ECLI:NL:RBAMS:2025:6874 - Overlevering Polen: gelijkstelling, terugkeergarantie en weggenomen vrijheidsbeneming - 17 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank staat overlevering aan Polen toe. De opgeëiste persoon wordt gelijkgesteld met een Nederlander, waardoor een terugkeergarantie vereist is. De rechtbank voegt dit expliciet toe aan het dictum. Een door Polen verstrekte detentiegarantie neemt het individuele gevaar op onmenselijke behandeling voor de opgeëiste persoon weg.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13-044986-24
Datum uitspraak: 17 september 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 22 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 3 september 2025, in aanwezigheid van mr. N.M. Lemmers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd.
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een decision of the District Court in Radom of 13 April 2022 in the case ref. II Kp 210/22.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB.
4 Strafbaarheid
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd – voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
oplichting;
valsheid in geschrifte;
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
diefstal door twee of meer verenigde personen.
5 De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
Standpunt van de raadsvrouw Primair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon gelijk dient te worden gesteld met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering aan de uitvaardigende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan. Indien de rechtbank komt tot een gelijkstelling, dan moet de zaak worden aangehouden omdat de terugkeergarantie niet onvoorwaardelijk is. De raadsvrouw heeft in dat verband gewezen op een Poolse beslissing in een andere zaak, waarin een vergelijkbare terugkeergarantie was gegeven, waaruit zou blijken dat het de executierechter in Polen kennelijk niet altijd duidelijk is dat de overlevering afhankelijk is gesteld van de in artikel 5 punt 3 Kaderbesluit 2002/584/JBZ bedoelde garantie. Als de rechtbank het niet nodig acht verdere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, dan verzoekt de raadsvrouw de overlevering te weigeren omdat de terugkeergarantie niet onvoorwaardelijk is.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is het met de raadsvrouw eens dat de opgeëiste persoon gelijk kan worden gesteld met een Nederlander. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de gegeven terugkeergarantie voldoende is. In de aanvullende informatie wordt artikel 607j uit het Poolse Wetboek van Strafvordering genoemd. Onder verwijzing naar jurisprudentie van deze rechtbank
Oordeel van de rechtbank Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
-
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
-
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
Met de raadsvrouw en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. Dit betekent dat aan de eerste voorwaarde is voldaan.
De tweede voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND). In een brief van 21 augustus 2025 heeft de IND aangegeven dat de strafbare feiten er niet toe leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest. Ook aan de tweede voorwaarde is dus voldaan.
De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon heeft immers het centrum van zijn gezinsleven en zijn belangen in Nederland gevestigd.
De Prokurator Okręgowy [Circuit Prosecutor] heeft op 25 augustus 2025 de volgende garantie gegeven:
“In the case of [opgeëiste persoon] , who requests to serve his sentence in another European Union country, the Polish court must obtain the consent of that country to allow [opgeëiste persoon] to serve his sentence in that country.
Moreover, pursuant to Article 607j of the Code of Criminal Procedure, if the Kingdom of the Netherlands surrenders a person sought pursuant to a European Arrest Warrant on the condition that the sentence of imprisonment will be executed in the Kingdom of the Netherlands, the Polish court shall immediately, after the judgment becomes final, issue an order to transfer the convicted person to the appropriate European Union Member State for the purpose of enforcing the sentence.”
De rechtbank begrijpt deze informatie zo dat artikel 607j van the Code of Criminal Procedure(hierna: CCP) een implementatie betreft van artikel 5 punt 3 Kaderbesluit 2002/584/JBZ, in die zin dat als de overlevering afhankelijk is gesteld van een garantie als bedoeld in dat artikel, de tenuitvoerlegging van een bij onherroepelijk uitspraak opgelegde vrijheidsstraf plaatsvindt met toepassing van artikel 607j CCP. Met de overgelegde stukken heeft de raadsvrouw voldoende onderbouwd dat het voor de Poolse executierechter niet altijd duidelijk is dat de overlevering afhankelijk is gesteld van de in artikel 5 punt 3 Kaderbesluit 2002/584/JBZ bedoelde terugkeergarantie. De rechtbank zal daarom uitdrukkelijk in het dictum vermelden dat de overlevering van de opgeëiste persoon wordt toegestaan onder voorbehoud van de voormelde garantie.
