ECLI:NL:GHAMS:2025:2233 - Gerechtshof Amsterdam - 21 augustus 2025
Arrest
Formele relaties
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000914-20
datum uitspraak: 21 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 maart 2020 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-845234-17 (zaak A), 13-729008-18 (zaak B) en 13-845048-18 (zaak C) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres 2] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 juli en 7 augustus 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Voorvragen
Ontvankelijkheid verdachte zaak A feit 1
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de horloges uit de erfenis van [naam 1] gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard, nu hij door de rechtbank ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging is vrijgesproken.
Binnen zaak A feit 1 wordt de verdachte gewoontewitwassen verweten waarbij de horloges uit de erfenis van [naam 1] cumulatief/alternatief zijn tenlastegelegd. Gezien deze wijze van ten laste leggen is het hof van oordeel dat de verdachte ook ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank aangaande de horloges uit de erfenis van [naam 1] , en dat ook dit onderdeel van het tenlastegelegde in hoger beroep opnieuw aan de orde is.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie zaak B
De raadsman heeft ter zake van het in zaak B tenlastegelegde bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Daartoe is aangevoerd dat het totale benadelingsbedrag onder de grens van € 50.000,00 ligt, en er voor het overgrote deel van de ten laste gelegde – en door de rechtbank bewezenverklaarde – periode geen strafbare feiten zijn gepleegd naast de uitkeringsfraude, zodat uitzondering 2 van de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude niet van toepassing is. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard met betrekking tot de ten laste gelegde periode van 1 januari 2013 tot en met 4 januari 2016, nu er gedurende deze periode geen strafbare feiten zijn gepleegd naast de uitkeringsfraude.
Evenals de rechtbank verwerpt het hof het verweer van de raadsman strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging ter zake van zaak B en overweegt dienaangaande als volgt.
In de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude (Stcrt. 2012, 26827 en Stcrt. 2013, 22031), zoals die gold ten tijde van de beslissing tot vervolging van het ten laste gelegde feit, is vermeld dat zaken met een nadeel kleiner dan of gelijk aan € 50.000,00 in beginsel bestuursrechtelijk worden afgedaan. Een strafrechtelijke interventie vindt in beginsel altijd plaats wanneer er sprake is van een benadelingsbedrag van meer dan € 50.000,00. Gelet op het una via-beginsel dient in elke zaak een keuze gemaakt te worden tussen één van beide stelsels. In voornoemde aanwijzing zijn met betrekking tot de zaken waar het nadeel kleiner of gelijk is aan € 50.000,00 een aantal uitzonderingen gemaakt. Een van deze uitzonderingen (uitzondering 2) is dat een strafrechtelijke afdoening kan plaatsvinden wanneer er sprake is van een combinatie van sociale zekerheidsfraude met een of meer (andersoortige) strafbare feiten.
Noch op grond van het bepaalde in deze uitzondering, noch op grond van de daarbij behorende toelichting blijkt dat, zoals de raadsman stelt bij pleidooi, als voorwaarde geldt dat er gedurende de gehele tenlastegelegde periode andere strafbare feiten gepleegd zijn. Enkel is van belang dat er een verdenking ligt dat deze sociale zekerheidsfraude is gepleegd in combinatie met een of meer andere strafbare feiten. Daar is in het onderhavige geval zonder meer sprake van.
Na het overlijden van [naam 1] is de verdenking ontstaan dat de verdachte witwashandelingen heeft gepleegd ten aanzien van de erfenis van [naam 1] . In het kader van deze verdenking is er onder andere onderzoek gedaan naar de bankrekeningen en het vermogen van de verdachte. Hieruit is gebleken dat er aanzienlijke stortingen werden verricht op de rekening van de verdachte, terwijl de verdachte in die periode ook een bijstandsuitkering van de gemeente ontving.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij (oncontroleerbare) inkomsten ontving en beschikte over een vermogen hoger dan de vermogensgrens geldend bij het al dan niet in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering, zonder dit door te geven aan de gemeente, dan wel de uitkeringsinstantie. De betreffende inkomsten en dat vermogen zijn onder zaak A feit 1 tenlastegelegd als de witwasvoorwerpen. Daarmee zijn de uitkeringsfraude en de strafzaak –met elkaar vervlochten .
