Uitspraak inhoud

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Almelo

Zaaknummer: 11613833 \ CV EXPL 25-510

Vonnis van 9 september 2025

in de zaak van

[eiser], te [woonplaats], eisende partij, hierna te noemen: [eiser], gemachtigde: B. Lenferink van EBL Incasso,

tegen

PR-HOLDING.NET B.V., te Almelo, gedaagde partij, hierna te noemen: PR-Holding, procederend in persoon.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding met producties 1 en 2, - de conclusie van antwoord met bijlagen, - de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald

  • de mondelinge behandeling van 22 augustus 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De zaak in het kort

2.1. PR Holding huurt een garagebox van [eiser]. Er is een achterstand in betaling van de overeengekomen huur inclusief elektra ontstaan. [eiser] vordert vanwege deze achterstand dat de huurovereenkomst wordt ontbonden, het gehuurde wordt ontruimd en de achterstallige betalingen alsnog worden voldaan. PR Holding is het hier niet mee eens. Hij vordert in reconventie dat [eiser] de schade moet vergoeden die hij heeft geleden doordat [eiser] de stroom in het gehuurde heeft afgesloten.

2.2. In conventie wordt de ontbinding/ontruiming afgewezen, omdat deze gezien de bijzondere aard van de tekortkoming niet is gerechtvaardigd. Beide partijen hebben niet gehandeld zoals in redelijkheid van hen verwacht had mogen worden. Weliswaar had PR Holding de huur inclusief elektra moeten betalen, maar [eiser] had in reactie op de betalingsachterstand niet de stroom in het gehuurde mogen laten afsluiten. De gevorderde termijnen huur inclusief worden wel toegewezen. In reconventie wordt de schadevergoeding afgewezen, omdat PR Holding onvoldoende onderbouwt dat zij deze schade heeft geleden.

2.3. Hierna wordt deze beslissing van de kantonrechter nader toegelicht.

3 De feiten

3.1. [eiser] en PR Holding hebben een schriftelijke huurovereenkomst met elkaar gesloten. Afgesproken is dat PR Holding met ingang van 1 september 2023 een garagebox aan de [adres] van [eiser] huurt.

3.2. De huur bedraagt € 350,00 per maand. Voor de elektra moet PR Holding een voorschot van € 20,- per maand aan [eiser] betalen. Dit bedrag bestaat uit € 16,66 vastrecht en € 3,34 verbruik. De huur inclusief elektra van € 370,- per maand is bij vooruitbetaling op de eerste dag van iedere maand verschuldigd.

3.3. De stroomvoorziening in het gehuurde loopt via de naast het gehuurde gelegen woning. Afgesproken is dat de [eiser] aan de eigenaar van die woning dezelfde bijdrage voor de stroom betaalt als PR Holding volgens de huurovereenkomst aan hem voldoet.

3.4. In de periode van 3 tot 25 februari 2024 heeft [eiser] in reactie op een huurachterstand van PR Holding de stroom in het gehuurde laten afsluiten.

3.5. Vanaf juni 2024 heeft PR Holding de maandelijkse huur inclusief elektra niet meer aan [eiser] voldaan.

3.6. In de perioden van 29 augustus 2024 tot 2 september 2024 en vanaf 25 februari 2025 is op verzoek van [eiser] de stroom in het gehuurde afgesloten.

4 Het geschil

4.1. [eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:1. de huurovereenkomst te ontbinden;2. PR Holding te veroordelen de huurovereenkomst per omgaande te ontruimen;3. PR Holding te veroordelen om € 4.420,67 aan [eiser] te betalen, te vermeerderen met wettelijke handelsrente na 11 maart 2025;4. PR Holding te veroordelen € 350,- per maand huur aan [eiser] te betalen als er maanden verlopen vanaf 1 april 2025 tot aan de dag van ontruiming;5. PR Holding te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.

4.2. PR Holding voert verweer. In reconventie vordert PR Holding om [eiser] te veroordelen om een schadevergoeding van ongeveer € 7.000,- aan haar te betalen.

5 5. De beoordeling

Voorvragen

Artikel 7:230a BW is op het gehuurde van toepassing 5.1. Het gehuurde kwalificeert als huur van overige gebouwde onroerende zaken in de zin van artikel 7:230a BW. Van bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is geen sprake, omdat derden in het gehuurde geen zaken kunnen kopen of diensten kunnen afnemen. PR Holding gebruikt het gehuurde als werkplaats en opslagruimte voor apparatuur waarmee zij naar festivals gaat. Dat de huurovereenkomst verwijst naar oude wetgeving is daarbij niet van belang.

