ECLI:NL:RBAMS:2025:6473 - Rechtbank Amsterdam - 19 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13/171228-25
Datum uitspraak: 19 augustus 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 25 juni 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortedag] 1965, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [BRP-adres] , uit anderen hoofde gedetineerd in de [P.I.] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
Zitting 10 juli 2025 De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 10 juli 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen en is vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. N.M. Delsing, advocaat in Amsterdam.
De behandeling van het EAB is aangehouden voor bepaalde tijd, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aanvullende vragen te stellen aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) en om het antwoord af te wachten van de uitvaardigende justitiële autoriteit op de vragen van de officier van justitie over de plaats van detentie van de opgeëiste persoon in Kroatië.
Zitting 5 augustus 2025 De behandeling van het EAB is – met toestemming van partijen – in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 5 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is wederom bijgestaan door zijn raadsvrouw.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Kroatische nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een decision No Kv I-Us-12/2025 of April 23, 2025 rendered by the County Court in Split.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Kroatisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB.
4 Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Kroatië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5 De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
Standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering aan de uitvaardigende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan.
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen gelijkstelling van de opgeëiste persoon.
Oordeel van de rechtbank Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
-
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000; en
-
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
De rechtbank verwijst naar een andere, recente, uitspraak van de opgeëiste persoon van 9 juli 2025
De tweede voorwaarde Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND).
De rechtbank heeft bij de aangehaalde uitspraak van 9 juli 2025 het volgende vastgesteld:
“Uit de informatie in het dossier komt naar voren dat de opgeëiste persoon sinds 3 juni 1987 in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon een duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen. Daarnaast blijkt uit diezelfde stukken dat de opgeëiste persoon terugtellend vanaf heden al tenminste 10 jaar in Nederland woont.”
De opgeëiste persoon mag, nu deze uitspraak van recente datum is, erop vertrouwen dat de rechtbank in de huidige zaak tot dezelfde vaststelling zal komen. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de vragen die de IND in haar brief van 14 juli 2025 nog heeft opgeworpen met betrekking tot het al dan niet ononderbroken verblijf van tien jaar van de opgeëiste persoon.
Uit de brief van de IND van 14 juli 2025 volgt onder meer het volgende:
“Indien de duurzaam verblijvende EU-burger (terugtellend vanaf heden en buiten eventuele detenties om) tien jaar onafgebroken in Nederland heeft gewoond, kan zijn duurzame EU-verblijfsrecht worden beëindigd als er ‘dwingende redenen van openbare veiligheid’ bestaan. (…) Indien [de heer [opgeëiste persoon] ] aantoont dat hij duurzaam EU-verblijfsrecht heeft en bovendien, terugtellend vanaf heden en buiten eventuele detenties om, tien jaar onafgebroken in Nederland woont, kan het duurzame EU-verblijfsrecht alleen nog worden beëindigd als er ‘dwingende redenen van openbare veiligheid’ bestaan. Zoals gezegd, geldt dit criterium niet als de vreemdeling weliswaar tien jaar in Nederland woont maar zijn EU-verblijfsrecht niet duurzaam is. (…) Indien het criterium ‘dwingende redenen...’ van toepassing is, acht ik verblijfsbeëindiging op basis van de beschikbare informatie niet mogelijk.”
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de opgeëiste persoon getoetst moet worden aan het criterium ‘dwingende redenen van openbare veiligheid’.. In dat geval acht de IND verblijfsbeëindiging als gevolg van de opgelegde straf niet mogelijk.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat ook aan de tweede voorwaarde is voldaan.
Garantie De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Op 30 juli 2025 heeft het Internationale Rechtshulp Centrum (IRC) de volgende vraag gesteld:
“With regard to the EAW issued on 24 April 2025, concerning [opgeëiste persoon] (born on [geboortedag] 1965, 1 hereby request a guarantee of return. The wanted person could be considered equivalent to a Dutch national. As a consequence, pursuant to Article 5, paragraph 3 of the Framework Decision EAW (2002/584/JHA), and Article 6, paragraph 1 of the Dutch Surrender Act, the surrender may only be authorized after it is guaranteed that, in case the wanted person is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Croatia, it will be allowed to enforce this sentence in the Netherlands (pursuant to the European Framework Decision 2008/909/JBZ). (…)”
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op 1 augustus 2025 de volgende garantie gegeven:
“Criminal proceedings are pending before this court against the defendant [opgeëiste persoon] (…). With regard to your request, please find the response provided below. (…) In the event of a final conviction, the convict may serve his sentence in the Netherlands.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie – in samenhang bezien met de vraag van het IRC – voldoende.
