ECLI:NL:RBAMS:2025:7128 - Rechtbank Amsterdam - 24 september 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13/211883-25
Datum uitspraak: 24 september 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 24 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[de opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] , inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen: [adres] , Uit andere hoofde gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 september 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. I. Car, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
ÁG813122921975DÈ G813122921975
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Turkse nationaliteit heeft. 3. Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel bij verstek, afgeleverd door de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk op 9 juli 2025.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB.
3.1 Genoegzaamheid
De raadsman heeft betoogd dat het EAB niet genoegzaam is, omdat niet voldoende duidelijk is welke gedragingen aan de opgeëiste persoon worden verweten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het in deze zaak voldoende duidelijk is waar de opgeëiste persoon van wordt verdacht en wat zijn betrokkenheid bij de feiten is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat overlevering wordt verzocht in verband met een vervolging en dat het strafrechtelijk onderzoek naar de feiten nog niet is afgerond. Een nadere onderbouwing van de verdenking is niet vereist. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
4 Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de feiten 1 tot en met 3 aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
- deelneming aan een criminele organisatie
- oplichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft voor feit 4 – bendevorming – het lijstfeit deelneming aan een criminele organisatie aangekruist. De rechtbank stelt vast dat op bendevorming naar Belgisch recht een strafmaximum van 2 jaar staat en dat daarom niet is voldaan aan de voorwaarde dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld. Om die reden zal de dubbele strafbaarheid van dit feit worden getoetst.
4.2 Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Overlevering kan worden toegestaan, wanneer – kort gezegd – voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hier ten aanzien van feit 4 aan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
5 De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
Uit de brief van de IND van 21 augustus 2025 volgt dat de opgeëiste persoon sinds 18 mei 2000 in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. De geldigheidsduur is laatstelijk verlengd tot 5 juli 2026. Uit het SKDB-uittreksel volgt bovendien dat de opgeëiste persoon sinds 2000 op een adres in Nederland is ingeschreven. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000. Aan de eerste voorwaarde is dus voldaan.
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND). Uit de brief van de IND van 21 augustus 2025 volgt dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht niet zal verliezen.
De opgeëiste persoon kan dan ook op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander en de opgeëiste persoon doet ook een beroep op dat artikel. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon heeft immers het centrum van zijn belangen in Nederland gevestigd.
Het Parket van de procureur des Konings in Brugge heeft bij brief van 25 augustus 2025 de volgende garantie gegeven:
“Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar NEDERLAND van de door u over te leveren Turkse onderdaan of ingezetene, in casu [de opgeëiste persoon] . Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar NEDERLAND zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.
6 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW
Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren.
-
aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
-
de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Met de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat het strafrechtelijk onderzoek in België plaatsvindt en dat de slachtoffers en de bewijsmiddelen zich in België bevinden. In dat licht vormt het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. De rechtbank ziet daarom af van toepassing van deze weigeringsgrond.
7 Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden
Standpunten van de raadsman en de officier van justitie
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 11 OLW omdat de verstrekte garantie niet afdoende is. Subsidiair heeft hij betoogd dat aanvullende vragen dienen te worden gesteld over de psychische zorg in Belgische detentie-instellingen omdat bij de opgeëiste persoon schizofrenie is vastgesteld.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan.
De beoordeling door de rechtbank
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet*.*
Bij brief van 2 september 2025 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken - Centrale autoriteit is de volgende garantie gegeven:
“1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden? [de opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Ieper.
- Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel. In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [de opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten. - De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair. o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau. - De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen. - Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.
3 Sanitaire en hygiëne omstandigheden
Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie.
De rechtbank verwerpt het betoog van de raadsman. Het vastgestelde algemene gevaar is namelijk niet aangenomen voor psychische zorg in de gevangenissen in België. Het had op de weg van de raadsman gelegen om door middel van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens te onderbouwen dat sprake is van een algemeen reëel gevaar dat personen die in België zijn gedetineerd en psychische zorg nodig hebben, aldaar onmenselijk of vernederend worden behandeld. Nu hij dit niet heeft gedaan, kan het verweer daarom al niet slagen.
8 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, dat verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en dat geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering voor toe.
9 Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 141 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.
10 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [de opgeëiste persoon] aan de Rechtbank van eerste aanleg te West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Vegter, voorzitter, mrs. I. Verstraeten en M. Scheeper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier. en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 september 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.
Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (Mandat d’arrêt européen à l’encontre d’un ressortissant d’un État tiers), ECLI:EU:C:2023:444, punt 64.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
Zie ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.
HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.