Het hof verwerpt het verweer.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Tenlasteleggingen
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Zaak A
1.hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met heden te Amsterdam en/of Amstelveen en/of Ibiza en/of Marbella en/of Malaga, althans in Nederland en/of Spanje, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) (van) een of meer voorwerp(en) en/of een of meer geldbedrag(en), te weten (onder meer):
-
een Mercedes Benz E63 AMG S4Matic Limousine, met chassisnummer [nummer 1] met tijdelijk (export)kenteken [kenteken 1] en/of
-
vijf, althans een of meer kostbare horloges (uit de erfenis van [naam 1] , te weten onder meer van het merk Rolex (een GMT en/of een Skydweller en/of Daytona) en/of Audemars Piquet) en/of
-
een of meer contante storting(en) voor een totaalbedrag van (ongeveer) 73.060,- euro op ING betaalrekening met nummer [nummer 7] op naam van, verdachte, [verdachte] (AMB-055) en/of
-
een of meer contante storting(en) voor een totaalbedrag van (ongeveer) 34.977,- euro op Rabobank rekening [nummer 6] op naam van, verdachte, [verdachte] (AMB-055) en/of
-
een of meer contante betaling(en) voor een totaalbedrag van (ongeveer) 19.150,- euro in verband met de aanschaf van een KIA Sportage met kenteken [kenteken 6] (AMB-043, DOC-007 en DOC-008) en/of
-
een of meer contante betaling(en) voor een totaalbedrag van (ongeveer) 18.500,- euro in verband met de aanschaf van een Audi A6 met kenteken [kenteken 4] (DOC-010, DOC-058 t/m DOC-060) en/of
-
een horloge Rolex Oyster Perpetual, type Day-Date met serienummer [nummer 3] (DOC -037 en DOC -088 en AMB -015a) en/of
-
een horloge Rolex Oyster Perpetual, type Datejust met serienummer [nummer 4] (DOC -041 en AMB -015) en/of
-
een of meer contante betaling(en) voor een totaalbedrag van 3.115,- euro in verband met een buik liposuctie (DOC-013) en/of
-
een of meer contante betalingen voor een totaalbedrag 2.199,- euro voor de aanschaf van meubels bij Seats and Sofas (DOC-053) en/of een of meer geldbedrag(en) en/of een of meer andere (luxe) goed(eren),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op voornoemde voorwerp(en) is/zijn en/of wie voornoemde voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben en/of verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - geheel of gedeeltelijk (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2017 tot en met 6 november 2017 te Amstelveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk Crvena Zastava (model 70, 7,65 mm kaliber met onbekend serienummer) en/of munitie van categorie III, te weten 22 patronen (7,65 mm Browning, merk Sellier en Bellot, model volmantel rondneus met bodemstempel S&B 7,65 Browning) (AMB-014), voorhanden heeft/hebben gehad;
Zaak B
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 oktober 2013 tot en met 06 november 2017 te Amsterdam en/of Amstelveen, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of artikel 17 Participatiewet, opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, aan de gemeente Amsterdam en/of de Dienst werk en inkomen, immers heeft hij (in die periode en op die plaats(en)) geheel of gedeeltelijk niet aan genoemde dienst(en) medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij: - (oncontroleerbare) inkomsten ontving en/of had ontvangen en/of
- beschikte en/of had beschikt over een vermogen hoger dan de vermogensgrens (als bedoeld in artikel 34 lid 3 onder a van de Wet werk en bijstand en/of de Participatiewet)
zijnde dit (een) gegeven(s) waarvan hij wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van verdachtes en/of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming krachtens artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of artikel 17 Participatiewet dan wel voor de hoogte of duur van die verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander;
Zaak C
1.hij op een of meer tijdstippen in omstreeks de periode van 04 november 2016 tot en met 10 november 2016, althans op 10 november 2016 te Utrecht en/of Amstelveen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meer vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en), te weten (onder meer):
-
een valse en/of vervalste salarisspecificatie over oktober 2016 van [bedrijf 1] te Schiedam, ten name van hem, verdachte,(DOC-008 p.13/23) en/of
-
een vals en/of vervalst rekeningafschrift van Rabo DirectRekening [nummer 5] op naam van hem, verdachte, met datum aanmaak afschrift 09-11-2016 (DOC-008 p. 15-22/23),
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware het echt en onvervalst - bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid (onder meer)
-
op die salarisspecificatie onder meer vermeld staat dat hij, verdachte, bij [bedrijf 1] een bruto loon heeft van (ongeveer) EUR 3.375,00 over oktober 2016, zulks terwijl hij verdachte in werkelijkheid in oktober 2016 niet werkzaam was en/of is geweest bij [bedrijf 1] en/of
-
op dat rekeningafschrift met aanmaak datum 09-11-2016 onder meer een bedrag als bijgeschreven staat vermeld van EUR 2.330,41 als netto loon over oktober 2016 van [bedrijf 1] , zulks terwijl hij, verdachte, geen salaris heeft ontvangen van [bedrijf 1] ,
bestaande dat gebruik maken hierin (onder meer) dat hij, verdachte, die salarisspecificatie en/of dat rekeningafschrift heeft verstrekt en/of doen toekomen aan [bedrijf 2] te Utrecht ten behoeve van het aanvragen en/of verkijgen van een persoonlijke lening met een kredietbedrag van EUR 6.500,00;
2.hij op of omstreeks 11 januari 2017 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd, wetende dat dat strafbare feit niet is gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van [naam 2] , medewerker van politie Eenheid Amsterdam, opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van valsheid in geschrifte en/of poging oplichting;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bewijsoverwegingen
Het standpunt van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het tenlastegelegde conform de rechtbank heeft beslist.
Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft op verschillende gronden aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het witwassen van de Mercedes uit de erfenis van [naam 1] , voor zover nodig worden die hierna weergegeven en besproken. Met betrekking tot de contante betalingen en geldstortingen heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van witwassen omdat de verdachte een concrete en verifieerbare verklaring heeft gegeven dat de gelden een legale herkomst hebben. Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten heeft de verdediging geen bewijs verweren gevoerd.
Beoordeling van het hof ten aanzien van zaak A feit 1
Mont du Chat I
Ten aanzien van de vijf horloges uit de erfenis van [naam 1]
Evenals de rechtbank en met de advocaat-generaal en de verdediging, acht het hof het witwassen van deze horloges niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de Mercedes Benz uit de erfenis van [naam 1]
Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier niet mag en daarmee niet kan worden vastgesteld dat de Mercedes uit de erfenis van [naam 1] van misdrijf afkomstig is. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Vast staat dat de Mercedes aan [naam 1] toebehoorde en er zijn aanwijzingen dat de verdachte na het overlijden van [naam 1] al dan niet in de vorm van medeplegen handelingen heeft verricht ten aanzien van de Mercedes. Ook is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat het dossier wel aanwijzingen bevat dat het vermogen van [naam 1] van misdrijf afkomstig is. Een bewijsvermoeden is echter op zichzelf onvoldoende om vast te stellen dat de Mercedes van misdrijf afkomstig is. [naam 1] is nimmer voor witwassen of onderliggende gronddelicten vervolgd, laat staan onherroepelijk veroordeeld. De verdediging heeft onder verwijzing naar jurisprudentie van het Europees hof voor de rechten van de mens (EHRM, Vulakh and others v. Russia, ECHR 10 januari 2012, 33468/03) kort gezegd aangevoerd dat de onschuldpresumptie van artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) eraan in de weg staat dat postuum de schuld van [naam 1] aan enig strafbaar feit wordt vastgesteld. Het hof onderschrijft de uitleg van de verdediging inzake deze inmiddels bestendige jurisprudentie van het Europees hof. De vraag ligt dan voor of met de vaststelling – als daartoe gekomen zou kunnen worden - dat de Mercedes al dan niet gedeeltelijk uit enig misdrijf afkomstig is en waarbij de mogelijkheid dat dit een door [naam 1] gepleegd strafbaar feit is zeker niet denkbeeldig is, ook sprake zou zijn van het postuum vaststellen van schuld van [naam 1] aan enig strafbaar feit – een vaststelling waartegen [naam 1] zich niet meer kan verdedigen. Die vraag kan naar het oordeel van het hof niet anders dan bevestigend worden beantwoord. Dat brengt mee dat het hof indachtig de onschuldpresumptie verder geen oordeel kan en zal geven aangaande de al dan niet criminele herkomst van het vermogen van [naam 1] en de hier in geding zijnde Mercedes.
Het hof begrijpt dat een en ander in voorkomende gevallen tot het maatschappelijk onwenselijke gevolg kan leiden dat crimineel vermogen door het overlijden van de oorspronkelijke – nog niet onherroepelijk veroordeelde - eigenaar via derden in de legale economie terecht kan komen. Het hof acht deze uitkomst echter op basis van de huidige wetgeving onontkoombaar.
Naar het oordeel van het hof is aldus niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de Mercedes uit de erfenis van [naam 1] heeft witgewassen, zodat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging behoort te worden vrijgesproken. Hetgeen de verdediging overigens ten aanzien van de Mercedes als verweer heeft aangevoerd, behoeft geen verdere bespreking.
Mont du Chat II
Vaststellingen Het hof stelt, in lijn met het vonnis van de rechtbank, het volgende vast ten aanzien van de contante stortingen en de betalingen voor luxe goederen.
Er is onderzoek gedaan naar de vermogenspositie van de verdachte. Uit een iCOV-bevraging is gebleken dat de verdachte een uitkering ontving van de gemeente Amsterdam. In 2016 was zijn netto-inkomen € 11.693,00 en ontving hij zorgtoeslag. [Partner] , de partner van de verdachte, had in 2016 een netto-inkomen van € 13.118,00. Daarnaast ontving zij een kindgebonden budget en zorgtoeslag. Verder had zij per 10 augustus 2016 een Audi A6 met kenteken [kenteken 4] en per 24 april 2017 een KIA Sportage met kenteken [kenteken 6] op haar naam staan.
Vervolgens is onderzoek gedaan naar de bankrekeningen van de verdachte. In de periode van 3 februari 2016 tot en met 23 februari 2017 heeft de verdachte gebruik gemaakt van een Rabobank-rekening met nummer [nummer 6] . Van 22 januari 2017 tot en met 12 oktober 2017 heeft de verdachte gebruik gemaakt van een ING-rekening met nummer [nummer 7] .