6 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW
Standpunt van de raadsvrouw De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot artikel 13 OLW.
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan. Het onderzoek is aangevangen in Kroatië, de verdovende middelen zijn ingevoerd in Kroatië, het drugslaboratorium bevond zich in Kroatië, de bewijsmiddelen zijn verzameld in Kroatië, de medeverdachten zijn vervolgd in Kroatië en Nederland is niet van plan de opgeëiste persoon voor deze feiten te vervolgen. Daarmee liggen de aanknopingspunten voor vervolging wegens deze feiten hoofdzakelijk in Kroatië.
Oordeel van de rechtbank
Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren.
Gelet op de door de officier van justitie genoemde argumenten vormt het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.
7 Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden Kroatië
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 11 OLW aan de overlevering in de weg staat. De raadsvrouw heeft gewezen op het rapport van 2023 van The European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (hierna: CPT). Daarin wordt gesproken over overbevolking van ruim boven de 130% op gesloten afdelingen in Kroatische huizen van bewaring. Daarnaast heeft de raadsvrouw gewezen op het Country Report on Human Rights Practices of Croatia
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 11 OLW niet aan de overlevering in de weg staat. De rechtbank heeft een algemeen gevaar aangenomen ten aanzien van de detentie-instelling in Zagreb, maar niet voor de detentie-instelling in Split. Over de detentie-instelling in Split zijn ook geen rapportages bekend.
Oordeel van de rechtbank
In zijn arrest van 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru, punt 78) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie voorop gesteld dat het beginsel van wederzijds vertrouwen vereist dat elk van de lidstaten, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uitgaat dat alle andere lidstaten het Unierecht en, meer in het bijzonder, de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.
Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden doen zich voor indien de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen heeft dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. In dat geval moet zij beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering voor de opgeëiste persoon aanwezig is. Bij haar oordeel moet zij zich baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen (Aranyosi en Căldăraru, punten 88-89).
De rechtbank heeft bij uitspraak van 27 december 2023
Op 24 juni 2025 heeft het IRC aan de uitvaardigende justitiële autoriteit onder meer gevraagd in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon zal worden geplaatst als de overlevering zou worden toegestaan. Hierop heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op 1 augustus 2025 als volgt geantwoord:
“If the defendant [opgeëiste persoon] is extradited to the Republic of Croatie, he will not be placed in the Zagreb Remand Prison, but will be escorted and placed in the Prison in Split, given that the criminal proceedings against him are pending before the Split County Court (…)”
De rechtbank heeft acht geslagen op het CPT-rapport van 23 november 2023. De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op onder meer de volgende passages uit het US Department of State - Country Report on Human Rights Practices of Croatiauit 2022, naar welke rapportage de raadsvrouw heeft verwezen:
“ Abusive Physical Conditions : During the year, some prisoners reported inadequate access to medical care, and noted a lack of available health-care staff throughout the pandemic. The ombudsperson reported that, according to a survey conducted in a Split prison, prisoners most frequently submitted complaints of being held in their cells for 22 hours per day without activities, lacked visitors, and struggled to communicate with their attorneys during investigative detention and defense preparation due to lack of privacy and poor sound quality through prison telephones and glass separation walls. Infrastructural expansions in Sibenik, Bjelovar, and Pozega prisons reduced overcrowding and increased prisoner capacity; however, overcrowding remained an issue in other prisons throughout the country. In as many as 12 prisons out of a total of 13, occupancy was higher than 100 percent. The most egregious cases of overcrowding reported to the ombudsperson were in the prisons in Zagreb (150 percent capacity), Karlovac (155 percent capacity), and Osijek (168 percent capacity). (…)
Improvements : The government took steps during the year to improve prison or detention center conditions. The government completed the renovation of Sibenik Prison, which increased the capacity for eight additional inmates. To reduce overcrowding, the government implemented a regulation that defined the framework for conditional release under electronic monitoring, based on the Law on Enforcement of the Prison Sentence, and purchased required equipment..”
