Uitspraak inhoud

Team Strafrecht

Meervoudige kamer

Zittingsplaats Zwolle

Parketnummer: 08.182137.25, 08.151208.25 (ttz-gev) en 21-001500-23 (tul) (P) Datum vonnis: 9 oktober 2025

Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdachte], geboren op [geboortedatum 1] 1978 in [geboorteplaats], nu verblijvende in de P.I. [locatie].

1 Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 september 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. H.J. Voors, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

parketnummer 08.151208.25 feit 1: op 16 mei 2025 [slachtoffer 1] heeft mishandeld; feit 2: op 16 mei 2025 de personenauto van [slachtoffer 1] heeft vernield; *feit 3:*op 17 mei 2025 zich met (bedreiging met) geweld heeft verzet tegen zijn aanhouding; *feit 4:*op 17 mei 2025 brigadier [slachtoffer 2] en brigadier [slachtoffer 3] heeft beledigd;

parketnummer 08.182137.25 telkens op 13 juni 2025 feit 1: heeft geprobeerd [slachtoffer 4] te doden (primair), dan wel heeft geprobeerd hem zwaar te mishandelen; feit 2: de personenauto van [slachtoffer 5] heeft vernield; *feit 3:*politieambtenaar [slachtoffer 6] heeft bedreigd met de dood of met zware mishandeling; *feit 4:*een honkbalknuppel bij zich heeft gedragen bestemd om letsel toe te brengen of te dreigen.

Voluit luiden de tenlasteleggingen aan verdachte, dat:

parketnummer 08.151208.25

hij op of omstreeks 16 mei 2025 te Zwolle [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (met kracht) in het gezicht te stompen;

hij op of omstreeks 16 mei 2025 te Zwolle opzettelijk en wederrechtelijk de ruitenwisser en/of een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

hij op of omstreeks 17 mei 2025 te Zwolle, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer 2], werkzaam als brigadier bij de Eenheid Oost-Nederland en/of [slachtoffer 3], werkzaam als brigadier bij de Eenheid Oost-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door:

  • zich (met kracht) af te zetten, en/of

  • zijn hoofd met kracht in de richting van het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] te bewegen, en/of

  • te duwen en te trekken in een tegengestelde richting dan de verbalisanten hem trachtten te bewegen;

hij op of omstreeks 17 mei 2025 te Zwolle opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2], werkzaam als brigadier bij de Eenheid Oost-Nederland en/of [slachtoffer 3], werkzaam als brigadier bij de Eenheid Oost-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hen de woorden toe te voegen: "kankerlijers, stumpers em pannekoek", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;

parketnummer 08.182137.25

hij op of omstreeks 13 juni 2025 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ander, te weten [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met een knuppel in de richting van het hoofd en/of het bovenlichaam van die [slachtoffer 4] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 13 juni 2025 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ander, te weten [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een knuppel in de richting van het hoofd en/of het bovenlichaam van die [slachtoffer 4] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op of omstreeks 13 juni 2025 te Zwolle opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk: Volkswapen Polo, kenteken [kenteken]) en/of een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 5], toebehoorde heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

hij op of omstreeks 13 juni 2025 te Zwolle [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door:

  • een knuppel dreigend ter hand te nemen,

  • voornoemde knuppel dreigend te tonen aan die [slachtoffer 6],

  • voornoemde knuppel dreigend omhoog te heffen in de richting van die [slachtoffer 6],

  • met voornoemde knuppel dreigend op die [slachtoffer 6] af te rennen en/of achter die Egggink aan, althans gedragingen van gelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [slachtoffer 6], in diens hoedanigheid van ambtenaar van politie (verbalisant, politie Oost-Nederland);

hij op of omstreeks 13 juni 2025 te Zwolle een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een honkbalknuppel zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.

3 De bewijsmotivering

3.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten van parketnummer 08.151208.25 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair van parketnummer 08.182137.25. Feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3 en feit 4 van laatstgenoemd parketnummer kunnen wettig en overtuigend worden bewezen.