Op 6 november 2017 is de woning gelegen aan de [adres 2] te Amstelveen doorzocht. De verdachte verblijft samen met zijn partner op dat adres. Bij deze doorzoeking zijn verschillende facturen aangetroffen
Verder is een factuur aangetroffen van [bedrijf 4] te Badhoevedorp van 9 augustus 2016, gericht aan
[Partner] met adres [adres 2] te Amstelveen. Deze factuur heeft betrekking op de
aankoop van een Audi A6 met kenteken [kenteken 4] voor een bedrag van € 18.500,00.
Bij de doorzoeking werd ook een betalingsbewijs van [bedrijf 5] van 21 mei 2017 aangetroffen,
dat is gericht aan [verdachte] en betrekking heeft op een liposuctie aan de buik ter waarde van
€ 3.115,00. Dat bedrag is contant voldaan.
De verdachte stond indertijd ingeschreven op het adres [adres 3] te Amsterdam. Op dat adres heeft eveneens een doorzoeking plaatsgevonden. Daarbij is een factuur aangetroffen.
Verder is bij de aanhouding van de verdachte op 6 november 2017 een horloge aangetroffen. Het gaat om
een Rolex Oyster Perpetual van het type Datejust met serienummer [nummer 4] .
Beoordeling Het hof stelt vast dat op grond van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld uit welk(e) gronddelict(en) bovengenoemde geldbedragen afkomstig zijn. Daarmee is naar bestendige jurisprudentie ter zake van witwassen het zogenoemde zes-stappenplan van toepassing.
Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf” als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Als de verdachte zo’n verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs (Vgl. ECLI:NL:HR:2018:2352 en ECLI:NL:HR:2024:1153).
De tweede stap van het stappenplan ziet op de vraag of op grond van de feiten en omstandigheden uit het dossier sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte beschikt over onverklaarbaar vermogen. De verdachte en zijn vriendin hebben een inkomen op uitkeringsniveau en beschikken over bankrekeningen met een nihil of negatief saldo.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat de op de bankrekening van de verdachte gestorte contante geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn. Het geld was deels afkomstig van de verkoop van onroerend goed in Suriname en deels afkomstig van de (biologische) vader van de verdachte. Ook heeft de verdachte € 12.500,00 geleend van zijn schoonzus en € 30.000,00 in contanten geleend van [medeverdachte] .
Het hof overweegt ten aanzien van deze verklaringen als volgt.
Verkoop van een perceel in Suriname De verdachte heeft allereerst in een in december 2017 opgestelde schriftelijke verklaring gesteld dat hij een bedrag ter grootte van € 87.600,00 heeft ontvangen van [naam 3] , in verband met de verkoop van het huis van zijn stiefvader in Suriname. Daarbij heeft hij het geld in ontvangst genomen voor zijn stiefvader ( [Stiefvader] ) vanwege diens gezondheidsproblemen. Hij heeft het geld zonder diens medeweten uitgegeven. Tevens heeft de verdachte een schriftelijke verklaring van [naam 3] , gedateerd 18 december 2017, overgelegd die zijn verklaring ondersteunt. Het merendeel van de vragen van de politie aangaande deze verklaringen heeft de verdachte echter niet beantwoord. Ter zitting in eerste aanleg heeft de verdachte desgevraagd verklaard dat hij niet wil zeggen hoe het geld bij hem terecht kwam, niet wil verklaren over het verschil tussen het bedrag dat hij heeft ontvangen en het bedrag waarvoor het stuk grond is verkocht en alleen wil bevestigen dat hij het geld contant in delen heeft ontvangen en heeft gestort op zijn rekening. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte desgevraagd verklaard dat [naam 3] het geld contant in delen vanuit Suriname aan kennissen heeft meegegeven. De verdachte heeft geen identiteitsgegevens willen geven van de kennissen die het geld van Suriname naar Nederland zouden hebben overgebracht. De verdachte heeft ook niet willen verklaren hoe lang het heeft geduurd voordat hij het volledige bedrag had ontvangen, hoeveel betalingen er zijn geweest en met welke regelmaat, of hoe groot de bedragen waren die hij ontving. Hij heeft alleen bevestigd dat deze bedragen steeds onder de aangiftegrens voor liquide middelen bleven.
De verdachte heeft aldus grotendeels geweigerd om concrete antwoorden te geven op vragen die handvatten zouden bieden voor nader onderzoek. Dit brengt mee dat de verdachte elke verifieerbaarheid aan zijn verklaring omtrent de herkomst van dit geldbedrag heeft onthouden. Het hof merkt voorts op dat [Stiefvader] zelf de verklaring van de verdachte voor zover op dit punt afgelegd, niet heeft ondersteund.