De rechtbank stelt vast dat in het CPT-rapport van 2023 niet gesproken wordt over de detentie-instelling in Split. In de aangehaalde uitspraak van de rechtbank van 27 december 2023 is aangenomen dat er sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling specifiek in de Zagreb Remand Prison. Nu het CPT-rapport geen betrekking heeft op de detentie-instelling in Split ziet de rechtbank in dit rapport, waarin in algemene zin gesproken wordt over het probleem van overbevolking in Kroatische gevangenissen, geen aanleiding om een algemeen gevaar met betrekking tot de detentie-instelling in Split aan te nemen.
Het US Department of State schrijft in haar rapport onder andere dat er in twaalf van de dertien gevangenissen sprake is van overbevolking, waarbij dit het ergste is in de drie genoemde gevangenissen. Er worden (echter) ook verbeteringen genoemd, namelijk de renovatie van Sibenik prison waardoor er acht extra plekken gerealiseerd zijn. Daarnaast is een regeling geïntroduceerd voor voorwaardelijke invrijheidsstelling met elektronische monitoring, waarvoor het benodigde materiaal ook reeds is aangeschaft. Het US Department of State verwijst wat betreft Split naar de door de ombudsvrouw in haar rapport van 2022 aangehaalde survey, waaruit volgde dat de meeste klachten van de gedetineerden erop zagen dat zij 22 uur per dag op hun cel moesten verblijven zonder activiteiten of bezoek. Verder waren er klachten over de moeilijke communicatie met hun raadslieden, als gevolg van het gebrek aan privacy, slechte geluidkwaliteit van gevangenistelefoons en glazen afscheidingswanden.
Hoewel uit deze bronnen volgt dat de gevangenissen in Kroatië te kampen hebben met overbevolking, hebben er ook verbeteringen plaatsgevonden. De omstandigheid dat uit een onder gevangenen in Split in 2022 gehouden survey volgt dat de meeste klachten bij de ombudsvrouw gingen over de vele uren die gedetineerden zonder bezoek of activiteiten op hun cel moesten doorbrengen, acht de rechtbank onvoldoende om een algemeen gevaar aan te nemen. De rechtbank kan namelijk niet vaststellen of er, en zo ja welke, objectieve vaststellingen naar aanleiding van die klachten zijn gedaan.
De rechtbank stelt vast dat er geen algemeen reëel gevaar voor gedetineerden in Split is aangenomen. De door de raadsvrouw aangevoerde stukken bevatten dus geen nieuwe objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens waaruit de rechtbank een algemeen reëel gevaar afleidt dat gedetineerden in Split onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw. De rechtbank ziet ook geen aanleiding aanvullende vragen te stellen.
8 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9 OLW: ne bis in idem
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft betoogd dat de weigeringsgrond van artikel 9, tweede lid, onder b, OLW aan de orde is en de overlevering dan ook geweigerd dient te worden. De opgeëiste persoon is in de Nederlandse strafzaak met parketnummer 02/027217-22
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat als naar de algemeen omschreven pleegperiode van de feiten in het EAB gekeken wordt, het in theorie zo kan zijn dat de opgeëiste persoon in Nederland voor dezelfde pleegdatum is veroordeeld als in het EAB wordt genoemd. Als echter naar de specifieke pleegdata van de beschreven losse feiten gekeken wordt, dan valt de pleegdatum in de Nederlandse zaak niet binnen die specifieke pleegperioden. Kijkend naar de bewezenverklaring in de Nederlandse strafzaak dan beoogt het EAB niet om de opgeëiste persoon te vervolgen voor die feiten. Voor zover uit het EAB zou kunnen worden afgeleid dat dit wel het geval is, dan kan de overlevering partieel worden geweigerd.
