Artikel 265 (Ontbinding wederkerige overeenkomst bij tekortkoming)
1. Iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen geeft aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
2. Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas, wanneer de schuldenaar in verzuim is.
Uitleg in duidelijke taal
1. Iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen geeft aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
Dit artikelonderdeel stelt dat elke tekortkoming van een partij in het nakomen van een van haar verbintenissen, de wederpartij het recht geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te beëindigen (ontbinden). Dit geldt echter niet indien de tekortkoming, vanwege haar bijzondere aard of omdat zij van geringe betekenis is, een dergelijke ontbinding met de daaraan verbonden gevolgen niet rechtvaardigt.
2. Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas, wanneer de schuldenaar in verzuim is.
Dit artikelonderdeel bepaalt dat, indien nakoming van de verbintenis niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden pas ingaat op het moment dat de schuldenaar in verzuim is. Dit betekent dat de schuldenaar eerst formeel in gebreke moet zijn gesteld, tenzij een van de uitzonderingen voor verzuim zonder ingebrekestelling van toepassing is.