootschalige) afvaldumpingen. Hierdoor ontstaat er (kans op) ernstige milieuschade, zoals bodem- en waterverontreiniging.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij deze negatieve gevolgen, althans de risico’s hierop, voor lief heeft genomen.
De persoonlijke omstandigheden De rechtbank heeft verder gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 24 maart 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke strafbare feiten.
Verdachte heeft op de terechtzitting naar voren gebracht dat hij samenwoont met zijn vrouw en dochter en zich bezighoudt met het fokken en houden van honden en reptielen. Verdachte kampte ten tijde van de feiten met een burn-out en depressieve klachten en heeft momenteel daarnaast ook last van traumaklachten, waarvoor hij professionele hulp heeft gezocht.
De reclassering heeft in haar advies van 18 september 2025 gerapporteerd dat zij gezien de ontkennende houding van verdachte geen risicofactoren kan vaststellen en ook geen problematiek constateert op verschillende leefgebieden. De risico’s op recidive, letsel en onttrekking aan voorwaarden worden ingeschat als laag. De reclassering signaleert als beschermende factoren zijn gezin en zijn zinvolle dagbesteding. Verdachte staat over het algemeen stabiel in zijn dagelijks leven. Wel komt naar voren dat verdachte de gevolgen van zijn handelen niet heeft overzien. Verdachte is op vrijwillige basis aangemeld voor behandeling, waarna hij is verwezen naar Transfore. Op 8 augustus 2025 heeft het intakegesprek plaatsgevonden en inmiddels staat hij op de wachtlijst voor het starten van EMDR-therapie. Na die behandeling zal worden bekeken welke vervolgstappen nodig zijn voor passende begeleiding.
Gezien deze omstandigheden lijkt verplicht reclasseringstoezicht momenteel niet nodig. De reclassering adviseert daarom om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De strafoplegging Gelet op het voorgaande zou de rechtbank, evenals de officier van justitie, in beginsel een forse geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden achten. De rechtbank is van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte in de onderhavige zaak leiden tot een andere afweging die resulteert in een lagere straf. Zij overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige feiten die grote impact hebben op de maatschappij en het milieu. De rechtbank houdt daar rekening mee. De rechtbank houdt daarnaast in het bijzonder rekening met de persoonlijke situatie van verdachte en de stappen die hij gedurende het schorsingstoezicht heeft gezet. Verdachte is in het kader van forensische zorg op vrijwillige basis aangemeld bij Transfore. De behandeling gericht op de traumaklachten is inmiddels gestart. Daarnaast is gebleken dat verdachte, in zijn gezin en gezien de specialistische zorg die hij draagt voor zijn dieren, thuis onmisbaar is. De rechtbank vindt het belangrijk dat verdachte de juiste hulp en behandeling krijgt, gelet op voornoemde psychische klachten, zodat hij zich in de toekomst niet opnieuw aan strafbare feiten schuldig zal maken. In positieve zin valt ook op dat verdachte direct na aanhouding een verklaring heeft afgelegd bij de politie, terwijl in drugszaken doorgaans wordt gezwegen en soms pas na ontvangst van het complete dossier een verklaring wordt afgelegd. Weliswaar laat verdachte niet het achterste van zijn tong zien, maar het toont wel aan dat verdachte vreemd is in de wereld van drugscriminaliteit en geschrokken is van het geweld dat daarmee gepaard gaat.
De rechtbank overweegt dat de eis van de officier van justitie gericht is op vergelding. De rechtbank is van oordeel dat het blanco strafblad van verdachte, zijn proceshouding, de vrijwillig gezochte hulp en de angst voor de gevangenis ruimte bieden om nadruk te leggen op de speciale preventie. De kans op herhaling is daarmee kleiner dan enkel met vergelding. Als verdachte een beter beeld van zichzelf heeft voorgespiegeld dan zijn werkelijk streven dan volgt bij een nieuw strafbaar feit alsnog een lange gevangenisstraf die nu voorwaardelijk wordt opgelegd. De straf die aan verdachte wordt opgelegd streeft daarom een combinatie van de strafdoelen vergelding en speciale preventie na, waarbij op dit moment meer gewicht wordt gegeven aan speciale preventie. Dat is zowel in belang van de verdachte als van de maatschappij.
Een forse stok achter de deur in de vorm van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur in combinatie met een forse taakstraf, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook passend en geboden. Als meerdere strafbare feiten gevoegd worden behandeld, mag voor deze feiten één taakstraf worden opgelegd waarvan het maximum in dat geval de duur van 240 uren mag overschrijden.
De rechtbank zal alles overwegend aan verdachte een gevangenisstraf van 720 dagen waarvan 663 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met aftrek van het voorarrest én een taakstraf van 480 uren opleggen.