3.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde onder feit 1, feit 2 en feit 4 van parketnummer 08.151208.25 wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onder feit 1 primair en subsidiair van parketnummer 08.182137.25. Er is geen sprake geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Feit 3 en feit 4 van dat parketnummer kunnen wettig en overtuigend worden bewezen. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

3.3 Het oordeel van de rechtbank

3.3.1 Parketnummer 08.151208.25

De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten van parketnummer 08-151208-25 wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring op grond van de in de bewijsbijlage genoemde bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.

3.3.2 Parketnummer 08.182137.25

3.3.2.1 De verklaring van verdachte

Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de personenauto van [slachtoffer 5] (hierna: [slachtoffer 5]) heeft beschadigd en dat hij haar telefoon op de grond heeft gegooid. Verdachte had een honkbalknuppel in zijn hand en heeft een van de politieagenten hiermee een klap gegeven. Verdachte weet niet in welke richting hij heeft geslagen, doordat hij pepperspray in zijn ogen had.

3.3.2.2 De feiten en omstandigheden

Op 13 juni 2025 bevindt verdachte zich in de [adres 1] in Zwolle. [slachtoffer 5] komt de straat in rijden in haar Volkswagen Polo en er ontstaat onenigheid tussen verdachte en [slachtoffer 5]. Verdachte trapt meerdere keren tegen de auto van [slachtoffer 5] en slaat of trapt vervolgens de linker achterruit van de auto kapot. Verbalisanten [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] komen naar aanleiding van een melding ter plaatse. Op het moment dat zij naar verdachte toe willen lopen om hem aan te spreken, beweegt verdachte zich in de richting van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 4] en pakt hij een houten knuppel. Verdachte verhoogt zijn tempo en loop met versnelde pas op [slachtoffer 6] en [slachtoffer 4] af. [slachtoffer 4] maakt gebruik van zijn pepperspray en spuit hiermee in het gezicht van verdachte. Verdachte heft de knuppel op en slaat richting het hoofd en het bovenlichaam van [slachtoffer 4]. Om de klap af te wenden houdt [slachtoffer 4] zijn handen voor zijn hoofd en wordt hij met de knuppel geraakt op zijn linkerhand en zijn linkerschouder. Hierna richt verdachte zich op [slachtoffer 6]. Terwijl verdachte de knuppel in zijn hand houdt en deze omhoog heft, loopt hij in de richting van [slachtoffer 6]. [slachtoffer 6] probeert afstand te bewaren door achteruit te lopen en lost een waarschuwingsschot. Verdachte blijft op [slachtoffer 6] aflopen met de honkbalknuppel. [slachtoffer 6] houdt zijn wapen gericht op de borststreek van verdachte en blijft achteruitlopen. Nadat de hondengeleider ter plaatse komt gooit verdachte de knuppel weg, geeft hij gehoor aan bevelen die hem worden gegeven en wordt hij aangehouden.

3.3.2.3 De overwegingen van de rechtbank

Feit 1

- Poging tot doodslag (primair)

De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om vast te kunnen stellen dat verdachte opzet had, evenmin in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer 4]. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.

- Poging tot zware mishandeling (subsidiair)

Voor een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde is vereist dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 4].

De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 4]. De vervolgvraag is of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals in dit geval het zwaar lichamelijk letsel, is aanwezig indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.