De algemene voorwaarden blijven buiten beschouwing 5.2. In de huurovereenkomst is verwezen naar algemene voorwaarden. Omdat de algemene voorwaarden niet bij de stukken zijn gevoegd en partijen geen beroep daarop hebben gedaan, blijven deze bij de beoordeling buiten beschouwing.

De zaak in conventie

Geen grond voor ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde 5.3. Iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen geeft aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.[1]

5.4. Ter zitting is gebleken dat PR Holding de afgesproken huur inclusief elektra van € 370,- per maand gedurende vijftien maanden niet heeft voldaan. Er is dus sprake van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. De vraag is dan of gezien de bijzondere aard van de tekortkoming een ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is.

5.5. PR Holding licht de oorzaak van de betalingsachterstand toe. In juni, juli en augustus 2024 is bij de bank wat misgegaan bij het wijzigen van het rekeningnummer waarop de huur moest worden betaald. Daarbij komt dat PR Holding in die zomermaanden vanwege de vele festivals dermate druk is dat het haar niet lukt om huur te betalen. Vanaf september 2024 is de huur inclusief elektra om principiële redenen niet betaald, omdat [eiser] in strijd met de wet de stroom in het gehuurde liet afsluiten, aldus PR Holding.

5.6. [eiser] licht de redenen van de stroomafsluiting in het gehuurde toe. De stroom is in augustus 2024 afgesloten, omdat [eiser] tevergeefs negen keer aan PR Holding heeft gevraagd zijn betalingsachterstand van drie maanden in te lopen. Na vier dagen is de stroom weer aangesloten, maar PR Holding bleef weigeren om huur te betalen. Toen de eigenaar van de naastgelegen woning in februari 2025 aan [eiser] vroeg voor de elektra in het gehuurde te betalen, besloot [eiser] dat niet langer te doen, aangezien PR Holding hem ook niet voor die stroom betaalde. Daarop heeft de eigenaar van de woning de stroomvoorziening in het gehuurde afgesloten, aldus [eiser].

5.7. De kantonrechter is van oordeel dat beide partijen niet hebben gehandeld zoals in redelijkheid van hen verwacht had mogen worden. Desondanks is de kantonrechter van oordeel dat gezien de bijzondere aard van de tekortkoming een ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd is.

5.8. PR Holding had geen gegronde reden om de afgesproken huur inclusief elektra niet aan [eiser] te betalen. Het wijzigen van een rekeningnummer bij de bank en de beperkte tijd die PR Holding in het festivalseizoen heeft, zijn omstandigheden die voor risico van PR Holding komen. [eiser] heeft daar geen invloed op en hoeft daarmee geen rekening te houden. In de maanden juni, juli en augustus 2024 had PR Holding de afspraken uit de huurovereenkomst dus moeten nakomen. In augustus 2024 is de stroom in het gehuurde slechts enkele dagen afgesloten geweest. Na deze dagen heeft PR Holding de huurbetalingen niet hervat, terwijl [eiser] pas in februari 2025 de stroom opnieuw heeft afgesloten. De periode van de afsluiting in augustus 2024 is dermate kort dat deze afsluiting PR Holding in redelijkheid niet ertoe had mogen bewegen om vanaf dat moment de betalingsafspraken met [eiser] niet meer na te komen. Ook na de stroomafsluiting op 25 februari 2025 had PR Holding de huur inclusief elektra conform de afspraken tussen partijen aan [eiser] moeten betalen. Het is niet aan PR Holding is om te beslissen dat [eiser] in strijd met de wet heeft gehandeld en dat daaraan gevolgen moeten worden verbonden. Alleen de rechter kan die beslissing nemen.

5.9. [eiser] had de stroom in het gehuurde niet mogen laten afsluiten. Er is rechtspraak waarin is geoordeeld dat aan de verhuurder op de grond dat de huurder de huur niet betaalt een opschortingsbevoegdheid toekomt. In die zaak had de huurder het gehuurde al verlaten voordat de verhuurder van zijn opschortingsbevoegdheid gebruikt maakte[2]. In deze zaak is de situatie wezenlijk anders. Op het moment van de stroomafsluiting maakte PR Holding wel degelijk gebruik van het gehuurde. Bij dit gebruik was hij afhankelijk van de stroom in het gehuurde. [eiser] wist dit. Na de stroomafsluiting in februari 2024 had PR Holding hem daarvan op de hoogte gesteld en hem gewaarschuwd de stroom niet nog een keer af te sluiten. Desondanks heeft [eiser] de stroom in het gehuurde daarna nog twee keer (in augustus 2024 en februari 2025) laten afsluiten. [eiser] verklaart dat hij dit alleen heeft gedaan om PR Holding tot betaling te dwingen. De kantonrechter is van oordeel dat deze handelswijze van [eiser] tegenover PR Holding onrechtmatig is. Bij een conflict over de betaling van huur en elektra had [eiser] zich tot de kantonrechter moeten wenden. Het was hem niet toegestaan PR Holding eigenmachtig haar huurgenot te ontnemen door de stroom af te laten sluiten en PR Holding op deze manier tot betaling te dwingen.