Daar komt nog bij dat de verdachte door de rechtbank tot een langdurige gevangenisstraf is veroordeeld en dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat een dergelijke straf grote consequenties heeft voor zijn gezinsleden. Onder die omstandigheden is het onbegrijpelijk dat de verdachte niet meer openheid van zaken heeft willen geven omtrent transacties die naar zijn zeggen legaal zijn. Deze onwil legt het hof in het nadeel van de verdachte uit.
De verklaring van de verdachte kan op voornoemde gronden niet worden aangemerkt als een verklaring die het vermoeden van witwassen opzij zet, hetgeen overigens nog naar voren is gebracht doet daar niet aan af.
Op het voorwaardelijk verzoek van de raadsman om (alsnog) handschriftvergelijkend onderzoek te laten verrichten met betrekking tot de handtekening van [Stiefvader] op de volmacht (DOC-078) hoeft niet te worden beslist, nu het hof niet tot het bewijs gebruikt dat [Stiefvader] die volmacht niet zelf zou hebben getekend.
Financiële steun van (biologische) vader De verdachte heeft in zijn schriftelijke verklaring gesteld dat zijn vader een succesvolle Afrikaanse zakenman is die hem financieel ondersteunt. Tevens heeft de verdachte een verklaring overgelegd van [naam 4] , gedateerd 30 november 2017, waarin wordt bevestigd dat de verdachte zijn zoon is en vanuit Nigeria financiële ondersteuning van hem ontving. Op vragen van de politie aangaande deze verklaringen heeft de verdachte geen antwoord gegeven. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte desgevraagd verklaard dat het klopt dat hij geld van zijn vader kreeg en dat hij dat contant kreeg. Voor de rest wilde hij er niets over zeggen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat de financiële ondersteuning bestond uit bedragen van steeds rond de € 5.000,00 die in de periode van 2015 tot eind 2023 maandelijks via Hawala-bankieren aan hem werden uitbetaald. De verdachte haalde dit geld op bij verschillende belwinkels in Zuidoost. Meer informatie over deze belwinkels heeft de verdachte niet kunnen of willen geven.
Het hof is van oordeel dat - hoewel uiteindelijk wel in enigermate concreet - ook deze geschetste gang van zaken onvoldoende verifieerbaar is. De verdachte heeft ter onderbouwing van zijn verklaring geen andere stukken aangeleverd dan de verklaringen van hemzelf of zijn vader. Het verzoek tot het horen van [naam 4] is toegewezen, maar de raadsheer-commissaris heeft deze getuige niet kunnen horen en uiteindelijk geoordeeld dat de getuige niet binnen aanvaardbare termijn gehoord kon worden. Het had op de weg van de verdachte gelegen om zijn vader – met wie hij naar eigen zeggen een goede band heeft – er op te attenderen dat er een rechtshulpverzoek was gedaan om hem te horen, dan wel tijdens één van de bezoeken die zijn vader in de afgelopen jaren aan Nederland zou hebben gebracht, te bevorderen dat deze getuige bij die gelegenheid kon worden gehoord. Ook de aard van Hawala-bankieren, ook bekend als ondergronds bankieren, maakt dat de gestelde maandelijkse transacties niet verifieerbaar zijn, helemaal niet nu de verdachte geen informatie over de betrokken belwinkels heeft verstrekt.. Ter terechtzitting kon de verdachte geen enkele foto laten zien waarop hij met zijn vader staat afgebeeld en de website van het bedrijf van de vader bleek niet te werken. Eerst ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard over de hoogte en de duur van de financiële ondersteuning en de wijze waarop die aan hem werd verstrekt. Ook strookt de door de verdachte opgegeven duur van de financiële ondersteuning, van 2015 tot eind 2023, niet met de voorafgaand aan de terechtzitting gemailde verklaring van [naam 4] die verklaart dat hij de verdachte van 2015 tot 2017 financieel heeft ondersteund. Op grond van deze constateringen acht het hof de verklaring van de verdachte, naast niet verifieerbaar, ook hoogst onwaarschijnlijk.
Voor zover de verdachte stelt dat hij zich bepaalde zaken niet meer kan herinneren, omdat deze al langer geleden zijn gebeurd, merkt het hof op dat de onderhavige strafzaak al sinds eind 2017 loopt, toen naar mag worden aangenomen deze gebeurtenissen wel nog vers in de herinnering van de verdachte lagen. Destijds heeft de verdachte echter geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een verklaring af te leggen.
Dientengevolge is ook deze witwasverdenking niet ontzenuwd.
Lening schoonzus voor de aanschaf van een KIA Sportage Ten aanzien van de verklaring van de verdachte dat zijn partner een geldbedrag van haar zus heeft geleend voor de aanschaf van de KIA Sportage, overweegt het hof als volgt. In het dossier zit inderdaad een leningsovereenkomst van € 12.500,00 tussen [Partner] en haar zus [zus] . Uit onderzoek naar de bankrekening van [zus] blijkt echter ook dat er daarna in drie delen een bedrag van € 12.100,00 in contanten wordt gestort op haar rekening. De contante stortingen worden gedaan tussen 9 september 2016 en 9 november 2016 vanuit verschillende betaalautomaten in Amsterdam. In die periode dat de contante stortingen plaatsvinden staat [zus] ingeschreven op een adres in Dublin. Voorgaande wekt de verdenking dat de verdachte en/of zijn partner verantwoordelijk zijn voor de contante stortingen op de bankrekening op naam van [zus] . De verdachte weigert echter een verklaring af te leggen ten aanzien van de contante stortingen op de bankrekening van [zus] .