De rechtbank overweegt dat de knuppel die door verdachte is gebruikt een lang en hard wapen is en dat het slaan daarmee – met name wanneer de knuppel naar achteren wordt gehaald en er vervolgens mee wordt uitgehaald – grote impact kan hebben. [slachtoffer 4] verklaart dat verdachte de knuppel ophief zoals honkballers dat doen en dat verdachte hem op dat moment op anderhalve meter afstand was genaderd. De getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] verklaren dat verdachte uithaalde met het wapen, dat hij ‘keihard sloeg’ en dat hij de honkbalknuppel ‘naar achteren haalde en met kracht op de politieagent insloeg’. Dit deed verdachte terwijl hij in een gemoedstoestand verkeerde waarover hij zelf heeft verklaard dat hij ‘link’ was. Verder heeft verdachte verklaard dat hij niet wist in welke richting hij sloeg, omdat hij pepperspray in zijn ogen had gekregen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen – door ongecontroleerd en met kracht uit te halen met de knuppel, terwijl hij wist dat [slachtoffer 4] zich op dat moment op korte afstand bevond – bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 4] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, aangezien hij [slachtoffer 4] daarmee hard op kwetsbare onderdelen van het lichaam, zoals het hoofd kon raken. Het subsidiair ten laste gelegde is daarmee wettig en overtuigend bewezen.

Feit 3

De rechtbank acht op grond van de in de bewijsbijlage genoemde redengevende bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bedreiging van [slachtoffer 6] heeft begaan, zoals onder feit 3 ten laste gelegd.

Feit 2 en feit 4

De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten 2 en 4 van parketnummer 08-182137-25 wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring op grond van de in de bewijsbijlage genoemde bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.

3.5 De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:

parketnummer 08.151208.25

hij op 16 mei 2025 te Zwolle [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] in het gezicht te stompen;

hij op 16 mei 2025 te Zwolle opzettelijk en wederrechtelijk de ruitenwisser en een auto, die aan [slachtoffer 1] toebehoorden heeft beschadigd;

hij op 17 mei 2025 te Zwolle, zich met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer 2], werkzaam als brigadier bij de Eenheid Oost-Nederland en [slachtoffer 3], werkzaam als brigadier bij de Eenheid Oost-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door:

  • zich met kracht af te zetten, en

  • zijn hoofd met kracht in de richting van het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] te bewegen, en

  • te duwen en te trekken in een tegengestelde richting dan de verbalisanten hem trachtten te bewegen;

hij op 17 mei 2025 te Zwolle opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2], werkzaam als brigadier bij de Eenheid Oost-Nederland en [slachtoffer 3], werkzaam als brigadier bij de Eenheid Oost-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "kankerlijers, stumpers en pannenkoek";

parketnummer 08.182137.25

hij op 13 juni 2025 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ander, te weten [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een knuppel in de richting van het hoofd en het bovenlichaam van die [slachtoffer 4] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

hij op 13 juni 2025 te Zwolle opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk: Volkswapen Polo, kenteken [kenteken]) en een mobiele telefoon, die aan [slachtoffer 5] toebehoorde heeft vernield en beschadigd;

hij op 13 juni 2025 te Zwolle [slachtoffer 6] heeft bedreigd met zware mishandeling door:

  • een knuppel dreigend ter hand te nemen,

  • voornoemde knuppel dreigend te tonen aan die [slachtoffer 6],

  • voornoemde knuppel dreigend omhoog te heffen in de richting van die [slachtoffer 6],

  • met voornoemde knuppel dreigend op die [slachtoffer 6] af te lopen, terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [slachtoffer 6], in diens hoedanigheid van ambtenaar van politie (verbalisant, politie Oost-Nederland);

hij op 13 juni 2025 te Zwolle een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een honkbalknuppel zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en te dreigen heeft gedragen.

De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 180, 266, 267, 285, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:

parketnummer 08.151208.25

feit 1 het misdrijf: mishandeling;

feit 2 het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;

feit 3 het misdrijf: wederspannigheid;

feit 4 het misdrijf: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;

parketnummer 08.182137.25

feit 1 het misdrijf: poging tot zware mishandeling; feit 2 het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen;

feit 3 het misdrijf: bedreiging met zware mishandeling, terwijl het feit wordt gepleegd tegen een persoon in diens hoedanigheid van ambtenaar van de politie;

feit 4 de overtreding: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

5 De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6 De op te leggen straf of maatregel

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd de dadelijke uitvoerbaarheid van die voorwaarden te bevelen. Voor de overtreding moet aan verdachte geheel voorwaardelijke hechtenis voor de duur van een week, met een proeftijd van twee jaren worden opgelegd.

