ECLI:NL:RBMNE:2025:4873 - Rechtbank Midden-Nederland - 3 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11671598 \ UC EXPL 25-3695
Vonnis in verzet van 3 september 2025
in de zaak van
[opposante] B.V., die is gevestigd in [vestigingsplaats] , eiseres in het verzet oorspronkelijk gedaagde, hierna te noemen: [opposante] , gemachtigde: mr. D.A. IJpelaar,
tegen
[geopposeerde] h.o.d.n. [handelsnaam], die woont in [woonplaats] , gedaagde in het verzet, oorspronkelijke eiseres, hierna te noemen: [geopposeerde] , gemachtigde: mr. N. Ligthart.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 Kern van de zaak
2.1. [opposante] heeft het verzet tegen het verstekvonnis tijdig gedaan en is daarom ontvankelijk in het verzet. De vorderingen van [geopposeerde] en het verweer van [opposante] worden daarom inhoudelijk beoordeeld. De kantonrechter oordeelt dat [opposante] tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst doordat zij een pony heeft verkocht en geleverd die niet beschikte over de eigenschappen die [geopposeerde] mocht verwachten. Een correcte nakoming was niet meer mogelijk en [geopposeerde] mocht de overeenkomst buitengerechtelijk ontbinden. [opposante] moet de koopsom aan [geopposeerde] terugbetalen. Omdat [geopposeerde] de geëuthanaseerde pony niet meer kan teruggeven, treedt daarvoor een vergoeding in de plaats, begroot op nihil. De gevorderde stallingskosten, de kosten van de dierenarts en de hoefsmid worden (met ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden) toegewezen. De gevorderde omzetderving en de kosten van het zadel worden afgewezen.
3 De achtergrond van het geschil
3.1. Beide partijen zijn professioneel werkzaam in de paardenwereld. Mevrouw [A] (hierna: [A] ) is indirect bestuurder en enig aandeelhouder van [opposante] . Als hoofdactiviteit van [opposante] is in de kamer van koophandel vermeld “Groothandel in levend vee”. [geopposeerde] drijft een eenmanszaak “ [handelsnaam] ”. Zij heeft voor een van de bedrijfsactiviteiten van haar manege, namelijk het geven van paardrijlessen voor beginners, een pony met de naam [naam] gekocht van [opposante] . Na enkele dagen na de koop en de aflevering van [naam] merkte [geopposeerde] dat het niet goed ging met [naam] . [geopposeerde] heeft haar dierenarts ingeschakeld en heeft [opposante] gevraagd om [naam] in te ruilen. Daar zijn partijen niet uitgekomen. [naam] is uiteindelijk op advies van de dierenarts op 5 oktober 2023
3.2. [geopposeerde] wil haar aankoopbedrag terug en zij wil schadevergoeding van [opposante] . Eind 2023 heeft zij [opposante] gedagvaard, maar toen is [opposante] niet verschenen. In het verstekvonnis van 24 januari 2024 is de vordering van [geopposeerde] toegewezen. Op 10 april 2025 is [opposante] in verzet gekomen tegen het verstekvonnis. Partijen twisten of dit verzet tijdig is gedaan.
4 De beoordeling
[opposante] is ontvankelijk in het verzet
4.1. [opposante] stelt dat zij na de beslaglegging op drie paarden en één kinderpony, op 24 maart 2025 bekend is geworden met het verstekvonnis zodat zij op 10 april 2025 tijdig in verzet is gekomen. De kantonrechter is het met [opposante] eens dat zij het verzet tijdig heeft gedaan. Dat de aanvangstermijn eerder dan 24 maart 2025 is gaan lopen, is niet gebleken. Geen van de situaties van 143 Rv heeft zich namelijk voorgedaan. Dit legt de kantonrechter hierna uit.
