ECLI:NL:RBAMS:2025:6341 - Rechtbank Amsterdam - 25 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13.395.994-24 (EAB II)
Datum uitspraak: 25 juli 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 1 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1973, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [BRP adres] , thans gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 juli 2025, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadslieden mr. T.E. Korff (hierna: de raadsvrouw) en mr. R. Malewicz (hierna: de raadsman), advocaten in Amsterdam. Tevens zijn als raadslieden van de opgeëiste persoon verschenen P.R. Gluchowski, K.P. Bojanowski, M.S. Mazur en D.M. Kwasniewski, advocaten in Polen. De opgeëiste persoon is ter zitting door een tolk in de Poolse taal bijgestaan.
Het onderzoek ter zitting is voor bepaalde tijd aangehouden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de kort voor de zitting door de verdediging overgelegde stukken te bestuderen en haar standpunt daaromtrent schriftelijk aan de rechtbank en de verdediging te doen toekomen.
De behandeling van het EAB is in dezelfde samenstelling hervat op de zitting van 16 juli 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Malewicz, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenneming van de opgeëiste persoon bevolen.
De rechtbank verlengt de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting is vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van the Katowice - Wschod District Court in Katowicevan 15 mei 2024 (III KP 330/24).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB.
4 Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende en psychotrope stoffen;
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen;
moord en doodslag, zware mishandeling;
ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling;
oplichting;
racketeering en afpersing;
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5 De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
De raadslieden verzoeken de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering aan de uitvaardigende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan.
De officier van justitie heeft, zakelijk weergegeven, tot verwerping van het verweer geconcludeerd. Zij heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven en subsidiair aangevoerd dat niet aan het tweede vereiste is voldaan gelet op de verklaringen van de IND.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
-
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
-
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal eerst de tweede voorwaarde bespreken.
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 25 juni 2025 en de aanvullende informatie van 1 juli 2025 volgt dat niet de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest.
Het advies van de IND, waarop de overleveringsrechter zijn voorlopig oordeel baseert, draagt een voorlopig karakter.
De rechtbank is, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat zij kan uitgaan van het advies van de IND. Niet is gebleken dat dit advies op onjuiste gegevens is gebaseerd en het advies is afdoende onderbouwd. Verder geven het advies en het aanvullend schrijven (naar aanleiding van de intrekking van het derde EAB) voldoende inzicht in de gedachtegang van de IND om als basis voor het voorlopig oordeel te kunnen dienen en om een (terughoudende) toetsing van het advies door de overleveringsrechter mogelijk te maken. Voor een nadere bevraging van de IND is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen reden.
Dit betekent dat niet aan de tweede voorwaarde, zoals neergelegd in artikel 6, derde lid, OLW, is voldaan en de opgeëiste persoon niet met een Nederlander kan worden gelijkgesteld. Het beroep op artikel 6 OLW slaagt daarom niet.
De eerste voorwaarde behoeft daarom geen bespreking meer.
6 Artikel 11 OLW
6.1 Artikel 11 in combinatie met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de
Europese Unie
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
6.2 Detentieomstandigheden in het remand regime
De raadsman heeft aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de opgeëiste persoon in het remand regime in de penitentiaire inrichting Wojkowice zal worden geplaatst. De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat er een reëel gevaar is van schending van grondrechten van opgeëiste personen wegens de detentieomstandigheden in Poolse remand regimes. De vraag is of op de individuele verstrekte garantie kan worden vertrouwd. Uit de legal opinion van de Poolse detentierecht-advocaat P. Kandora en de legal opinion van de Poolse advocaat van de opgeëiste persoon, J. Dubois, blijkt dat het de vraag is of de opgeëiste persoon voldoende vierkante meters personal space exclusief sanitair tot zijn beschikking zal hebben. Beide advocaten baseren hun bevindingen op objectieve bronnen en, in geval van P. Kandora, op eigen waarnemingen betreffende de penitentiaire inrichting in Wojkowice die overeenstemmen met de objectieve bronnen waarnaar wordt verwezen, onder meer een rapport van de Ombudsman van 7 maart 2022 (KMP 571.5.2022.AN), en ervaringen van cliënten. Verder is het aantal uren buiten de cel niet gegarandeerd, op het feit na dat hij 60 minuten per dag mag wandelen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met de verstrekte garantie het algemene gevaar is weggenomen voor de opgeëiste persoon. Hij krijgt de beschikking over 4 m2 personal space exclusief sanitair. Er zijn geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens verstrekt op grond waarvan aan de verstrekte garantie kan worden getwijfeld.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van
schending van de grondrechten van gedetineerden die in het remand regime in Polen
terechtkomen.