6.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht het onvoorwaardelijke strafdeel te beperken en een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het locatieverbod met betrekking tot [slachtoffer 5], de vader van haar kind en haar ouders, omdat daartoe geen noodzaak bestaat.

6.3 De gronden voor een straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.

Ernst van de feiten

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan acht strafbare feiten. Op 16 mei 2025 gaf een misverstand in het verkeer voor verdachte aanleiding om [slachtoffer 1] te mishandelen en zijn auto te beschadigen. Tijdens zijn aanhouding de dag erna heeft verdachte zich met geweld verzet en heeft hij de politieagenten beledigd. Op 13 juni 2025 vond er een ware geweldsexplosie plaats in de [adres 1] te Zwolle toen verdachte – nadat hij de auto en de telefoon van [slachtoffer 5] had beschadigd en vernield – met een knuppel politieagenten [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] te lijf ging en bedreigde. Zelfs een waarschuwingsschot bleek niet afdoende om verdachte te kalmeren. Telkens blijkt uit de aanloop naar de feiten dat een relatief kleine trigger voor verdachte voldoende is om zich zeer agressief te gedragen. De gedragingen van verdachte hebben pijn, letsel en schade veroorzaakt bij de betrokkenen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.

Persoon van verdachte

De rechtbank heeft in strafverzwarende zin acht geslagen op het strafblad van verdachte van 26 juni 2025. Hieruit blijkt dat verdachte in afgelopen vijf jaren meerdere keren is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.

De rechtbank heeft kennisgenomen van het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 26 augustus 2025. Hierin is te lezen dat bij verdachte sprake is van een delictpatroon van onder andere geweldsdelicten. Relatieproblemen, middelengebruik en het psychosociaal functioneren van verdachte worden gezien als risicofactoren en mogelijke delictgerelateerde factoren. Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat. Verdachte heeft op 30 juni 2025 in detentie een hersenbloeding gehad. Enige tijd heeft onduidelijkheid bestaan over de vraag of verdachte binnen een reguliere P.I. kon revalideren. In een e-mailbericht van 17 september 2025 schrijft de reclassering dat de betrokken neuroloog heeft aangegeven dat revalidatie niet in een revalidatiecentrum hoeft plaats te vinden, en dat verdachte daarom in de P.I. kan verblijven. Er was op dat moment grote vooruitgang geboekt met de logopedie en ergotherapie die in de P.I. [locatie] werd en nog steeds wordt aangeboden. Hoewel de hersenschade behoorlijk groot lijkt en de responsiviteit op bepaalde interventies door de reclassering daarom laag wordt ingeschat, acht de reclassering het wenselijk dat verdachte bij veroordeling een voorwaardelijk strafdeel krijgt opgelegd, zodat verdachte via een forensische plaatsing naar een beschermde woonplek gaat waar 24 uurs zorg aanwezig is. Daarnaast is het belangrijk dat verdachte abstinent blijft van alcohol en drugs en dat dit gemonitord wordt. Ook adviseert de reclassering de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), een contactverbod met [slachtoffer 5] en een locatieverbod voor de straat van [slachtoffer 5], de straat van de vader van haar kind en de straat van haar ouders.

De op te leggen straf

Verdachte is schuldbewust en hij is gemotiveerd om mee te werken aan bijzondere voorwaarden. Hoewel interventies als een ambulante behandeling vanwege de hersenbloeding van verdachte mogelijk niet veel effect hebben, is de rechtbank van oordeel dat het gestelde voorwaardenpakket de stabiliteit aan verdachte kan geven die nodig is om hem te weerhouden van het plegen van strafbare feiten. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten een langer onvoorwaardelijk strafdeel rechtvaardigt dan door de officier van justitie is geëist. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte voor alle bewezenverklaarde feiten, met uitzondering van feit 4 van parketnummer 08.182137.25, moet worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden waarvan negen maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met een proeftijd van drie jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank zal het geadviseerde locatieverbod enkel laten gelden voor de straat van [slachtoffer 5], nu het dossier geen aanleiding geeft om ook de straten van de ouders van [slachtoffer 5] en de vader van haar kind op te nemen in dit locatieverbod. De rechtbank zal deze voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren. De reclassering heeft dit niet geïndiceerd en op dit moment ziet de rechtbank, mede door de motivatie van verdachte en zijn gezondheidstoestand, geen reden daartoe.