4.1.1. In artikel 143 Rv zijn drie verschillende tijdstippen genoemd waarop de verzettermijn een aanvang kan nemen. Kort gezegd zal het verzet moeten worden gedaan binnen vier weken: i) na de betekening van het verstekvonnis aan de veroordeelde in persoon, ii) na het plegen door de veroordeelde van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het verstekvonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is,of iii) vanaf de dag waarop het verstekvonnis ten uitvoer is gelegd.
Geen betekening van het verstekvonnis aan de veroordeelde in persoon
4.1.2. Het eerst genoemde is niet gebeurd. Het verstekvonnis is niet (aan de (indirect) bestuurder van) [opposante] in persoon betekend; het is op 7 februari 2024 in gesloten envelop achtergelaten op het adres van [opposante] . De verzettermijn is toen dus niet aangevangen.
Geen daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het verstekvonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging bekend is
4.1.3. Anders dan [geopposeerde] stelt, heeft ook de tweede situatie zich niet voorgedaan. De daad van bekendheid impliceert een gedraging naar buiten toe. De bekendheid moet zien op het verstekvonnis dan wel de aangevangen tenuitvoerlegging van dat vonnis. Wat betreft het verstekvonnis zelf is voldoende indien de veroordeelde (in dit geval is [opposante] de veroordeelde ) blijk geeft van bekendheid met de hoofdinhoud van het vonnis. Niet voldoende is het enkele aanhoren van het vonnis door de veroordeelde, ook al zou moeten worden aangenomen dat hij door dat aanhoren globaal van de inhoud van het verstekvonnis op de hoogte is geraakt.
4.1.4. Uit het exploot van de deurwaarder van 26 juli 2024 blijkt dat de deurwaarder met [A] heeft gesproken en dat [A] na zou gaan of zij een regeling zou kunnen treffen en de week daarop contact zou opnemen, maar uit het exploot blijkt niet dat (de inhoud van) het verstekvonnis ter sprake is gekomen en dat [A] wist om welke vordering het ging. Daarom is niet gebleken dat [A] tijdens het gesprek met de deurwaarder op de hoogte is geraakt waartoe zij is veroordeeld, terwijl dat wel vereist is. De verzettermijn is dus niet op 26 juli 2024 aangevangen.
4.1.5. Ook de stelling van [geopposeerde] dat [opposante] al eerder bekend was met het verstekvonnis omdat zij kennis had van het beslag op haar auto op 28 februari 2024, slaagt niet. Het gaat om een administratief beslag als bedoeld in artikel 442 Rv op een auto, waarbij het proces-verbaal van inbeslagneming in het kentekenregister van de RDW wordt ingeschreven. De inschrijving van het beslag leidt tot een tenaamstellingsblokkade. Uit dit beslag volgt niet dat de aangevangen tenuitvoerlegging aan [opposante] (in de persoon van [A] ) bekend was.
Geen tenuitvoerlegging in de zin van artikel 144 Rv
4.1.6. Ook de derde situatie is niet gebeurd. Voor enkele vormen van tenuitvoerlegging geeft artikel 144 Rv aan wanneer het vonnis geacht mag worden ten uitvoer te zijn gelegd. Dat is onder meer in het geval van derdenbeslag op een vordering na de uitbetaling aan de beslaglegger. [geopposeerde] verwijst naar het bankbeslag van 16 mei 2024 maar niet gesteld of gebleken is dat de bank uitbetaling heeft gedaan.
4.2. Omdat [opposante] het verzet tijdig heeft gedaan, is zij ontvankelijk in het verzet. De vorderingen van [geopposeerde] en het verweer van [opposante] worden hierna inhoudelijk beoordeeld.
Het verzet schorst de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis niet
4.3. Ter informatie van partijen overweegt de kantonrechter dat het verzet de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis niet schorst, omdat het verstekvonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
Een afgeleverde zaak moet aan de overeenkomst beantwoorden
4.4. Uitgangspunt bij een koopovereenkomst is dat de afgeleverde zaak (in dit geval [naam] ) aan de overeenkomst moet beantwoorden.
