Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2025:5629 - Rechtbank Amsterdam - 30 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2025:562930 juli 2025Deze uitspraak wordt in 1 latere zaken aangehaald

Rechtsgebieden

StrafrechtEuropees Strafrecht
Internationaal PubliekrechtMensenrechten

Uitspraak inhoud

Parketnummer: 13/126575-25

Datum uitspraak: 30 juli 2025

UITSPRAAK

op de vordering van 22 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).[1] Dit EAB is uitgevaardigd op 3 april 2025 door de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] , nu gedetineerd in de [detentieplaats] ,

hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1 Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 juli 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Rafik, advocaat in Amsterdam.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.[2]

Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3 Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB, gelezen in samenhang met het A-formulier, vermeldt een aanhoudingsbevel van de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg in Antwerpen, afdeling Mechelen (België) van 2 april 2025, referentie 2025/008.

De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB.[3]

4 Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:

deelneming aan een criminele organisatie

en

opzettelijke brandstichting.

Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België telkens een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5 De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De raadsman heeft ter zitting opgemerkt dat de opgeëiste persoon nog niet weet of hij zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW zal beroepen. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat ter zitting geen beroep op artikel 6, eerste lid, OLW is gedaan. Nu deze bepaling facultatief van aard is en nu er ter zitting geen beroep op die bepaling is gedaan, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling of de overlevering van de opgeëiste persoon afhankelijk zal worden gemaakt van een garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW.

6 Weigeringsgrond van artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in België

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet.[4]

Bij brief van 16 juni 2025 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken - Centrale autoriteit in Brussel is de volgende garantie gegeven:

“1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden? [opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Mechelen indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

  1. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling? België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.

In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:

  • De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
  • De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair. o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
  • De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
  • Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3. Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Standpunt van de raadsman De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd. Een inventarisatie bij collega’s heeft namelijk opgeleverd dat in de zaken met de volgende parketnummers meldingen zijn gedaan van niet-naleving van een detentiegarantie door België:

13/751549-21; 13/751472-21; 13/304681-22; 13/206796-23; 13/180517-24.

Dit betekent dat in de afgelopen vier jaar elk jaar sprake is geweest van een melding van het niet naleven van een individuele detentiegarantie. Dit geeft aan dat sprake is van een structureel probleem. Ook als de garantie maar in 1% van de gevallen niet wordt nageleefd, is sprake van een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden. Zelfs als de Belgische autoriteiten na zo een melding onmiddellijk de garantie weer naleven, dan is de opgeëiste persoon al blootgesteld aan onmenselijke of vernederende detenteomstandigheden.

Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer moet worden verworpen. De gegeven garantie neemt het reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden weg voor de opgeëiste persoon. Het klopt dat dat het wel eens voorkomt dat een garantie niet wordt nageleefd, maar enkele meldingen tonen nog geen reëel gevaar van niet-naleven van de garantie aan. In geval van een melding over niet-naleving communiceert het Openbaar Ministerie bovendien steeds met de Belgische autoriteiten en de ervaring leert dat zij de situatie onmiddellijk rechtzetten.

Oordeel van de rechtbank Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie.[5]

De rechtbank is, gelet op de verstrekte individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).

De omstandigheid dat in de door de raadsman genoemde zaken een melding van niet-naleving van de garantie is gedaan, betekent nog niet dat de Belgische autoriteiten in al die zaken de garantie daadwerkelijk niet hebben nageleefd. Ook indien in dit vijftal, over een periode van vier jaar verspreide zaken daadwerkelijk sprake is geweest van niet-naleving van de garantie, brengen deze meldingen nog niet mee dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt van niet-naleving van de in zijn zaak gegeven garantie. Tot slot en ten overvloede wijst de rechtbank erop dat het mechanisme inzake meldingen over niet-naleving van garanties in de praktijk in staat blijkt om, in die gevallen waarin de garantie kennelijk niet is nageleefd, alsnog op korte termijn naleving van de garantie te bewerkstelligen.

7 Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8 Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9 Beslissing

STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen, België, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

Deze uitspraak is gedaan door mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter, mrs. H.J.H. van Meegen en M.C.M. Hamer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. dr. V.H. Glerum, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 juli 2025.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Zie ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.

HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.


Voetnoten

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Zie ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.

HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.