Het bewezen verklaarde feit 4 van parketnummer 08.182137.25 betreft een overtreding, waarvoor afzonderlijke strafoplegging moet volgen. De rechtbank zal voor deze overtreding een week voorwaardelijke hechtenis met een proeftijd van twee jaren aan verdachte opleggen.

7 De schade van benadeelden

7.1 De vorderingen van de benadeelde partijen (08.182137.25)

[slachtoffer 4]

heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.646,36, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schadevergoeding bestaat uit de volgende posten:

  • handtherapie € 170,86

  • kilometervergoeding € 49,50

  • beperking in huishouden (4 weken) € 436,00

Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 990,00 gevorderd.

[slachtoffer 5]

heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 206,35, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schadevergoeding bestaat uit de volgende posten:

  • eigen risico telefoonverzekering € 75,00

  • medische kosten Isala apotheek € 12,50

  • kosten tijdelijke huurtelefoon € 24,95

  • screenprotector en telefoonhoesje € 93,90

[slachtoffer 6]

heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.978,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schadevergoeding bestaat uit de post ‘beperking in huishouden (4 weken)’ ter hoogte van € 328,00 Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 1.650,00 gevorderd.

7.2 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] in het geheel kunnen worden toegewezen, met vermeerdering van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 6] is de officier van justitie van oordeel dat er geen causaal verband bestaat tussen het bewezenverklaarde feit en de materiële schade. De gevorderde immateriële schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 750,00 met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

7.3 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering van [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ook ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 5] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 6] heeft de raadsman de causaliteit tussen het feit en de schade betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding is om die reden niet toewijsbaar. De raadsman heeft bepleit dat aanleiding bestaat een bedrag aan immateriële schadevergoeding toe te kennen, maar dat dit bedrag gematigd moet worden.

7.4 Het oordeel van de rechtbank

[slachtoffer 4]

Materiële schade

Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit 1 subsidiair rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 656,36, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf datum vonnis.

Immateriële schade

Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding (smartengeld) is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, zoals in deze zaak het geval is. Het geweldsincident heeft bij [slachtoffer 4] zware kneuzingen van de pezen, spieren en banden in zijn pink veroorzaakt. Hij heeft handtherapie en het letsel was tot voor kort nog niet genezen. De hoogte van het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding is door de verdediging niet betwist. Gelet op de aard van het letsel en de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, acht de rechtbank de toekenning van het gevorderde bedrag aan smartengeld billijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 990,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. [slachtoffer 5]

Materiële schade

Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit 2 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 206,35, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf datum vonnis.

[slachtoffer 6]

Rechtstreekse schade

De rechtbank stelt vast dat de gevorderde schadevergoeding verband houdt met het door [slachtoffer 6] opgelopen beenletsel. Door de officier van justitie en de verdediging is betwist dat, voor zover de vordering daarop ziet, sprake is van rechtstreekse schade.

De rechtbank neemt bij haar beoordeling of sprake is van rechtstreekse schade in aanmerking dat verdachte – zelfs nadat [slachtoffer 6] een waarschuwingsschot had gelost – op dreigende wijze met de knuppel op [slachtoffer 6] af bleef lopen en [slachtoffer 6] zich daardoor genoodzaakt voelde om weg te komen uit de situatie. Daarbij heeft [slachtoffer 6] een beweging gemaakt waarbij zijn knie in een onnatuurlijke houding is gekomen en hij het fysieke letsel heeft opgelopen. Het letsel is naar het oordeel van de rechtbank een direct gevolg van de bedreiging door verdachte. Dit opgelopen letsel heeft zowel materiële als immateriële schade tot gevolg gehad. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade heeft geleden.