4.5. [geopposeerde] heeft [naam] op 15 juni 2023 bezichtigd, bereden en gekocht. Na enkele dagen op de manege ging het niet goed met [naam] , hij liep overal tegenaan. [geopposeerde] heeft op 20 juni 2023 haar dierenarts ingeschakeld. In het medisch dossier van de [naam] heeft de dierenarts het volgende genoteerd
OS: VOK gecollabeerd, pupil dicht, oog schommelt al wat Dreigreflex negatief, pupil reflex niet te testen ivm geen functionele pupil. OD: pupil nog klein stukje open, reageert niet op licht achterste oogkamer lijkt klein en veel vaten van retina zichtbaar, netvlies los gelaten? Beste te beoordelen met oog echo of er nog een deel van het oog normaal is. Dreig en pupil reflex negatief.
Lijkt niet veel meer te zien op het moment. Knijpt wat met OS en houd hoofd gekanteld. Advies in ieder geval linkeroog verwijderen want daar heeft hij wel last van nu. Daarna kijken of hij functioneert met een aangetast rechter oog, als die ook pijnlijk wordt ook verwijderen.
Pony is (bijna) blind. Overleggen met handelaar, niet compleet in te zetten als functionele manegepony zo, kunnen erg schrikkerig worden”
4.6. Op 26 september 2023 heeft de dierenarts het volgende genoteerd
4.7. Op 15 november 2023 hebben de dierenartsen over [naam] het volgende genoteerd
Bevindingen:
-
Linker oog (OS): voorste oogkamer gecollabeerd, pupil dicht, oog is aan het verschrompelen, dreigreflex negatief, pupil reflex niette beoordelen in verband met niet functionele pupil.
-
Rechter oog (OD): pupil nog een klein stukje open, reageert niet op licht, achterste oogkamer lijkt klein en er zijn veel vaten zichtbaar in de retina, netvlies losgelaten?
Diagnose: uveïtis van beide ogen. Blind aan OS.
Advies: voor de beoordeling van OD eventueel oogecho laten maken in hoeverre deze nog normaal en functioneel is. OS is blind en erg pijnlijk. Enucleatio advies.
Prognose: [naam] lijkt niet veel meer te zien op het moment. Mogelijk is OD iets functioneel maar kans dat die op termijn ook verslechterd is zeer reëel en dan is euthanasie zeer wenselijk.
[C] heeft het paard gezien op 02-08-2023. Het oogonderzoek was vergelijkbaar met het onderzoek op 20-06-2023. OS is verschrompeld, moet verwijderd worden. OD is pijnlijker geworden, staat er meer mee te knijpen. Advies nu pijnstilling geven. OD moet er op termijn waarschijnlijk ook uit of paard moet geëuthanaseerd worden.
[D] heeft het paard gezien op 05-10-2023. [naam] ziet niets meer en loopt overal tegenaan. In een open ruimte raakt hij in paniek. Paard wordt alleen van box naar box verplaatst Zo geen paardwaardig leven en verschrompelen van beide ogen zeer pijnlijk. Advies euthanasie. [naam] is ingeslapen op 05-10-2023 .”
[naam] was non-conform
4.8. [opposante] betwist weliswaar de gemotiveerde en onderbouwde stelling van [geopposeerde] dat [naam] ten tijde van de koop en de aflevering bijna blind was, maar zij heeft haar betwisting niet gemotiveerd en/of onderbouwd. Zij heeft de stelling van [geopposeerde] dus onvoldoende gemotiveerd weersproken. [opposante] wist dat [geopposeerde] [naam] op haar manege wilde inzetten voor rijlessen voor beginners. Dat blijkt uit de whatsappberichten tussen partijen voorafgaand aan de koop. In de dagvaarding heeft [geopposeerde] onbetwist toegelicht dat een pony geschikt is als manegepony als die braaf is onder het zadel, in staat is om met meerdere pony’s om zich heen zich te laten berijden en goed reageert op verschillende berijders en de figuren kent. Uit het hiervoor geciteerde medisch dossier van [naam] blijkt dat [naam] niet geschikt was als manegepony. [naam] beantwoordde dus niet aan de overeenkomst; met andere woorden hij was non-conform.