In verband met het bepaalde in artikel 72, derde lid, Sv zal de rechtbank het (tot deze uitspraak geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
6.4 De in beslag genomen voorwerpen
Verdachte heeft op de terechtzitting van 22 september 2025 – desgevraagd – afstand gedaan van alle in beslag genomen goederen zoals vermeld op de beslaglijst van 24 maart 2025.
De rechtbank zal daarom geen beslissing nemen over het beslag.
7 De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, en 57 Sr.
8 De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
-
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
-
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
-
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
-
verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 het misdrijf: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde lid, vierde lid, vijfde lid, artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet;
feit 2 het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3 het misdrijf: medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde/vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen/stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 4 het misdrijf: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
-
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 720 (zevenhonderdtwintig) dagen;
-
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van 663 (zeshonderddrieënzestig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-
bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
-
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 480 (vierhonderdtachtig) uren;
-
beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) dagen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft op het (tot de dag van deze uitspraak geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. de Loor, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. B.T.C. Jordaans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Drenth, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2025.
Proces-verbaal algemeen dossier 26Trevino-00277, pagina 6.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het zaaksdossier ‘Vervaardigen MDMA’ van de politie, Team Generieke Opsporing 6 (LO), met nummer LORBA24001, genaamd ‘26Trevino’ gedateerd 11 oktober 2024. Er wordt verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Proces-verbaal van bevindingen 26Trevino-00259, bijlage 7, pagina 82.
Proces-verbaal van bevindingen 26Trevino-00259, bijlage 7, pagina’s 90 en 91.
Proces-verbaal van bevindingen 26Trevino-00259, bijlage 7, pagina’s 83 t/m 92 en 94 t/m 118.
Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen PL2600-2024008441-3, bijlage 13, pagina’s 148 t/m 154.
Proces-verbaal van bevindingen 26Trevino-00093, bijlage 13, pagina 126.
Het schriftelijk bescheid: ‘Drugsonderzoek aan materialen aangetroffen op 22 maart 2024 op de locatie [adres] ’ gedateerd 18 juli 2024 van het NFI, pagina’s 119 t/m 124.
Proces-verbaal van bevindingen 26Trevino-00260, bijlage 6, pagina’s 72 t/m 75.
Proces-verbaal van bevindingen 26Trevino-00260, bijlage 6, pagina’s 75 t/m 80.
Proces-verbaal van bevindingen 26Trevino-00214, bijlage 14, pagina’s 156 t/m 168.
Proces-verbaal van bevindingen 26Trevino-00183, bijlage 16, pagina’s 178 t/m 198.
Proces-verbaal van bevindingen 26Trevino-00185, bijlage 17, pagina’s 200 t/m 206.
Proces-verbaal van bevindingen 26Trevino-00186, bijlage 18, pagina’s 208 t/m 213.
Proces-verbaal van bevindingen 26Trevino-00184, bijlage 19, pagina’s 215 t/m 219.
Proces-verbaal van bevindingen 26Trevino-00187, bijlage 20, pagina’s 221 t/m 225.
Proces-verbaal van bevindingen 26Trevino-00192, bijlage 23, pagina’s 215 t/m 219.
Proces-verbaal van bevindingen 26Trevino-0182, bijlage 37, pagina’s 311 t/m 314.
Proces-verbaal van bevindingen LERCG23002-1209, bijlage 44, pagina’s 388 t/m 392 en proces-verbaal van bevindingen LERCG23002-915, pagina’s 416 t/m 429 en proces-verbaal observeren 240305.N16.26Allan, pagina’s 476 t/m 481.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 22 april 2024, pagina’s 608, 609 en 615.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 19 juni 2024, pagina 632.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 2 juli 2024, pagina’s 677, 678 en 684.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 22 september 2025.
HR 28 mei 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC8903, NJ 1985/822.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het proces-verbaal van bevindingen, milieuovertredingen met nummer Milieu 01 van de politie, Team Generieke Opsporing 6 (LO), met nummer LORBA24001, genaamd ‘26Trevino’ gedateerd 25 september 2024. Er wordt verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Pagina 1.
Pagina’s 14, 26 en 27.
Pagina’s 12 en 20.
Pagina 12.
Pagina’s 14 t/m 17.
Pagina’s 17 en 18.
Pagina’s 24 en 25.
Pagina 31.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 19 juni 2024, pagina’s 196 en 197.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 19 juni 2024, pagina’s 223 en 197.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 22 september 2025.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 9 juli 2025, pagina’s 2 en 3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 9 juli 2025, pagina’s 3 en 4.
HR 9 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:566.