Uitspraak inhoud

Parketnummer: 13/102034-25

Datum uitspraak: 4 september 2025

UITSPRAAK

op de vordering ex artikel 3 Uitvoeringswet Handels- en Samenwerkingsovereenkomst EU – VK Justitie en Veiligheid (Uitvoeringswet) juncto artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank.

Deze vordering dateert van 12 juni 2025 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Aanhoudingsbevel (AB) als bedoeld in artikel 598 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (HSO).

Dit AB is uitgevaardigd op 22 juli 2024 door *the District Judge (Magistrates' Court) Leake sitting at Medway Magistrates' Court,*Verenigd Koninkrijk (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1963, inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen: [adres] ,

hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1 Procesgang

Zitting 31 juli 2025 De vordering is behandeld op de openbare zitting van 31 juli 2025, in aanwezigheid van de officier van justitie mr. A.L. Wagenaar. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsvrouw mr. M.H. Aalmoes, advocaat in Amsterdam. Op grond van artikel 3 Uitvoeringswet jo. artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

Ook heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

Tussenuitspraak Bij tussenuitspraak van 31 juli 2025[1] heeft de rechtbank het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen betreffende de garantie als bedoeld in artikel 5 Uitvoeringswet jo. artikel 6, eerste lid, OLW alsmede de wettelijke mogelijkheid tot vervroegde invrijheidsstelling bij veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf.

Zitting 28 augustus 2025 De behandeling van de vordering is, met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling, voortgezet op de zitting van 28 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3 Tussenuitspraak

De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 31 juli 2025 reeds geoordeeld over de grondslag en inhoud van het AB (rubriek 3). Na de tussenuitspraak van 31 juli 2025 is op 20 augustus 2025 door de Britse autoriteiten een niet ondertekend AB-formulier toegezonden, dat slechts met betrekking tot onderdeel H afwijkt van het eerder door de uitvaardigende justitiële autoriteit uitgevaardigde AB. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, beschouwt de rechtbank dit niet als een zelfstandig AB, maar als aanvullende informatie naar aanleiding van de door de rechtbank in de tussenuitspraak van 31 juli 2025 gestelde vragen. Voorts stelt de rechtbank vast dat bij de tussenuitspraak van 31 juli 2025 reeds is geoordeeld over de strafbaarheid van het in het AB vermelde feit (rubriek 4) en de detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk in het licht van artikel 604, aanhef en onder c, HSO (rubriek 6). Deze overwegingen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4. De garantie als bedoeld in artikel 5 Uitvoeringswet jo. artikel 6, eerste lid, OLW

De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen in rubriek 5 van haar tussenuitspraak van 31 juli 2025. De overwegingen in deze rubriek dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Naar aanleiding van de tussenuitspraak van 31 juli 2025 heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum (hierna: het IRC) op 18 augustus 2025, het volgende aan de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht te bevestigen:

Please explicitly guarantee that the Netherlands may convert the sentence of ms. [opgeëiste persoon] to Dutch standards, after she has been sentenced and she has returned to the Netherlands.”

Op 20 augustus 2025 is on behalf of the Secretary of State door de UK Central Authority in London opnieuw een terugkeergarantie verstrekt. Deze garantie komt overeen met de garantie die in de tussenuitspraak van 31 juli 2025 is weergegeven en is aangevuld met de volgende passage:

“The United Kingdom further undertakes that, upon the transfer of [opgeëiste persoon] to the Netherlands, the Dutch authorities may, in accordance with Article 11 of the 1983 Council of Europe Convention on the Transfer of Sentenced Persons, convert the sentence imposed by the UK to conform to Dutch legal practice."

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de garantie van 20 augustus 2025 niet voldoende is, omdat onduidelijk blijft of de omzettingsgarantie ook ziet op een omzetting van de duur van de straf naar Nederlandse maatstaven. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de garantie geen effectieve toezegging is, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de terugzending in de terugkeergarantie afhankelijk heeft gesteld van de afronding van eventuele procedures, gerelateerd aan de strafvervolging waarvoor de overlevering is gevraagd, waarvoor de aanwezigheid van de opgeëiste persoon in het Verenigd Koninkrijk essentieel is. Volgens de raadsvrouw kan de uitvaardigende justitiële autoriteit dit voorbehoud mogelijk misbruiken als wordt gevreesd dat de omzetting van een straf in grote mate zal afwijken van de in het Verenigd Koninkrijk opgelegde straf.

Volgens de officier van justitie staat artikel 5 Uitvoeringswet jo. artikel 6, eerste lid, OLW gelet op de aanvulling van de uitvaardigende justitiële autoriteit niet langer aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg.

De rechtbank is van oordeel dat met de aanvulling van 20 augustus 2025 door de Britse autoriteiten een genoegzame terugkeergarantie is verstrekt, aangezien daarmee nu ook is gegarandeerd dat Nederland de straf met toepassing van artikel 11 Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) mag omzetten naar Nederlandse maatstaven.

Met betrekking tot de daadwerkelijke terugzending merkt de rechtbank op dat uit de inhoud van de terugkeergarantie blijkt dat slechts concrete redenen in verband met de eerbiediging van de rechten van de verdediging van de opgeëiste persoon of de goede rechtsbedeling, die het noodzakelijk maken dat zij in het Verenigd Koninkrijk blijft tot een definitieve beslissing is genomen in andere procedurele stappen in het kader van de strafprocedure betreffende het strafbare feit dat aan het AB ten grondslag ligt, aanleiding kunnen zijn om de terugkeergarantie nog niet te effectueren. Een dergelijke voorwaarde staat niet aan de genoegzaamheid van de terugkeergarantie in de weg.[2]

Nu de rechtbank reeds heeft vastgesteld dat is gegarandeerd dat Nederland de straf mag omzetten naar Nederlandse maatstaven, komt zij niet toe aan de bespreking van de ontvangen aanvullende informatie met betrekking tot de levenslange gevangenisstraf. In Nederland kan immers ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht geen levenslange gevangenisstraf worden opgelegd.

5 Slotsom

Nu is vastgesteld dat het AB voldoet aan de eisen van artikel 606 HSO en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6 Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet en 1, 3 en 5 Uitvoeringswet, 603 en 606 HSO.

7 Beslissing

STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan *the District Judge (Magistrates' Court) Leake sitting at Medway Magistrates' Court,*Verenigd Koninkrijk voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het AB.

Deze uitspraak is gedaan door mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter, mrs. A.K. Glerum en E.M. de Bie, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.F.A. Reuvekamp, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 september 2025.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, Uitvoeringswet juncto artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

ECLI:NL:RBAMS:2025:5845.

Vgl. HvJ EU 11 maart 2020, C-314/18, ECLI:EU:C:2020:191 (SF), r.o. 62.


Voetnoten

ECLI:NL:RBAMS:2025:5845.

Vgl. HvJ EU 11 maart 2020, C-314/18, ECLI:EU:C:2020:191 (SF), r.o. 62.