[geopposeerde] heeft haar onderzoeksplicht niet geschonden
4.9. [opposante] voert aan dat [geopposeerde] [naam] vóór de koop medisch had kunnen laten onderzoeken; omdat zij dit niet heeft gedaan kan zij geen beroep op de nonconformiteit van [naam] doen
4.10. In hoeverre op de verkoper een mededelingsplicht rust of op de koper een onderzoeksplicht, hangt onder meer af van de aard van de zaak, de zichtbaarheid en aard van het gebrek, de hoogte van de prijs en de hoedanigheid van partijen. Volgens vaste rechtspraak prevaleert de mededelingsplicht van de verkoper boven de eventuele onderzoeksplicht van de koper
4.11. [naam] was een in 2009 geboren pony en is verkocht voor een bedrag van € 3.000,00. [A] heeft bij de koop aan [geopposeerde] verteld dat [naam] een klein plekje staar had aan zijn linkeroog. Partijen zijn allebei professioneel werkzaam in de paardenwereld. Er zijn geen aanknopingspunten waarom [geopposeerde] niet op deze mededeling van [A] mocht vertrouwen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [geopposeerde] toegelicht dat zij, mede vanwege deze mededeling van [A] , vóór de koop van [naam] , op 15 juni 2023 [naam] heeft bekeken en bereden om te beoordelen of hij als manegepony voor rijlessen geschikt was. Als gesteld en niet weersproken staat vast, dat [naam] toen geen gedrag vertoonde dat erop zouden kunnen duiden dat hij niet geschikt was als managepony voor rijlessen. Daarmee heeft [geopposeerde] aan haar onderzoeksplicht voldaan. Dit heeft tot gevolg dat de nonconformiteit van [naam] niet voor haar rekening komt. Een situatie als bedoeld in artikel 17, lid 5, eerste volzin, BW doet zich dus niet voor. Het beroep van [opposante] op dit artikellid faalt.
[geopposeerde] mocht de koopovereenkomst ontbinden
4.12. Uit het voorgaande volgt dat [opposante] tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst doordat zij een pony heeft verkocht en afgeleverd die niet beschikte over de eigenschappen die [geopposeerde] mocht verwachten. Deze tekortkoming is toerekenbaar.
4.13. De gemachtigde van [geopposeerde] heeft op 10 augustus 2023 een brief naar[opposante] gestuurd
leidt niet tot een ander oordeel. Daartoe overweegt de kantonrechter met aanvulling van de rechtsgronden het volgende. Uit de handelswijze van [opposante] (zoals onbetwist beschreven in de dagvaarding en de daarbij behorende producties waarnaar [geopposeerde] heeft verwezen) in de periode van 22 juni 2023
Vernietiging
4.14. Omdat de koopovereenkomst op 10 augustus 2023 buitengerechtelijk en rechtsgeldig wegens non-conformiteit is ontbonden, behoeft de door [geopposeerde] aangevoerde grondslag voor de vernietiging van de koopovereenkomst (dwaling) geen beoordeling. Daarom laat de kantonrechter die onbesproken.
[opposante] moet de koopsom aan [geopposeerde] terugbetalen – [geopposeerde] moet [naam] terug geven maar dat kan niet meer – De waarde die [naam] voor [geopposeerde] had is nihil
4.15. Door de rechtsgeldige ontbinding van de koopovereenkomst op 10 augustus 2023 zijn verbintenissen tot ongedaanmaking
4.16. [geopposeerde] heeft op 10 augustus 2023 aanspraak gemaakt op terugbetaling van de koopsom. Daar heeft [opposante] nog niet aan voldaan, zodat de vordering tot terugbetaling van de koopsom van € 3.000,00 toewijsbaar is.