6 Artikel 11 OLW
6.1 Detentieomstandigheden
Inleiding
De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het remand regime in Polen terechtkomen. Het kernpunt is dat in het remand regime slechts drie vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal drieëntwintig uren per dag op zijn cel doorbrengt. Verder is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen een (extra) bijkomende verzwarende omstandigheid. De rechtbank verwijst in dit kader naar haar tussenuitspraken in soortgelijke zaken van 5 juni 2024
De vaststelling van een algemeen gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terechtkomen in het remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het remand regime in Polen waar hij zal worden gedetineerd.
Op 22 augustus 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende informatie verstrekt:
“In response to your letter regarding the suspect [opgeëiste persoon] , detained in the Kingdom of the Netherlands pursuant to a European Arrest Warrant, I hereby inform you:
[…] suspect [opgeëiste persoon] , after being brought to the territory of the Republic of Poland, will be detained first in one of the pre-trial detention centers in the city of Warsaw. He will be transferred to the Radom Remand-Pre-trial Detention Center within seven days. […] The cells at the Radom Remand Center/Pre-trial Detention Center are constructed in accordance with the construction design and meet the requirements of the Article 110 § 2 of the Executive Penal Code, according to which the square footage per inmate is no less than 3m2. […] I hereby inform you that the request of suspect [opgeëiste persoon] for permission to use a telephone and permission to receive visits from immediate family members while in custody will be reviewed by the prosecutor no later than two days after the request is received by the prosecutor’s office. At this stage, the prosecutor sees no grounds for refusing permission to use a telephone and visit.”
Op 3 september 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende nadere informatie verstrekt:
“In response to the letter dated August 27, 2025, regarding suspect [opgeëiste persoon] detained in the Kingdom of the Netherlands pursuant to a European Arrest Warrant, I hereby inform you that, pursuant to the letter from the Director of the Radom Remand Prison dated September 2, 2025, [opgeëiste persoon] will be allowed to spend at least two hours a day outside his cell.”
Standpunt van de raadsvrouw De raadsvrouw stelt zich primair op het standpunt dat de zaak dient te worden aangehouden om verdere informatie over de detentieomstandigheden af te wachten. De raadsvrouw voert aan dat onvoldoende is komen vast te staan of de in de detentiegarantie genoemde drie vierkante meter persoonlijke ruimte voor de opgeëiste persoon inclusief of exclusief sanitair is. Daarnaast blijkt uit de detentiegarantie dat de opgeëiste persoon toestemming moet vragen aan een officier van justitie om te mogen bellen. Uit de detentiegarantie blijkt onvoldoende of deze toestemming steeds wordt gegeven of dat deze ook kan worden geweigerd en, zo ja, van welke factoren de toestemming of weigering afhankelijk is.
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat, de afgegeven garanties het individuele reële gevaar voor de opgeëiste persoon wegnemen. Derhalve kan de overlevering worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de in de aanvullende informatie gegeven toezeggingen van de Poolse autoriteiten, geen sprake van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie voor de opgeëiste persoon in het remand regime waar hij naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst. Uit de aanvullende informatie van 22 augustus 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon, in overeenstemming met artikel 110 § 2 van de Executive Penal Code, in zijn cel over minimaal drie vierkante meter persoonlijke ruimte beschikt. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat uit het genoemde artikel volgt dat dit exclusief sanitair is.
6.2 Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
7 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. De rechtbank staat daarom de overlevering toe.
8 Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 140, 225, 311, 326 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6, 7 OLW.
9 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan *the Regional Court (Sąd Okręgowy )in Radom,*Polen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, onder voorbehoud van de garantie als bedoeld in artikel 5, punt 3, Kaderbesluit 2002/584/JBZ dat [opgeëiste persoon] , mocht hij onherroepelijk worden veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf voor de feiten waarvoor de overlevering wordt toegestaan, hij conform de bepalingen van Kaderbesluit 2008/909/JBZ zal worden teruggezonden naar Nederland om die vrijheidsstraf te ondergaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter, mrs. E. de Rooij en C.M.S. Loven, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. M.C. Hooibrink en D. Kloos, griffiers, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 17 september 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.
ECLI:NL:RBAMS:2025:2716.
Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (Mandat d’arrêt européen à l’encontre d’un ressortissant d’un État tiers), ECLI:EU:C:2023:444, punt 64.
Rb. Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.
Rb. Amsterdam 6 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3365.
Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBAMS:2025:1373.
Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).