ECLI:NL:RBAMS:2025:6309 - Rechtbank Amsterdam - 26 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13/154444-25
Datum uitspraak: 26 augustus 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 5 juni 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman, mr. R. Akkaya, advocaat in Helmond.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een afzonderlijk bevel tot aanhouding bij verstek afgeleverd door de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen van 24 april 2025 (2024/182).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbaar feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB.
4 Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
1) deelneming aan een criminele organisatie;
5) illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5 De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op 3 juli 2025 heeft de procureur des Konings te Turnhout in België een garantie gegeven die – kort samengevat – inhoudt dat de opgeëiste persoon na overlevering een eventuele in België opgelegde vrijheidsbenemende straf in Nederland zou mogen ondergaan. Ter zitting heeft de opgeëiste persoon aangegeven dat zij nog niet weet of zij zich op deze garantie wil beroepen. De rechtbank zal de verstrekte garantie daarom niet nader bespreken en – omdat de opgeëiste persoon geen beroep doet op artikel 6 OLW – de overlevering niet van een garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW afhankelijk maken.
6 Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet.
Bij brief van 7 juli 2025 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken - Centrale autoriteit is de volgende garantie gegeven:
“
- In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden? [opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Mechelen indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel. In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.
3 Sanitaire en hygiëne omstandigheden
Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie.
Gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, is de rechtbank van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, omdat zij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).
7 Overige verweren; familieleven en belang van de kinderen
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat overlevering in strijd is met de artikelen 7 en 24 van het Handvest van de Grondrechten van de EU (hierna: Handvest). De opgeëiste persoon heeft drie minderjarige kinderen die aan haar zorg zijn toevertrouwd, waarvan de oudste, [persoon] , een hersentumor heeft met wie zij naar al zijn medische afspraken gaat. Er is niemand anders om voor de kinderen te zorgen. De vader van de kinderen zit momenteel voor hetzelfde feitencomplex gedetineerd in België en de moeder van de opgeëiste persoon is op leeftijd en gokverslaafd. De opgeëiste persoon wil meewerken aan het Belgische onderzoek, maar kan niet gescheiden worden van haar kinderen. Subsidiair dient de zaak te worden aangehouden in afwachting van de antwoorden op de prejudiciële vragen die in een soortgelijke zaak
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat overlevering een gerechtvaardigde inbreuk is op de artikelen 7 en 24 Handvest. Daarnaast zijn de omstandigheden van de door de raadsman aangehaalde uitspraak met de prejudiciële vragen niet vergelijkbaar met de omstandigheden in deze zaak, waardoor er geen reden is om de antwoorden hierop af te wachten.
Oordeel van de rechtbank De rechtbank is van oordeel dat overlevering, gelet op artikel 52, eerste lid, Handvest, een toegestane beperking is van de uitoefening van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven en de belangen van het kind. Gelet op de tijdelijke aard van de beperking, is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon en de belangen van het kind, voorts niet onevenredig. Ook als de door de opgeëiste persoon gestelde specifieke persoonlijke belangen van haar en haar gezin daarbij in aanmerking worden genomen, blijkt niet van een zodanige inbreuk op het privé- en familie- en gezinsleven of schending van de belangen van de kinderen dat de overlevering niet gerechtvaardigd is wegens de onevenredigheid van de beperking. De rechtbank begrijpt uit wat de opgeëiste persoon op de zitting heeft verklaard dat de gezondheid van [persoon] constante zorgen voor haar met zich brengt. De rechtbank acht dan ook begrijpelijk dat de opgeëiste persoon graag zelf mee wil naar de medische afspraken van [persoon] en niet gescheiden wil worden van hem en van haar andere kinderen. De rechtbank moet echter niet beoordelen of het wenselijk is dat de moeder van haar kinderen wordt gescheiden, maar of deze scheiding het welzijn van haar kinderen in te ernstige mate aantast. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. De opgeëiste persoon heeft niet onderbouwd dat haar overlevering tot een zodanige aantasting zal leiden. Niet gebleken is namelijk dat niemand anders voor de kinderen kan zorgen als de opgeëiste persoon er niet is. Bij de aanhouding van opgeëiste persoon heeft haar moeder immers voor de kinderen gezorgd. De opgeëiste persoon heeft gesteld dat haar moeder niet geschikt is om voor langere tijd voor de kinderen te zorgen omdat zij al wat ouder en gokverslaafd is, maar de opgeëiste persoon heeft geen stukken overgelegd waaruit dit blijkt. Verder is uit de overgelegde stukken gebleken dat [persoon] iedere drie maanden naar controle moet in het ziekenhuis. De opgeëiste persoon heeft niet met stukken onderbouwd dat niemand anders met [persoon] mee kan naar die afspraken. De beperking in de uitoefening van het recht op familieleven en in de belangen van haar kinderen staat daarom niet in de weg aan overlevering. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
Zij ziet, anders dan de raadsman heeft betoogd, ook geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van genoemde prejudiciële vragen, omdat deze zaak niet vergelijkbaar is met die zaak. In die zaak is namelijk uit stukken onder meer gebleken dat een scheiding tussen de verzorgende ouder (in die zaak de opgeëiste persoon) en zijn kind tot een acute noodsituatie zou leiden voor het kind, iets wat in de huidige zaak niet is gebleken.
Tot slot is, anders dan de raadsman heeft verzocht, er in dit geval geen reden om de zaak aan te houden en de beslistermijn te verlengen voorbij de 90 dagen. Artikel 22, vierde lid, OLW biedt weliswaar de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen die termijn met telkens 60 dagen te verlengen, maar van zulk een uitzonderlijk geval is hier geen sprake zoals hierboven al is uiteengezet.
8 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
9 Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5 en 7 OLW.
10 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Biçer, voorzitter, mrs. M.C.M. Hamer en M. Scheeper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 augustus 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.
Zie ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.
HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.
ECLI:NL:RBAMS:2025:626.