Bij schrijven van 15 juli 2025 is namens de Head of Silesian Branch Division of the Department for Organized Crime an Corruption of the National Proscutor’s Office in Katowicede volgende garantie ten behoeve van de opgeëiste persoon verstrekt:
(…) upon the transfer of the above-mentioned tot Poland, he will be immediately transported en incarcerated in the Penitentiary Institution in Wojkowice, where he will be provided with incarceration in a residential cell providing him with 4 sqm. of personal space excluding the sanitary area. I would like to kindly inform you that each inmate is entitled to participate in a walk of 60 minutes, and additionally to participate in cultural and educational activities, religious services, which are held outside the residential cell. Furthermore, a pretrial detainee has the right to participate in other activities taking place outside the residential cell, such as attending visits, telephone calls, educational and psychological talks.(…)
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie.
6.3 Detentieomstandigheden in Polen in relatie tot de gezondheid van de opgeëiste persoon
Door de verdediging is, onder verwijzing naar rapporten van de European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment van 24 februari 2024, een brief van de Commissioner for Human Rights(Ombudsman) aan de Minister van Justitie in Polen van 16 oktober 2024, het rapport van de European Agency for fundamental rights; Criminal Detention in the EU van 2024 en de opinies van de Open Dialoog Foundation van 27 juni 2025en van Stichting Lex Nostra van 18 juni 2025, aangevoerd dat een algemeen risico bestaat in Polen dat gedetineerden die specialistische medische zorg nodig hebben aan een onmenselijke of vernederende behandeling worden blootgesteld omdat zij die zorg niet kunnen krijgen. Uit voornoemde rapporten, brieven en opinies blijkt immers dat gedetineerden bij binnenkomst in de penitentiaire inrichtingen niet medisch worden gekeurd, er onvoldoende medisch en verpleegkundig personeel is, er gebrek aan 24-uurszorg is en er zorgen bestaan over de toegang tot gespecialiseerde artsen. De opgeëiste persoon heeft al jarenlang medische klachten – wat wordt bevestigd door artsen – en deze klachten zijn verergerd. Daarom is passende specialistische medische zorg voor de opgeëiste persoon van groot belang. Naast het CPT kunnen ook de overige genoemde instanties als objectieve bronnen worden aangemerkt omdat het om onafhankelijke organisaties gaat en zij hun rapporten en opinionsbaseren op objectieve gegevens.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd. Het uitgangspunt is dat, gelet op het beginsel van wederzijds vertrouwen, het vermoeden bestaat dat de lidstaten voorzien in adequate zorg en behandelingen voor zulke personen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank heeft reeds eerder aangenomen dat er geen algemeen reëel gevaar van een onmenselijke en vernederende behandeling kan worden vastgesteld ten aanzien van het ontbreken van een medische controle van gedetineerden die in remand regimes in Polen worden geplaatst, omdat een medische controle plaatsvindt voorafgaand aan de feitelijke overlevering.
Gelet hierop slaagt het verweer niet.
7 Evenredigheid van het EAB
Door de raadslieden is verzocht om het onderzoek ter zitting te schorsen en de dialoog met de gerechtelijke autoriteiten in Polen aan te gaan inzake de evenredigheid en proportionaliteit (sic) van het uitvaardigen van het EAB. Er is sprake van bijzondere omstandigheden waarover mogelijk een dialoog kan worden aangegaan, namelijk de onbetrouwbaarheid die door Poolse rechters eerder is vastgesteld van de in de zaken steeds terugkomende kroongetuigen - die in andere zaken tot bewijsuitsluiting en vrijspraken hebben geleid -, de medische problematiek van de opgeëiste persoon die zijn oorsprong vindt in Poolse detentie en die inmiddels aanleiding geeft tot een derde noodzakelijke operatie met daarbij horend revalidatietraject, alsmede dat mogelijk een minder bezwarend alternatief voorhanden is in plaats van het vervolgings-EAB.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen.
De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 1 maart 2013
8 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
9 Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5 en 7 OLW.
10 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Circuit Court in Katowice in Polen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, mrs. J.G. Vegter en A. Pahladsingh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 25 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. (of eerste, derde, vierde en vijfde lid OLW)
Zie onderdeel e) van het EAB.
Zie o.a. Rb. Amsterdam 3 september 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:4327 en 13 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3043.
Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).
Rb. Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.
Hof van Justitie van de Europese Unie 25 juli 2018, C-220/18, ECLI:EU:C:2018:589 (ML), punt 114.
HvJ EU 18 april 2023, C-699/21, ECLI:EU:C:2023:295 (E.D.L. (Op ziekte gebaseerde weigeringsgrond)), punt 35.
Zie rechtbank Amsterdam, 5 april 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1982 en rechtbank Amsterdam, 25 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4252;11 maart 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:2028
ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203.