Oordeel van de rechtbank De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 9, tweede lid, onder b, OLW de overlevering van de opgeëiste persoon, in een geval als het onderhavige waarin overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf, moet worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan hij bij rechterlijke gewijsde van de Nederlandse rechter dan wel van een rechter in een andere lidstaat van de Europese Unie is veroordeeld, in het geval waarin de opgelegde straf of maatregel reeds is ondergaan. De rechtbank stelt vast dat de feitenomschrijving in het EAB aanvangt met het benoemen van een algemene pleegperiode van begin 2020 tot 20 maart 2024. Vervolgens worden meerdere specifieke pleegperioden binnen die algemene periode vermeld waarin concreet wordt ingegaan op de verdenking van, onder meer, de aankoop van specifiek benoemde hoeveelheden amfetamine-olie in Nederland, de uitvoer ervan naar (uiteindelijk) Kroatië in auto’s met verborgen ruimten waarna in een laboratorium op het Čiovo eiland amfetamine werd geproduceerd. De in het EAB onderscheiden perioden zijn: begin 2020 tot 14 juli 2020 (onder 2a); 11 mei 2020 tot 5 augustus 2020 (onder 2b); 26 januari 2021 tot 4 maart 2021 en 10 mei 2022 tot 10 februari 2024 (onder 2c) De omstandigheid dat het algemene deel van de verdenking een ruime periode vermeldt begrijpt de rechtbank in het licht van de verdenking dat de opgeëiste persoon – in die periode – deel heeft genomen aan een criminele organisatie.
In de Nederlandse strafzaak is de opgeëiste persoon veroordeeld voor het op 12 juli 2021 te Breda aanwezig hebben van ongeveer 127 gram van een materiaal bevattende amfetamine (feit 1) en voor voorbereidingshandelingen voor het opzettelijk vervaardigen van methamfetamine door op 12 april 2021 te Breda 10 kg natriumboorhydride opzettelijk aanwezig te hebben (feit 2). Uit het vonnis volgt dat de veroordeling alleen ziet op de aangeduide hoeveelheden middelen die de opgeëiste persoon blijkens het vonnis op 12 juli 2021 te Breda voorhanden had. Deze pleegdatum valt niet binnen de specifiek beschreven pleegperiodes in het EAB.
Gelet op het voorgaande lijkt het erop dat de uitvaardigende autoriteit de opgeëiste persoon niet tevens wil vervolgen voor de feiten waarvoor hij in Nederland is veroordeeld. Echter, de rechtbank kan dit, vanwege de in het EAB genoemde ruime pleegperiode waarin – zo begrijpt de rechtbank – hij zou hebben deelgenomen aan een criminele organisatie, niet met voldoende mate van zekerheid uitsluiten. Om die reden zal de rechtbank de overlevering op grond van artikel 9 OLW partieel weigeren, namelijk voor het vervolgen van de opgeëiste persoon voor het
Voor het overige staat artikel 9 OLW niet aan de overlevering in de weg. De rechtbank verwerpt het verder strekkende verweer van de raadsvrouw op dit punt.
9 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Op grond van artikel 9 OLW wordt de overlevering partieel geweigerd voor de hiervoor onder 8 vermelde feiten. Voor het overige staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering als na te melden toe.
10 Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.
11 Beslissing
WEIGERTde overlevering van [opgeëiste persoon] aan deCounty Court in Split (Kroatië) voor het
- op 12 juli 2021 te Breda aanwezig hebben van ongeveer 127 gram van een materiaal bevattende amfetamine
en voor
- voorbereidingshandelingen voor het opzettelijk vervaardigen van methamfetamine door op 12 april 2021 te Breda 10 kg natriumboorhydride opzettelijk aanwezig te hebben.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan deCounty Court in Split (Kroatië) voor de overige feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter, mrs. D.L.S. Ceulen en H.P. Kijlstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.K. Verbruggen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 augustus 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 OLW.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.
ECLI:NL:RBAMS:2025:4887.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
https://www.ecoi.net/en/document/2089464.html.
https://www.ombudsman.hr/en/spt-makes-first-visit-to-croatia/.
Zie noot 8
ECLI:NL:RBAMS:2023:8493.
ECLI:NL:RBZWB:2023:8083.