Materiële schade

De opgevoerde schadepost is onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 328,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf datum vonnis.

Immateriële schade

Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding (smartengeld) is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b BW heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, zoals in deze zaak het geval is. Naar aanleiding van de bedreiging heeft [slachtoffer 6] een scheurtje/breukje in zijn scheenbeen, een botkneuzing in zijn knie, opgerekte kniebanden en een gescheurde meniscus opgelopen. Hierdoor heeft [slachtoffer 6] pijn ondervonden, wordt hij belemmerd in zijn dagelijkse bezigheden en is hij ziekgemeld op zijn werk. Gelet op de aard van het letsel en de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, acht de rechtbank de toekenning van het gevorderde bedrag aan smartengeld billijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.650,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.

7.5 De schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

Als door verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 26 dagen gijzeling (ten aanzien van de schadevergoeding van [slachtoffer 4] van € 1.646,36), 4 dagen gijzeling (ten aanzien van de schadevergoeding van [slachtoffer 5] van € 206,35) en 29 dagen gijzeling (ten aanzien van de schadevergoeding van [slachtoffer 6] van € 1.978,00), waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8 De vordering tenuitvoerlegging 21.001500.23

8.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen.

8.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft om afwijzing van de vordering verzocht.

8.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden toegewezen. Het is immers gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van nieuwe strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.

9 De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 62 Sr.

10 De beslissing

De rechtbank:

vrijspraak

  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder parketnummer 08.182137.25, feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;

bewezenverklaring

  • verklaart bewezen dat verdachte het onder 08.151208.25 feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 en het onder 08.182137.25 feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;

  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feiten

  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;

  • verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

parketnummer 08.151208.25 feit 1, het misdrijf: mishandeling; *feit 2,*het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen; *feit 3,*het misdrijf: wederspannigheid; *feit 4,*het misdrijf: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;

parketnummer 08.182137.25 *feit 1,*het misdrijf: poging tot zware mishandeling; *feit 2,*het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen; *feit 3,*het misdrijf: bedreiging met met zware mishandeling, terwijl het feit wordt gepleegd tegen een persoon in diens hoedanigheid van ambtenaar van de politie; *feit 4,*de overtreding: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

strafbaarheid verdachte

  • verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;

straf ten aanzien van het misdrijf

  • veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;

  • bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van 9 (negen) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren de navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:

  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren de navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:

  • stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:

  • zich meldt bij Reclassering Nederland, locatie Zwolle, wanneer hij hiertoe uitgenodigd wordt. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;

  • zich laat behandelen door Kairos of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, waaronder ook valt de inname van eventuele medicatie.

Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;

  • verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen zoals een RIBW, beschermd wonen van Limor of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;

  • geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;

  • geen alcohol gebruikt, en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;

  • op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met mevrouw [slachtoffer 5], geboren op [geboortedatum 2] 1990, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;

  • zich niet bevindt in de straat van [slachtoffer 5], de [adres 2] te Zwolle, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;

  • meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;

  • draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:

  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;

  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

straf ten aanzien van de overtreding

  • veroordeelt verdachte tot hechtenis voor de duur van 1 (een) week;

  • bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren de navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:

  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

schadevergoeding [slachtoffer 4]

  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van een bedrag van in totaal € 1.646,36 (duizend zeshonderd zesenveertig euro en zesendertig cent), bestaande uit € 656,36 materiële schadevergoeding en € 990,00 immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 656,36 met ingang van 9 oktober 2025 en over het bedrag van € 990,00 met ingang van13 juni 2025;

  • legt de maatregel op dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.646,36, te vermeerderen met de hiervoor genoemde wettelijke rente ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 26 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;