4.17. [opposante] doet een beroep op verrekening. Volgens [opposante] moet de waardevergoeding die [geopposeerde] op grond van artikel 6:272 BW aan haar moet betalen (in plaats van de teruggave van [naam] ) op € 3.000,00 worden gesteld. Zij voert ook aan dat [geopposeerde] zonder overleg en medische noodzaak [naam] in heeft laten slapen.
4.18. Dat gaat niet op. Uit het medisch dossier blijkt juist de dringende medische noodzaak voor de euthanasie van [naam] . [geopposeerde] heeft [opposante] op 20 september 2023
4.19. Voor zover [opposante] heeft bedoeld te stellen dat [geopposeerde] haar schade heeft berokkend door na de ontbinding van de koopovereenkomst [naam] te laten inslapen, gaat die stelling niet op omdat er een medische noodzaak tot euthanasie van [naam] was en niet betwist is dat [naam] wegens de pijnmedicatie die hij kreeg niet geschikt was voor verkoop voor de slacht. Met andere woorden, [naam] had ook voor [opposante] geen economische waarde die door toedoen van [geopposeerde] verloren is gegaan. [opposante] heeft dan ook geen schadevergoedingsvordering die zij met haar verplichting tot teruggave van de koopprijs kan verrekenen.
4.20. [geopposeerde] heeft toegelicht dat [naam] niet geschikt was voor het geven van rijlessen en hij daarom ten tijde van de ontvangst op 15 juni 2023 geen waarde voor haar had.[opposante] heeft weliswaar gesteld dat [naam] niet ongeschikt was voor het geven van rijlessen, maar zij kan niet in die stelling worden gevolgd. Ter motivering hiervan verwijst de kantonrechter naar wat onder 4.8. over de non-conformiteit van [naam] staat. Met een beroep op artikel 6:272, lid 2, BW verzoekt [geopposeerde] de waarde van [naam] (het afleveren van [naam] is de prestatie van [opposante] ) ten tijde van de ontvangst vast te stellen op nihil. De kantonrechter is van oordeel, dat de werkelijke waarde die [naam] voor [geopposeerde] ten tijde van de ontvangst heeft gehad op nihil moet worden gesteld zoals [geopposeerde] heeft gesteld. Het beroep van [opposante] op verrekening gaat ook daarom niet op.
De schadeposten
4.21. Op grond van artikel 6:74 BW, artikel 6: 277 BW en/of 3:120 BW vordert [geopposeerde] vergoeding van de schade die zij heeft geleden. Zij vordert op grond van deze artikelen:
-
stalingskosten,
-
kosten van de dierenarts
-
kosten van de hoefsmid en
-
kosten van een op maat gemaakt zadel. Op grond van i) artikel 6:96 BW in verbinding met 6:74 BW en/of ii) 3:120 BW vordert [geopposeerde] veroordeling van [opposante] om haar omzetderving te vergoeden. Voorts stelt [geopposeerde] dat al voormelde schade op grond van artikel 6:2 BW aan haar vergoed moet worden. [geopposeerde] heeft tijdens de mondelinge behandeling nog een beroep op 6:162 BW gedaan, waartegen [opposante] bezwaar heeft gemaakt.
4.22. De kantonrechter is van oordeel, zoals [opposante] heeft gesteld, dat voor een vergoeding op grond van artikel 3:120 BW geen plaats is omdat [opposante] [naam] niet heeft opgeëist.
4.23. Het beroep van [geopposeerde] op artikel 6:2 BW slaagt niet. Artikel 6:2 BW levert immers geen zelfstandige grond voor schadevergoeding op.
4.24. Het beroep op 6:162 BW slaagt evenmin. Het is vaste rechtspraak dat de enkele omstandigheid dat een gedraging schending van een contractuele norm oplevert, nog niet met zich brengt dat die gedraging tevens een onrechtmatige daad is, maar dat kan wel het geval zijn wanneer die gedraging onafhankelijk daarvan als onrechtmatig dient te worden gekwalificeerd. [geopposeerde] heeft onvoldoende gesteld dat [opposante] , los van de gestelde toerekenbare tekortkoming, jegens [geopposeerde] onrechtmatig heeft gehandeld.
