Uitspraak inhoud

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 15.018540.25 (P) Uitspraakdatum: 4 september 2025 Tegenspraak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 augustus 2025 in de zaak tegen:

[verdachte], geboren op [geboorteplaats en -datum], ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C-J. Booij, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. C. Peters, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1 Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), ten laste gelegd dat:

feit 1 hij op of omstreeks 9 januari 2025 te Krommenie, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer]:- met de achterkant van een pistool, althans wapen, in het gezicht heeft geslagen en/of- terwijl hij op de grond lag, één of meerdere malen in/op/tegen het hoofd en/of lichaam heeft geschopt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 9 januari 2025 te Krommenie, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer]:- met de achterkant van een pistool, althans wapen, in het gezicht heeft geslagen en/of- terwijl hij op de grond lag, één of meerdere malen in/op/tegen het hoofd en/of lichaam heeft geschopt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

feit 2 hij op of omstreeks 9 januari 2025 te Krommenie [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je doodmaken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

feit 3 hij op of omstreeks 18 januari 2025 te Krommenie, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/ofdat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen, met uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG voorhanden heeft gehad.

2 Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3 Beoordeling van het bewijs

3.1 Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.

3.2 Standpunt van de verdediging De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag vrijgesproken moet worden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte bij het slaan gebruik heeft gemaakt van een wapen. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De verdachte heeft twee keer getrapt in de richting van het gezicht van het slachtoffer, maar het slachtoffer heeft deze trappen afgeweerd met zijn handen. Dit levert geen aanmerkelijk kans op de dood op. Daar komt bij dat niet kan worden vastgesteld met welke kracht in het gezicht van het slachtoffer is getrapt. Ten aanzien van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Er is onderzoek gedaan naar het wapen. Het wapen is gekwalificeerd als speelgoedwapen. Op grond daarvan is geen sprake van een sprekende gelijkenis met een vuurwapen, zoals de wet vereist. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het wapen als speelgoedvoorwerp onder de Richtlijn 2009/48/EG (hierna: de Richtlijn) valt.

3.3 Oordeel van de rechtbank

3.3.1 Redengevende feiten en omstandigheden De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.

3.3.2 Overwegingen ten aanzien van feit 1 De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting het volgende vast. Op 9 januari 2025 is de verdachte aangever [slachtoffer] ’s avonds op straat tegen gekomen. De verdachte verkeerde in de veronderstelling dat [slachtoffer] zijn zus lastig had gevallen. De verdachte is [slachtoffer] gevolgd om hem daarop aan te spreken. Toen de verdachte [slachtoffer] aansprak en [slachtoffer] het lastig vallen ontkende, is de verdachte boos geworden en heeft hij [slachtoffer] met zijn rechtervuist meerdere keren in het gezicht geslagen. De aangever probeerde te vluchten en de verdachte is achter hem aan gegaan. Voor de voordeur van een woning is de aangever gevallen en op de grond terechtgekomen. Terwijl hij op de grond lag, heeft de verdachte twee keer tegen zijn gezicht getrapt. Volgens de aangever is hij ook geschopt in zijn buik, heeft hij meerdere knietjes gekregen en is hij met (de achterzijde van) een vuurwapen op het hoofd geslagen. De verdachte heeft dit steeds stellig ontkend. De aangever heeft op dit punt sterk wisselende verklaringen afgelegd. Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat ook deze geweldshandelingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank stelt wel vast dat de verdachte [slachtoffer] meermalen in het gezicht heeft geslagen en – terwijl [slachtoffer] op de grond lag – tweemaal tegen het hoofd heeft geschopt.

