ECLI:NL:RBAMS:2025:6492 - Rechtbank Amsterdam - 14 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13-205257-25
Datum uitspraak: 14 augustus 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 10 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [BRP-adres] , gedetineerd in de [Penitentiaire Inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De zitting van 24 juli 2025 De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 juli 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. Y. Finani, advocaat in Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
De raadsvrouw heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden vanwege onvoldoende voorbereidingstijd. De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen het aanhoudingsverzoek van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst tot aan de zitting van 31 juli 2025 om 11:30 uur.
De zitting van 31 juli 2025 De rechtbank heeft de behandeling van het EAB, met instemming van de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, en de raadsvrouw, hervat op de zitting van 31 juli 2025 in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing op de zitting van 24 juli 2025. De opgeëiste persoon is niet verschenen, maar is vertegenwoordigd door zijn daartoe door hem gemachtigde raadsvrouw mr. Y. Finani, advocaat in Utrecht.
De rechtbank heeft voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een bevel tot voorlopige inhechtenisneming van het Amtsgericht Düsseldorf van 27 juni 2025 met dossiernummer 154 Gs 973/25.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB.
4 Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsvrouw De raadsvrouw heeft bepleit dat het EAB niet genoegzaam is. De opgeëiste persoon ontkent het feit te hebben gepleegd. Ter onderbouwing heeft de raadsvrouw op de zitting van 31 juli 2025 bankafschriften overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat de opgeëiste persoon niet de uitvoerder van de plofkraak kan zijn geweest. Uit die bankafschriften blijkt namelijk dat er een pintransactie heeft plaatsgevonden in Utrecht op dezelfde datum en tijdstip als de pleegdatum en tijdstip waarop de plofkraak zou hebben plaatsgevonden. Hierdoor is onduidelijk wat de precieze rol of betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit is geweest. Het specialiteitsbeginsel is daardoor niet langer gewaarborgd. Primair verzoekt de raadsvrouw om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Subsidiair verzoekt zij om de behandeling van de zaak aan te houden zodat zij in de gelegenheid kan worden gesteld om het EAB in Duitsland te laten intrekken.
Standpunt van de officier van justitie Volgens de officier van justitie is het EAB genoegzaam. Uit de feitomschrijving volgen de pleegplaats, pleegdatum en de rol van de opgeëiste persoon waardoor voldoende duidelijk is voor welk strafbaar feit de overlevering wordt verzocht. De overgelegde bankafschriften van een persoon die dezelfde naam heeft als de opgeëiste persoon, maken dat niet anders. De officier van justitie ziet geen reden om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Een eventuele intrekking van het EAB kan tot niet-ontvankelijkheid leiden indien die voor de einduitspraak binnenkomt.
Oordeel van de rechtbank De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen. In deze zaak is het volgende van belang.
Uit de feitomschrijving in onderdeel e) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van deelname aan een organisatie die als doel heeft het plegen van plofkraken op geldautomaten in Duitsland. Volgens de verdenking zou de opgeëiste persoon samen met anderen in de nacht van 7 op 8 februari 2025 in Eisenach (Duitsland) met behulp van explosieven een geldautomaat tot ontploffing hebben gebracht, waarbij een fors geldbedrag is weggenomen. Daarnaast vermeldt het EAB dat de rol van de opgeëiste persoon als “daderschap” wordt aangemerkt.
Op grond van deze feitomschrijving is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat sprake is van een genoegzame omschrijving van het strafbare feit waarvan de opgeëiste persoon in Duitsland wordt verdacht, en dat voldoende duidelijk is in welke mate de opgeëiste persoon bij dit feit betrokken zou zijn geweest. Daarbij komt dat sprake is van een vervolgings-EAB, waarbij de overlevering is gevraagd ten behoeve van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. De precieze gang van zaken met betrekking tot het feit waarvan de opgeëiste persoon in Duitsland wordt verdacht, zal later in Duitsland moeten blijken.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende duidelijk waarvoor de overlevering wordt verzocht en is de naleving van het specialiteitsbeginsel voldoende gewaarborgd. Het EAB is genoegzaam, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om de zaak aan te houden om nadere vragen te stellen. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
5 Strafbaarheid
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als zogenoemd lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal;
opzettelijke brandstichting.
Uit het EAB volgt dat op het feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
6 De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op 14 juli 2025 is door de leidinggevende hoofdofficier van justitie van het parket in Düsseldorf ten behoeve van de opgeëiste persoon een terugkeergarantie afgegeven. De opgeëiste persoon is niet op zitting verschenen. De raadsvrouw heeft namens de opgeëiste persoon medegedeeld dat hij nog niet heeft besloten of hij een beroep wenst te doen op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank komt daarom niet toe aan de beoordeling of zij artikel 6, eerste lid, OLW zal toepassen en zij zal dus de overlevering niet afhankelijk maken van de terugkeergarantie.
7 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
8 Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
9 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan het Amtsgericht Düsseldorf, Duitsland, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, voorzitter, mrs. A.R.P.J. Davids en E.M. de Bie, rechters, in tegenwoordigheid van M.L. Kole, griffier. en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 augustus 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.