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de lening is afbetaald met legale inkomsten uit de voornoemde verkoop van onroerend goed in Suriname dan wel financiële steun van de vader van de verdachte. Nu het hof deze verklaringen zoals hiervoor overwogen als niet voldoende concreet, niet verifieerbaar en hoogst onwaarschijnlijk terzijde schuift, is ook de witwasverdenking ten aanzien van deze contante betalingen niet voldoende ontzenuwd.
Lening van € 30.000,00 van [medeverdachte] De verdachte heeft verklaard dat hij € 30.000,00 heeft geleend van [medeverdachte] , die het bedrag in één keer contant aan de verdachte heeft gegeven. In het dossier ziet het hof aanwijzingen dat de verdachte inderdaad geld van [medeverdachte] heeft geleend. Daarom geldt deze verklaring als een concrete, verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring. Dit bedrag aan legaal geld is in verhouding echter dusdanig gering, dat het mogelijk legale karakter daarvan door vermenging met het overige vermogen en de daarmee gedane uitgaven met dubieuze herkomst teniet wordt gedaan.
Ten aanzien van de overige onder zaak A feit 1 tenlastegelegde onderdelen heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd, anders dan dat deze betalingen zouden zijn gedaan met het legaal geld afkomstig van financiële ondersteuning van de vader van de verdachte en de verkoop van het onroerend goed in Suriname. Hetgeen daarover eerder is overwogen geldt ook ten aanzien van deze onderdelen.
Conclusie Gelet op het voorgaande kunnen de verklaringen van de verdachte – behalve ten aanzien van de lening van [medeverdachte] welke verklaring om een andere reden de verdachte geen soelaas kan bieden – niet worden aangemerkt als verklaringen die de vereiste maatstaf halen. Nu er sprake is van een vermoeden van witwassen en de verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van deze gelden, is het hof van oordeel het niet anders kan zijn dan dat de contante stortingen op de bankrekeningen van de verdachte en de door hem gedane contante betalingen afkomstig zijn van enig misdrijf.
Het witwassen heeft een zodanige omvang en continuïteit gehad dat het hof bewezen acht dat de verdachte hiervan een gewoonte heeft gemaakt. Ten aanzien van de twee Rolex horloges is er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte [medeverdachte] , zodat het hof medeplegen ten aanzien van deze voorwerpen eveneens bewezen acht.
Beoordeling van het hof ten aanzien van zaak A feit 2, zaak B, zaak C feit 1 en 2
Het hof neemt over de inhoud van de bewijsmiddelen houdende redengevende feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder 4.5 in het vonnis waarvan beroep en de daarbij behoren voetnoten 46 tot en met 65, met dien verstande dat het hof voetnoot 52 als volgt aanpast:
- geschriften, zijnde rekeningafschriften van rekeningnummer [nummer 9] van 30 januari 2015 tot en met 31 oktober 2017, doorgenummerde pag. 93 e.v. van Proces-verbaal Uitkeringsfraude 2018/1.