4.25. Voor het beroep op artikel 6:277 BW geldt het volgende. Bij de berekening van de aanvullende schadevergoeding (ex art. 6:277 BW) wordt de omvang van de schade berekend door uit te gaan van het positief contractsbelang
4.26. Voor de stallingskosten, de kosten van de hoefsmid en de kosten van de zadel geldt dat [geopposeerde] deze kosten ook had moeten maken als [naam] wel had beantwoord aan de koopovereenkomst. Deze kosten zijn dus niet op grond van artikel 6:277 BW toewijsbaar. Evenmin zijn deze kosten toewijsbaar op grond van artikel 6:74 BW, omdat tussen de wanprestatie van [opposante] en deze kosten van [geopposeerde] geen causaal-verband bestaat.
4.27. De rechter moet op grond van artikel 25 Rv de rechtsgronden aanvullen. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de stallingskosten, de kosten van de hoefsmid en de dierenartskosten wel op een andere rechtsgrond toewijsbaar. Dat geldt niet voor de kosten van het zadel; die kosten worden dus afgewezen. Dit oordeel legt de kantonrechter hierna uit.
4.28. Artikel 6:273 BW bepaalt dat een partij die een prestatie heeft ontvangen vanaf het tijdstip waarop deze redelijkerwijs rekening moet houden met een ontbinding verplicht is er als een zorgvuldig schuldenaar zorg voor te dragen dat ongedaanmaking van de prestatie mogelijk zal zijn. De gevorderde kosten van de dierenarts (behalve die voor de euthanasie), kosten van de hoefsmid en de stallingskosten kunnen worden beschouwd als redelijke kosten die [geopposeerde] heeft gemaakt met het oog op het behoud van de mogelijkheid om aan een ongedaanmakingsverplichting te kunnen voldoen waarmee [geopposeerde] rekening diende te houden. Voor de kosten van de zadel geldt dat niet.
4.29. De kosten met betrekking tot de euthanasie van [naam] zijn aan te merken als kosten tot beperking van schade als bedoeld in artikel 6:96, lid 2, aanhef en onder a en b BW in verbinding met artikel 6:74 BW. Dat geldt niet voor de kosten van de zadel. De omvang van de kosten van euthanasie is niet in geschil. Deze kosten zijn toewijsbaar.
4.30. De gestelde omzetderving van [geopposeerde] wegens het niet kunnen sluiten van overeenkomsten met derden voor rijlessen met [naam] , behoort niet tot het positieve contractsbelang van de koopovereenkomst. De gestelde omzetderving is dus niet op grond van artikel 6:277 BW toewijsbaar.
4.31. De gestelde omzetderving is niet op grond van artikel 6:96 BW in verbinding met 6:74 BW toewijsbaar. [geopposeerde] heeft onvoldoende gesteld dat deze gestelde schade aan [opposante] valt toe te rekenen in de zin van artikel 6:98 BW. Niet gesteld of gebleken is dat deze gestelde schadepost met de bedoelde gebeurtenis (de wanprestatie van [opposante] ) in voldoende verband staat. Gesteld noch gebleken is, dat [geopposeerde] in de periode van 15 juni 2023 tot en met 10 augustus 2023
4.32. Omdat niet een grond voor toewijzing van de kosten van de zadel en de gestelde omzetderving kan worden vastgesteld, wijst de kantonrechter deze af.
4.33. Dit betekent dat van de gevorderde schade toewijsbaar zijn de kosten van:
4.34. [geopposeerde] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 663,77. Dit is hoger dan het tarief dat hoort bij de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom. De buitengerechtelijke incassokosten zijn toewijsbaar tot € 639.49, het wettelijke tarief dat aansluit bij (de omvang van) de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom.
4.35. De kantonrechter stelt vast dat [geopposeerde] over de terug te betalen koopprijs van € 3.000,00 en de buitengerechtelijke incassokosten geen wettelijke rente heeft gevorderd.
