Artikel 6
1. Overlevering van een Nederlander kan worden toegestaan voor zover deze is gevraagd ten behoeve van een tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank kan, voor het geval dat de Nederlander ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, de voorwaarde stellen dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland mag ondergaan. De rechtbank beoordeelt daarbij in het bijzonder of het ondergaan van de straf in Nederland zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de Nederlander.
2. De officier van justitie stelt Onze Minister onverwijld in kennis van elke overlevering onder garantie van teruglevering als bedoeld in het eerste lid.
3. Het eerste lid is eveneens van toepassing op een vreemdeling die tijdens het verhoor door de rechtbank aantoont dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel. Eventuele bewijsstukken dienen tijdig voorafgaand aan het verhoor door de rechtbank te worden overlegd.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:RBAMS:2024:3311 - Rechtbank Amsterdam - 4 juni 2024
ECLI:NL:RBAMS:2024:3365 - Rechtbank Amsterdam - 5 juni 2024
ECLI:NL:HR:2014:650 - Overleveringswet: rechtvaardiging onderscheid Nederlander en EU-onderdaan bij weigering overlevering - 17 maart 2014
De voorwaarde van Nederlandse rechtsmacht voor een niet-Nederlandse EU-onderdaan bij een overleveringsweigering is gerechtvaardigd. Dit onderscheid met Nederlanders is objectief en redelijk, omdat de straf van de EU-onderdaan anders niet in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd en hij hier ook niet kan worden vervolgd.