Hetgeen in hoger beroep door of namens de verdachte is aangevoerd brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B en in zaak C onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A: 1.hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 6 november 2017 in Nederland van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, telkens voorwerpen en geldbedragen, te weten onder meer:
-
contante stortingen voor een totaalbedrag van 73.060,- euro op ING betaalrekening met nummer [nummer 7] op naam van, verdachte, [verdachte] en
-
contante stortingen voor een totaalbedrag van 34.977,- euro op Rabobank rekening [nummer 6] op naam van, verdachte, [verdachte] en
-
contante betalingen voor een totaalbedrag van 19.150,- euro in verband met de aanschaf van een KIA Sportage met kenteken [kenteken 6] en
-
contante betalingen voor een totaalbedrag van 18.500,- euro in verband met de aanschaf van een Audi A6 met kenteken [kenteken 4] en
-
contante betalingen voor een totaalbedrag van 3.115,- euro in verband met een buik liposuctie en
-
contante betalingen voor een totaalbedrag van 2.199,- euro voor de aanschaf van meubels bij Seats and Sofas en/of een of meer geldbedrag(en) en
-
andere luxe goederen,
verworven, voorhanden gehad, omgezet en gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - geheel of gedeeltelijk mede afkomstig waren uit enig misdrijf;
en
hij in de periode van 24 april 2017 tot en met 29 december 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, van voorwerpen, te weten:
-
een horloge Rolex Oyster Perpetual, type Day-Date met serienummer [nummer 3] en
-
een horloge Rolex Oyster Perpetual, type Datejust met serienummer [nummer 4]
de herkomst en wie de rechthebbende op voornoemde voorwerpen is hebben verhuld en voornoemde voorwerpen hebben verworven en voorhanden gehad, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk – mede afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.hij op 6 november 2017 te Amstelveen, een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk Crvena Zastava (model 70, 7,65 mm kaliber met onbekend serienummer) en munitie van categorie III, te weten 22 patronen (7,65 mm Browning, merk Sellier en Bellot, model volmantel rondneus met bodemstempel S&B 7,65 Browning), voorhanden heeft gehad;
Zaak B: hij in de periode van 2 oktober 2013 tot en met 06 november 2017 in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand en artikel 17 Participatiewet, opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, aan de gemeente Amsterdam en/of de Dienst werk en inkomen, immers
heeft hij in die periode niet aan genoemde diensten medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij (oncontroleerbare) inkomsten ontving en beschikte over een vermogen hoger dan de vermogensgrens (als bedoeld in artikel 34 lid 3 onder a van de Wet werk en bijstand en/of de Participatiewet),
zijnde dit gegevens waarvan hij wist dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming krachtens artikel 17 van de Wet werk en bijstand en artikel 17 Participatiewet dan wel voor de hoogte of duur van die verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander;
Zaak C:
1.hij op 10 november 2016 in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meer valse en/of vervalste geschriften, te weten:
-
een valse salarisspecificatie over oktober 2016 van [bedrijf 1] te Schiedam, ten name van hem, verdachte, en
-
een vervalst rekeningafschrift van Rabo Direct Rekening [nummer 5] op naam van hem, verdachte, met datum aanmaak afschrift 9 november 2016,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware het echt en onvervalst - bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid
-
op die salarisspecificatie onder meer vermeld staat dat hij, verdachte, bij [bedrijf 1] een bruto loon heeft van 3.375,00 euro over oktober 2016, zulks terwijl hij verdachte in werkelijkheid in oktober 2016 niet werkzaam was bij [bedrijf 1] en
-
op dat rekeningafschrift met aanmaakdatum 9 november 2016 onder meer een bedrag als bijgeschreven staat vermeld van 2.330,41 euro als netto loon over oktober 2016 van [bedrijf 1] , zulks terwijl hij, verdachte, geen salaris heeft ontvangen van [bedrijf 1] ,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, die salarisspecificatie en dat rekeningafschrift heeft verstrekt aan [bedrijf 2] te Utrecht ten behoeve van het aanvragen en/of verkrijgen van een persoonlijke lening met een kredietbedrag van 6.500,00 euro;
2.hij op 11 januari 2017 te Amsterdam, aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd, wetende dat dat strafbare feit niet is gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van [naam 2] , medewerker van politie Eenheid Amsterdam, opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van valsheid in geschrifte en/of poging oplichting.
Hetgeen in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B en in zaak C onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 en 2, zaak B en zaak C onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op: van het plegen van witwassen een gewoonte maken en medeplegen van witwassen.
Het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op: in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
Het in zaak C onder 1 bewezenverklaarde levert op: opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst en opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Het in zaak C onder 2 bewezenverklaarde levert op: aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2, zaak B en zaak C onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straffen en maatregelen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeventien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek en met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte, rekening houdende met een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg zowel als in hoger beroep, voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn, de aan de medeverdachten opgelegde (taak)straffen en op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en heeft het hof verzocht een eventuele onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te beperken tot het door de verdachte ondergane voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder evenals de rechtbank het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een aantal ernstige strafbare feiten. Zo heeft hij hoge contante stortingen, luxe uitgaven, auto's en Rolex-horloges witgewassen. Daarnaast heeft hij met een ander de rechthebbende van twee Rolex-horloges verhuld. Verder heeft de verdachte gedurende een lange periode uitkeringsfraude gepleegd en heeft hij gebruik gemaakt van valse/vervalste documenten voor het aanvragen van een lening. Vervolgens is de verdachte zo brutaal geweest om een ander daarvan te beschuldigen en de politie te belasten met onnodig werk door een valse aangifte te doen. Ook heeft de verdachte een geladen vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Het aanwezig hebben van een vuurwapen kan gemakkelijk leiden tot gebruik ervan en vormt daarom een onaanvaardbaar risico in de maatschappij. Vuurwapengebruik leidt regelmatig tot slachtoffers, zoals ook in dit dossier eens te meer is gebleken.