De rechtbank moet beoordelen of de verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat de verdachte ‘vol’ opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De verdachte heeft dat ook ontkend. Van opzet in voorwaardelijke zin op de dood van het slachtoffer is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg (de dood) zal intreden. De hiervoor genoemde handelingen van de verdachte kunnen onder omstandigheden weliswaar dodelijk zijn, maar leveren naar algemene ervaringsregels niet zonder meer een aanmerkelijke kans op de dood op. Of dat zo is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht. De verdachte heeft het trappen tegen het gezicht van het slachtoffer met zijn mobiele telefoon gefilmd. Deze beelden en een beschrijving van deze beelden bevinden zich in het dossier. Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat de verdachte het slachtoffer niet direct met zijn schoen in het gezicht heeft geraakt, omdat het slachtoffer, ter bescherming van zijn hoofd, zijn handen voor zijn gezicht hield. Voorts droeg de verdachte sportschoenen en zijn er onvoldoende objectieve gegevens op grond waarvan kan worden vastgesteld met hoeveel kracht hij heeft geschopt. De aangever is door het trappen niet bewusteloos geraakt en uit de letselverklaring en andere medische stukken blijkt niet dat het toegebrachte letsel de dood tot gevolg had kunnen hebben. De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat de aangever zou komen te overlijden. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.

Het meermalen met gebalde vuist in het gezicht slaan en tweemaal met geschoeide voet schoppen tegen het gezicht van de op de grond liggende aangever, levert wel een poging tot zware mishandeling op. De rechtbank acht feit 1 subsidiair dus bewezen.

3.3.3 Overwegingen ten aanzien van feit 3 In artikel 13 lid 1 in combinatie met artikel 2 lid 1, categorie I, onder 7 van de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM) is het verboden om voorwerpen voorhanden te hebben die zodanig op een wapen gelijken, dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn. Deze voorwerpen moeten door de Minister zijn aangewezen.

In artikel 3 van de Regeling Wapens en Munitie (hierna: RWM) zijn onder meer als zulke voorwerpen aangewezen: voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen, met uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG.

Op basis van het proces-verbaal Onderzoek wapen op pagina 145 e.v. in het dossier stelt de rechtbank vast dat het voorwerp dat is aangetroffen op de slaapkamer van de verdachte, een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen. De verbalisant, tevens taakaccenthouder (vuur-)wapens en munitie, schrijft namelijk dat het een nabootsing van een pistool betreft die wat betreft vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand vuurwapen, namelijk een pistool van het merk Walther, model PP. Dat een los, aanvullend proces-verbaal vermeldt dat het om een kunststof imitatiepistool gaat dat qua materiaal en gewicht sterk afwijkt van een bestaand stalen vuurwapen en geen ander doel heeft dan om als speelgoed te functioneren, doet aan het voorgaande niet af.

De rechtbank verwerpt het verweer dat het voorwerp speelgoed is als bedoeld in de Richtlijn. Ingevolge artikel 2 lid 1 is de Richtlijn alleen van toepassing op producten die ontworpen of bestemd zijn om door kinderen jonger dan 14 jaar bij het spelen te worden gebruikt. De verdachte heeft verklaard dat hij het voorwerp al acht jaar had en dat het voorheen onderdeel was van een spelcomputer, waar hij het snoer vanaf heeft geknipt en dat hij zwart heeft geverfd. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake (meer) van een product waarop de Richtlijn van toepassing is. Daar komt bij dat in Bijlage I bij de Richtlijn producten worden vermeld die niet als speelgoed in de zin van de Richtlijn worden beschouwd. In deze Bijlage I staat onder 2 e) opgenomen: producten voor verzamelaars (…), zoals imitaties van echte vuurwapens. Ook om die reden valt het voorwerp dat op de slaapkamer van de verdachte is aangetroffen niet onder de Richtlijn. In het algemeen – en dus ook in deze zaak – geldt dat een nagebootst pistool dat sprekende gelijkenis vertoont met een wapen kan worden aangemerkt als een imitatie van een echt vuurwapen en om die reden geen speelgoed is.. De rechtbank verwijst ter ondersteuning van dit oordeel naar het arrest van de Hoge Raad van 13 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2091.

Dit betekent dat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het onder 3 ten laste gelegde feit.

3.4 Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat

feit 1 subsidiair:hij op 9 januari 2025 te Krommenie, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] in het gezicht heeft geslagen en terwijl hij op de grond lag, meerdere malen tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; feit 2:hij op of omstreeks 9 januari 2025 te Krommenie [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je doodmaken";

feit 3:hij op 18 januari 2025 te Krommenie, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens, voorhanden heeft gehad.

Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4 Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op: ten aanzien van feit 1 subsidiair: poging tot zware mishandeling

ten aanzien van feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

ten aanzien van feit 3: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5 Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6 Motivering van de sanctie

6.1 Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met aftrek van het voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, zoals geadviseerd door de reclassering. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een locatie- en contactverbod zal worden opgelegd, als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).

6.2 Standpunt van de verdediging De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de jonge leeftijd van de verdachte en een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest. Subsidiair heeft hij verzocht een deels voorwaardelijke straf op te leggen, eventueel aangevuld met een taakstraf. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman verzocht om toepassing van artikel 9a Sr. Volgens de raadsman is er geen noodzaak voor het opleggen van een contact- en locatieverbod.

6.3 Oordeel van de rechtbank Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Ernst van de feiten De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Volgens de verdachte heeft het slachtoffer zijn zus lastig gevallen en is hij, op het moment dat hij het slachtoffer tegenkwam, verhaal gaan halen. De verdachte heeft het slachtoffer meerdere keren hard in het gezicht geslagen en heeft, toen het slachtoffer op de grond lag, twee tegen het gezicht van het slachtoffer getrapt. Door zo te handelen heeft de verdachte het slachtoffer letsel toegebracht waarvoor hij medische behandelingen heeft moeten ondergaan. De pijn en het letsel vormen een onaanvaardbare inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte het slachtoffer bedreigd met de dood. Ook hierdoor heeft de verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer veroorzaakt. Uit de slachtofferverklaring die is voorgelezen tijdens de zitting volgt dat de aanval van de verdachte een enorme impact op het slachtoffer heeft gehad, en dat hij daarvan hij nog dagelijks de nadelige gevolgen ondervindt. De rechtbank neemt het de verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij onder aansporing van zijn vader het recht in eigen hand heeft genomen. Hij ging verhaal halen bij het slachtoffer en heeft zijn zelfbeheersing verloren. Eigenrichting kan niet worden geaccepteerd. Ook neemt de rechtbank het de verdachte kwalijk dat hij filmopnames van de mishandeling heeft gemaakt die hij via social media heeft verspreid. De verdachte heeft de rechtbank er tijdens de zitting niet van overtuigd dat hij daadwerkelijk de ernst van zijn handelen inziet.

Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van een verboden wapen. Het ging weliswaar om een nabootsing van een wapen, maar ook daarmee kan een ander angst worden aangejaagd.

Persoon van de verdachte Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:

  • het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad), gedateerd 1 juli 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld.

  • het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 25 juni 2025 van J.M. van Hagen, als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland.

In het rapport wordt de kans op recidive als laag-gemiddeld ingeschat. In het rapport staat verder dat een risicofactor met name het psychosociaal functioneren van de verdachte is. Hij handelde impulsief en agressief op het moment dat hij het slachtoffer zag en verloor de controle over zijn gedrag. De verdachte erkent niet te hebben stilgestaan bij de gevolgen van zijn gedrag. De reclassering acht diagnostiek en eventueel behandeling geïndiceerd om het recidiverisico te verminderen. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen en de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht en ambulante behandeling.

De op te leggen straf Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht vermelden voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van trappen tegen het hoofd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Omdat het in dit geval gaat om een poging, is 2/3 deel daarvan het vertrekpunt voor de op te leggen straf. Voor een bedreiging en het bezit van een imitatiewapen wordt in de oriëntatiepunten een geldboete voorgesteld. De verdachte heeft 188 dagen in voorarrest verbleven.

Alles afwegende – en in ogenschouw nemend wat hiervoor is overwogen omtrent de ernst van de feiten – is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 240 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten 52 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Verder zullen aan het voorwaardelijk deel van de straf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden. In aanvulling daarop zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden een locatie- en contactverbod opleggen. De rechtbank zal, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, dit contact- en locatieverbod niet opleggen op grond van artikel 38v Sv, omdat niet aan de voorwaarden daarvoor is voldaan.