5.10. Nu partijen allebei het heft in eigen handen hebben genomen zonder dat daarvoor een wettelijke grondslag aanwezig was, komt de kantonrechter de belangen van partijen tegen elkaar afwegend tot het oordeel dat de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde worden afgewezen. In deze afweging zijn ook de verklaringen van partijen ter zitting meegewogen. De kantonrechter heeft dit in een voorlopig oordeel al kenbaar gemaakt bij de mondelinge behandeling.

5.11. [eiser] verklaart dat de huurovereenkomst kan worden voortgezet als PR Holding in de toekomst de huur inclusief elektra voldoet. Van zijn kant zijn er kennelijk - bij nakoming van de afspraken tussen partijen - geen bezwaren die zich tegen het voortzetten van de huurovereenkomst met PR Holding verzetten. PR Holding licht toe dat hij belang heeft bij het gehuurde, omdat het voor haar niet mogelijk is om in de buurt van het gehuurde tegen een aanvaardbare huur een andere opslagplaats voor haar apparatuur te huren. Zij wenst de huurovereenkomst dus ook voort te zetten. Nu beide partijen verklaren bereid te zijn tot voortzetting van de huurovereenkomst en zij nu op basis van dit vonnis weten dat hun eerdere handelen niet geoorloofd was, gaat de kantonrechter ervan uit dat zij zich in de toekomst wel aan de tussen hen gemaakte afspraken zullen houden. PR Holding moet de huur inclusief elektra betalen. [eiser] moet de stroomvoorziening in het gehuurde ongemoeid laten.

PR Holding moet de achterstallige huur inclusief elektra aan [eiser] betalen 5.12. De gevorderde achterstallige huur inclusief elektra van € 370,- per maand in de periode van juni 2024 tot april 2025 en de gevorderde achterstallige huur van € 350,- per maand in de periode vanaf april 2025 tot oktober 2025 worden toegewezen. Voor de periode van juni 2024 tot april 2025 komt deze toewijzing neer op een bedrag van € 3.700,- (€ 370,- per maand maal tien maanden). PR Holding heeft vanaf juni 2024 tot op het moment van het wijzen van dit vonnis (september 2025) de afgesproken huur inclusief elektra niet betaald, terwijl hij wel, zij het beperkt, van het gehuurde gebruik maakt. Zoals hiervoor is overwogen, had PR Holding geen gegronde redenen om zich niet aan de afspraken uit de huurovereenkomst te houden. Hij wordt daarom veroordeeld om de gevorderde bedragen alsnog aan [eiser] te betalen zoals hierna in de beslissing is opgenomen..

PR Holding moet € 48,40 aan buitenrechtelijke incassokosten aan [eiser] betalen 5.13. Aan buitengerechtelijk incassokosten is een bedrag van € 48,40 inclusief btw toewijsbaar. De huurovereenkomst is gesloten tussen partijen die handelen in de uitoefening van hun beroep of bedrijf. In een geval als dit heeft de schuldeiser bij een te late betaling door een schuldenaar recht op een minimumbedrag van € 48,40 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten zonder dat hij daarvoor een aanmaning moet versturen[3]. De btw over de buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd, omdat [eiser] geen ondernemer is die bij hem in rekening gebrachte omzetbelasting kan verrekenen. Om aanspraak te kunnen maken op een hoger bedrag dan genoemd minimum moet worden aangetoond dat de schuldeiser een incassohandeling heeft verricht. Hier heeft [eiser] niet aan voldaan. [eiser] noemt een brief van advocatenkantoor Damsté en een sommatiebrief van maart 2025. Geen van deze brieven is in het geding gebracht. Onduidelijk is daarom wat de inhoud van deze brieven is en of daarin een incassohandeling is verricht. Gelet hierop heeft [eiser] geen recht op bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten dat uitstijgt boven genoemd minimumbedrag.