De verdachte heeft gedurende een lange periode een luxe leven geleid, waarbij het geld waarmee hij dit leven bekostigde een criminele herkomst had of gemeenschapsgeld betrof dat bedoeld is om sociaal en economisch zwakkeren te helpen. De geldbedragen waarover de verdachte beschikte, waren kennelijk nog niet genoeg want de verdachte heeft met vervalste stukken een geldlening aangevraagd. Dat de verdachte zich baadde in luxe, zonder daarvoor te hoeven werken, acht het hof, evenals eerder de rechtbank, achteloos, respectloos naar de samenleving en kwalijk. De verdachte heeft met zijn gedrag de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en bijgedragen aan de instandhouding van criminaliteit. Door het plegen van witwassen worden onderliggende strafbare feiten afgedekt en wordt de mogelijkheid gecreëerd van een geldelijke beloning voor strafbare feiten. Gedurende het proces heeft de verdachte er geen blijk van gegeven het strafwaardige van zijn handelen in te zien. De verdachte heeft ook geen verantwoording voor zijn daden afgelegd..
Er zijn geen specifieke oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) beschikbaar ten aanzien van witwassen, uitkeringsfraude en het gebruik maken van valse/vervalste geschriften. Voor deze feiten wordt het oriëntatiepunt Fraude toegepast. Daarbij is van belang dat de feiten in een frauduleuze context hebben plaatsgevonden. De fraudedelicten worden ernstiger en strafwaardiger naarmate de bedragen waar het om gaat hoger worden. Het hof gaat uit van een benadelingsbedrag tussen de € 125.000,00 en € 250.000,00. Daarbij is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 tot 12 maanden. Voor vuurwapenbezit is het oriëntatiepunt van het LOVS een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Strafverzwarend weegt mee dat het vuurwapen door de verdachte werd bewaard in de omgeving van zijn kinderen en bovendien geladen was.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 juni 2025 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Het hof is van oordeel dat, vanwege de hoeveelheid feiten, de ernst en de omvang daarvan, als signaal naar de samenleving en in het bijzonder naar de verdachte met geen andere straf kan worden volstaan dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof ziet in hetgeen de verdediging in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden geen aanleiding tot oplegging van een andere strafmodaliteit.
Alhoewel het hof - anders dan de rechtbank - tot een partiële vrijspraak komt ten aanzien van zaak A feit 1, is dat geen reden om een lagere straf op te leggen dan de rechtbank heeft opgelegd. Deze straf is – naar het oordeel van het hof – passend en geboden bij de door het hof bewezenverklaarde feiten, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde handelen.
Redelijke termijn Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze in artikel 6 EVRM neergelegde waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte onnodig lang onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De redelijke termijn is aangevangen met de aanhouding en inverzekeringstelling van de verdachte op 6 november 2017. De redelijke termijn is in eerste aanleg overschreden met ruim vier maanden, omdat vonnis is gewezen op 12 maart 2020. In hoger beroep is de redelijke termijn aangevangen met de appelakte op 24 maart 2020 en is deze termijn geëindigd met dit arrest op 7 augustus 2025, waarmee de redelijke termijn met drie jaar, vier maanden en twee weken is overschreden. De totale redelijke termijn is met bijna drie jaar, acht maanden en drie weken overschreden.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat in beginsel de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, passend en geboden is, maar zal, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, de gevangenisstraf matigen tot de duur van14 maanden met aftrek, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Onder verdachte zijn de voorwerpen in beslag genomen zoals vermeld op de beslaglijst.
Verbeurdverklaring De onder 1, 2, 4, 7 tot en met 9, 11 tot en met 36 en 38 vermelde voorwerpen behoren aan de verdachte toe of hij kan deze goederen en geldbedragen geheel of ten dele ten eigen bate aanwenden. Nu deze voorwerpen geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het in zaak A onder 1 bewezen geachte zijn verkregen, worden deze voorwerpen verbeurd verklaard.
Onttrekking aan het verkeer Nu met betrekking tot de goederen op de beslaglijst onder 3 en 10 het in zaak A onder 2 bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer. Datzelfde geldt voor de voorwerpen onder 5 en 6. Gebleken is immers dat die horloges nep zijn en dus is het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd met de wet of het algemeen belang. Ten aanzien van de telefoon op de beslaglijst opgenomen onder 39 overweegt het hof dat ter terechtzitting is gebleken dat het hier gaat om een crypto-telefoon, waarop naar wordt vermoed EncroChat software is geïnstalleerd. Naar algemene ervaringsregels is deze geschikt om gesprekken te voeren met betrekking tot het voorbereiden of plegen van soortgelijke feiten als de bewezenverklaarde, dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Ook deze telefoon zal worden onttrokken aan het verkeer omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Teruggave aan verdachte Het op de beslaglijst opgenomen goed onder 37 behoort aan de verdachte toe en zal aan hem worden teruggeven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 57, 63, 188, 225, 227b, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en 2, zaak B en zaak C onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1 en 2, zaak B en zaak C onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- de goederen op de beslaglijst onder 1, 2, 4, 7 tot en met 9, 11 tot en met 36 en 38.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- de goederen op de beslaglijst onder 3, 5, 6, 10 en 39.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- het goed op de beslaglijst onder 37.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. J.L. Bruinsma en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Pattinama, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 augustus 2025.
========================================================================= […]
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]