4.36. De gevorderde wettelijke rente over de toegewezen schadeposten/kosten, wordt toegewezen vanaf de dag van dagvaarding omdat deze kosten nog niet allemaal verschuldigd waren op het moment van de ontbindingsbrief of op 7 september 2023.
4.37. Omdat [geopposeerde] grotendeels gelijk heeft gekregen wordt [opposante] in de kosten veroordeeld. Dit betekent dat [opposante] in beide procedures haar eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten (inclusief nakosten) van [geopposeerde] en de betekeningskosten aan haar moet betalen.
4.37.1. De proceskosten van [geopposeerde] in de verstekprocedure zijn begroot op € 908,42 (inclusief de nakosten) vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten van betekening van het verstekvonnis, zoals in het verstekvonnis staat.
4.37.2. De proceskosten van [geopposeerde] in de verzetprocedure worden begroot op:
4.38. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten in de verzetprocedure wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Gedeeltelijke bekrachtiging/vernietiging van het verstekvonnis & nadere beslissingen
4.39. Op grond van wat hierboven is overwogen en geoordeeld, wordt het verstekvonnis van 24 januari 2024 gedeeltelijk bekrachtigd alsook gedeeltelijk vernietigd en worden nadere beslissingen gegeven, zoals hieronder in de beslissing staat.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.40. Het vonnis in verzet wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [geopposeerde] in de dagvaarding heeft gevorderd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
5 De beslissing
De kantonrechter:
5.1. verklaart [opposante] ontvankelijk in het verzet;
5.2. bekrachtigt het verstekvonnis van 24 januari 2024 met het zaaknummer 10858545 UC EXPL 238771 voor zover daarbij:
5.3. vernietigt het verstekvonnis van 24 januari 2024 met het zaaknummer 10858545 UC EXPL 238771 voor het overige;
en opnieuw beslissend:
5.4. veroordeelt [opposante] tot vergoeding van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 2.289,85 vanaf 15 december 2023 en tot de voldoening;
5.5. veroordeelt [opposante] in de kosten van de verzetprocedure; [opposante] moet aan [geopposeerde] € 474,00 betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [opposante] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis in verzet daarna wordt betekend,
5.6. veroordeelt [opposante] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten in de verzetprocedure als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.7. verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op3 september 2025.
De griffier, De kantonrechter,
Zie artikel 147 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Zie productie 10 bij de dagvaarding.
Zie het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AT4071, NJ 2005/487).
Zie het arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BJ0652, NJ 2009/491).
Zie artikel 145 Rv.
Artikel 7:17 BW.
Productie 4 bij de dagvaarding.
Productie 8 bij de dagvaarding.
Productie 10 bij de dagvaarding.
Zoals bedoeld in artikel 7:17, lid 5, eerste volzin, BW.
Zie bijvoorbeeld de arresten van de Hoge Raad van 14 november 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BF0407) respectievelijk en 16 december 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1870).
Productie 6 bij de dagvaarding.
Artikel 6:265 BW.
Zijnde de eerste dag waarop [geopposeerde] aan [opposante] vraagt om [naam] om te ruilen.
Zoals bedoeld in artikel 7:21, lid 3, BW.
Artikel 6:271 BW.
Productie 9 bij de dagvaarding.
Dit ziet dus op de met [opposante] gesloten koopovereenkomst en niet op de rijlesovereenkomsten die [geopposeerde] met derden had kunnen sluiten.
Zie het arrest van de Hoge Raad van 21 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:774; zie r.o. 3.7.2 waarin de Hoge Raad zijn arrest van 19 mei 1995 (ECLI:NL:HR:1995:ZC1731; NJ 1995, 531) aanhaalt).
Dit is de datum van de ontbinding van de koopovereenkomst.
Dit is de datum waarop [naam] is ingeslapen.
Dit bedrag is onderdeel van het bedrag van € 10.880,22 als vermeld in de beslissing van het verstekvonnis.
Type: pvt 1299