  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;

schadevergoeding [slachtoffer 5]

  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] van een bedrag van in totaal € 206,35 (tweehonderd zes euro en vijfendertig cent), bestaande uit materiële schadevergoeding. Voormeld bedrag is te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2025;

  • legt de maatregel op dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 206,35, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2025 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 4 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;

  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;

schadevergoeding [slachtoffer 6]

  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] van een bedrag van in totaal € 1.978,00 (duizend negenhonderd achtenzeventig euro), bestaande uit

€ 328,00 materiële schadevergoeding en € 1.650,00 immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 328,00 met ingang van 9 oktober 2025 en over het bedrag van € 1.650,00 met ingang van 13 juni 2025;

  • legt de maatregel op dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 206,35, te vermeerderen met de hierboven genoemde wettelijke rente ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 29 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;

  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;

tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer 21.001500.23

  • beveelt de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 februari 2024 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken.

Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. J. de Ruiter en R.J. Postma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A.B. Kroeze, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2025.

Bijlage bewijsmiddelen

Leeswijzer Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.

Parketnummer 08.151208.25

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2025228704 (08.151208.25). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4

  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 september 2025, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;

feit 1, feit 2

  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 17 mei 2025 (p. 7-11);

feit 3, feit 4

  • het proces-verbaal van aanhouding verdachte van 17 mei 2025 (p. 29-32).

Parketnummer 08.182137.25

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2025277228 (08.182137.25). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

feit 1

  1. het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 september 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:

Ik liep op 13 juni 2025 met de knuppel in mijn hand en heb toen een klap gegeven.

  1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] van 14 juni 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 73-74):

Op 13 juni 2025 werden wij gekoppeld aan een melding op de [adres 1] te Zwolle. Wij kwamen ter plaatse. Ik zag dat de man een knuppel vasthield. Ik zag dat de man de knuppel ophief zoals honkballers dat doen. Ik zag dat hij met de honkbalknuppel kennelijk en opzettelijk met flinke en volle kracht uithaalde in de richting van mijn bovenlichaam en hoofd. Ik zag en voelde dat de uithaal met opzet tegen mij gericht was.

feit 2

feit 3

  1. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [slachtoffer 6], van 14 juni 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 57-58):

Op 13 juni 2025 werd een melding uitgegeven, welke plaatsvond aan de [adres 1] in Zwolle. Ik ben ter plaatse gegaan. Ik zag dat de verdachte in mijn richting stapte. Ik zag dat hij wederom de honkbalknuppel omhoog hief en ik zag dat hij compleet buiten zinnen was. Verdachte bleef op mij af lopen en dreigen met de honkbalknuppel. Ik dacht dat de verdachte mij serieus letsel wilde toebrengen. Ik begon achteruit te lopen met mijn wapen gericht op de borststreek van verdachte. Ik zag dat de verdachte op mij af bleef lopen. Hij bleef dreigen met de honkbalknuppel. Toen we ongeveer tien seconden achteruit hadden gelopen dacht ik bij mezelf: “dit wordt hij of ik”. Ik liep achteruit richting de hondengeleider. Ik zag dat de verdachte nog steeds op mij afliep.

  1. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant], van 14 juni 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 53):

In het belang van het onderzoek zijn camerabeelden gevorderd van de [adres 1] te Zwolle. De camera heeft zicht op de straat voor de woning. Ik zie een persoon met donkere kleding op hoog tempo achteruit lopen. Ik hoor tweemaal luid geroep ‘laat liggen’. Ik zie een man met een zware broek en lichte bovenkleding een lang voorwerp vasthouden, lijkend op een knuppel of een lat. Ik zie dat deze man vooruit blijft lopen achter de man aan die achteruit loopt, met nog steeds de lag of knuppel in zijn hand. Ik hoor ondertussen tien keer ‘laat liggen’ of ‘neerleggen dat ding’. De man met de lat of knuppel blijft vooruit lopen op de andere man af, die uit beeld verdwijnt.

feit 4