De rechtbank is van oordeel dat hiernaast een taakstraf van 80 uur moet worden opgelegd.

7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven Iphone (goednummer: PL1100-2025006370-1689654) moet worden teruggegeven aan de verdachte. Het is namelijk niet komen vast te staan dat de strafbare feiten met dit voorwerp zijn begaan en de telefoon is ook niet om een andere reden vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.

8 Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van in totaal € 9.428,74 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit: ziekenhuisdaggeldvergoeding € 76,00 eigen risico zorgverzekering € 385,00 kosten kleding: € 1.168,80 kosten sportmassage € 83,00 mantelzorg € 144,00 reiskosten € 71,94 immateriële schade € 7.500,00 totaal € 9.428,74

Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Standpunt van de verdediging Met betrekking tot de post eigen risico heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op de overige posten heeft de raadsman gemotiveerd verweer gevoerd en verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de vordering te matigen.

Oordeel van de rechtbank De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 517,10 rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten. De post ziekenhuisdaggeldvergoeding komt voor vergoeding in aanmerking. Voor daggeld voor een ziekenhuisopname geldt een forfaitair bedrag van € 38,00 per dag, ongeacht wat de daadwerkelijke kosten zijn geweest. Ook de post eigen risico komt voor vergoeding in aanmerking. Met betrekking tot de post kleding zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, omdat in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan, onvoldoende is onderbouwd dat er door de strafbare feiten schade aan de kleding is ontstaan. Ook de post sportmassage is, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan, onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Ook met betrekking tot de post mantelzorg zal de rechtbank de benadeelde partij niet- ontvankelijk verklaren. De kosten voor huishoudelijke hulp en/of verzorging worden alleen vergoed indien de benadeelde deze werkzaamheden niet zelf kan verrichten en waarvan het normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. Dat daarvan sprake is geweest is onvoldoende onderbouwd, mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdediging. De post reiskosten wordt toegewezen tot een bedrag van € 56,10. In deze kosten zijn de reiskosten naar de sportmassage niet meegenomen. Het totaalbedrag aan materiële schade is als volgt samengesteld: ziekenhuisdaggeldvergoeding € 76,00 eigen risico € 385,00 reiskosten € 56,10 € 517,10

Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] als gevolg van de poging tot zware mishandeling lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarom kan hij op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank acht een bedrag van € 3.000,- billijk, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 3.517,10, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.

Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

9 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 285, 302 Sr en artikel 13 en 55 WWM.

10 Beslissing

De rechtbank:

Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.

Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.

Bepaalt dat de onder 1 tot en met 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.

Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) dagen.

Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 52 (tweeënvijftig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.

Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat:

  • de verdachte zich binnen 5 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland op het adres Vincent van Goghweg 73, 1506 JB Zaandam. De verdachte blijft zich melden op afspraken zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;

  • de verdachte zich laat behandelen door De Waag of soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;

  • de verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen met [slachtoffer], [geboortedatum en plaats];

  • de verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden op de navolgende locaties: de Lijnbaan, de Badhuislaan en het deel van de Zuiderhoofdstraat gelegen tussen de kruising met de Padlaan en de kruising met het H.D. Arkinplein in Krommenie.

Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:

  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van 80 (tachtig) uren taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 40 dagen hechtenis.

Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij **[slachtoffer]**geleden schade tot een bedrag van € 3.517,10 (drieduizendvijfhonderdzeventien euro en tien cent), bestaande uit € 517,10 als vergoeding voor de materiële en € 3.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 januari 2025 tot aan de dag van volledige betaling.

Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.

Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van **€ 3.517,10 (drieduizendvijfhonderdzeventien euro en tien cent),**bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 45 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2025 tot aan de dag van volledige betaling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.

Gelast de teruggave aan de verdachte van:

  • Iphone, kleur blauw (goednummer: PL1100-2025006370-1689654).

Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Jongkind, voorzitter, mrs. C.H. de Jonge van Ellemeet en S. van Excel, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 september 2025.

Bijlage

De bewijsmiddelen (..)