PR Holding moet over een bedrag van € 3.700,- handelsrente aan [eiser] betalen. 5.14. [eiser] maakt aanspraak op wettelijke handelsrente over de hoofdsom van € 3.700,- aan huur inclusief elektra in de periode van juni 2024 tot april 2025. De rente over die hoofdsom is verschuldigd vanaf de dag volgend op de overeengekomen uiterste dag van betaling[4]. De wettelijke handelsrente wordt daarom over de in de periode van juni 2024 tot april 2025 verschuldigde huurtermijnen toegewezen, telkens vanaf de vervaldata van die huurtermijnen tot de dag van voldoening.

Iedere partij moet zijn eigen proceskosten dragen 5.15. In de omstandigheid dat de vordering van [eiser] slechts gedeeltelijk wordt toegewezen, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren. Dit betekent dat iedere partij zijn eigen proceskosten betaalt.

Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard 5.16. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de beslissing van de kantonrechter moet worden gevolgd, ook als een van de partijen daartegen in hoger beroep gaat. De beslissing geldt in dat geval totdat in hoger beroep een beslissing is genomen.

De zaak in reconventie

De schade als gevolg van de stroomafsluiting is onvoldoende onderbouwd 5.17. De gevorderde schadevergoeding van € 7.000,- is niet toewijsbaar. PR Holding onderbouwt onvoldoende dat hij deze schade als gevolg van het afsluiten van de stroom in het gehuurde door [eiser] heeft geleden.

5.18. PR Holding stelt dat het gehuurde zonder stroom niet langer verzekerd is. Zonder verzekering is het volgens haar veiliger om kostbare apparatuur in het gehuurde naar een boerenschuur in [plaats] te verplaatsen. Hierdoor lijdt zij dan wel de volgende schade:- kosten van ongeveer € 944,- doordat voor het verplaatsen personeel van Rotterdam naar [plaats] is gereisd;- kosten doordat personeel als gevolg van de verplaatsing bij festivals verder moet reizen. Het gaat daarbij om vier tot zes uur manuren van € 40,- per productie, uitgaande van vijf producties per week binnen het festivalseizoen en twee/drie producties per week buiten het festivalseizoen.

5.19. De kantonrechter overweegt dat PR Holding geen stukken in het geding brengt, waaruit blijkt dat hij apparatuur heeft verplaatst, daarvoor kosten heeft gemaakt en wat de omvang van deze kosten is. Tegenover de betwisting van [eiser] had het wel op de weg van PR Holding gelegen om de schade met stukken te onderbouwen. Daarbij komt dat de overeengekomen huur inclusief elektra van € 370,- per maand aanzienlijk lager is dan de schade die PR Holding opvoert. Als PR Holding de huur inclusief elektra aan [eiser] zou hebben betaald, dan zou [eiser] de stroom weer hebben aangesloten. PR Holding had zijn schade dus zelf kunnen beperken. Bovendien is niet gebleken dat het noodzakelijk was om de apparatuur te verplaatsen. De verzekering is gekoppeld aan het gehuurde, zodat de apparatuur ook in [plaats] niet verzekerd is. Het verplaatsen van de apparatuur is daarmee een keuze van PR Holding. De gevolgen van deze keuze kunnen niet op [eiser] worden afgewenteld.

5.20. Over de proceskosten in reconventie heeft de kantonrechter geen beslissing genomen, omdat geen proceskostenveroordeling in reconventie is gevorderd.

6 De beslissing

De kantonrechter in conventie:

6.1. veroordeelt PR Holding om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen:- een bedrag van € 3.700,- aan achterstallige huur inclusief elektra over de periode van juni 2024 tot april 2025, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over de verschuldigde huurtermijnen, telkens te rekenen vanaf de vervaldata van die huurtermijnen tot de dag van voldoening,

  • een bedrag van € 350,- per maand aan achterstallige huur over de periode vanaf 1 april 2025 tot oktober 2025,6.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

6.3. compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt,

6.4. wijst het meer of anders gevorderde af,

in reconventie: 6.5. wijst de vordering van PR Holding af.

Dit vonnis is gewezen door mr. A. Mul en in het openbaar uitgesproken door mr. A. Smedes op 9 september 2025.

Artikel 7:231 BW in combinatie met 6:265 BW.

Hoge Raad 15 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:389.

Artikel 6:96 lid 4 BW

Artikel 6:119a lid 1 BW


Voetnoten

Artikel 7:231 BW in combinatie met 6:265 BW.

Hoge Raad 15 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:389.

Artikel 6:96 lid 4 BW

Artikel 6:119a lid 1 BW