Terug naar bibliotheek
Rechtbank Overijssel

ECLI:NL:RBOVE:2025:5499 - Rechtbank Overijssel - 9 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBOVE:2025:54999 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Enschede

Zaaknummer: 11788291 \ CV EXPL 25-2013

Vonnis in kort geding van 9 september 2025

in de zaak van

STICHTING ZORGGROEP MANNA, te Enschede, eisende partij in conventie, verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie, hierna te noemen: Zorggroep Manna, gemachtigde: mr. M. Douwenga,

tegen

[partij A], te [woonplaats], gedaagde partij in conventie, eisende partij in (voorwaardelijke) reconventie, hierna te noemen: [partij A], gemachtigde: mr. M.E. Kikkert.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 1 augustus 2025 met producties 1 – 20,

  • de conclusie van antwoord tevens eis in (voorwaardelijke) reconventie, - de nadere producties 21 en 22 van Zorggroep Manna,

  • de e-mail van [partij A] aan de rechtbank van 14 juli 2025, - de mondelinge behandeling van 13 augustus 2025, waarbij partijen vertegenwoordigd zijn verschenen en hun standpunten hebben toegelicht, mede aan de hand van spreekaantekeningen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de mondelinge behandeling.

  • de akte na comparitie van [partij A] waarbij hij de beschikking van deze rechtbank tot opheffing van het bewind van 21 maart 2025 in het geding brengt,

  • de akte na comparitie van Zorggroep Manna tevens akte uitlating producties van [partij A].

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

1.3. In zijn e-mail van 14 juli 2025 heeft [partij A] aan de rechtbank verzocht om dit kort geding inhoudelijk niet te behandelen, omdat de door Zorggroep Manna ingebrachte informatie inbreuk maakt op zijn privacy en dit mogelijk in strijd is met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) en overige wet- en regelgeving met betrekking tot persoonsgegevens en medische geheimhouding. Ook is dit volgens [partij A] in strijd met fundamentele rechtsbeginselen, waaronder het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het recht op een eerlijk proces.

1.4. De kantonrechter volgt [partij A] daar niet in. Het is op grond van artikel 9 lid 2, aanhef en onder f, AVG toegestaan om persoonsgegevens en medische gegevens te verwerken zonder dat de patiënt daarvoor toestemming heeft gegeven, wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de instelling, uitoefening of verdediging van een rechtsvordering of wanneer gerechten handelen in het kader van hun rechtsprekende taken. Dit is niet in strijd het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het recht op een eerlijk proces. De kantonrechter zal deze procedure om die reden inhoudelijk behandelen.

2 De zaken in het kort

2.1. Zorggroep Manna en [partij A] hebben een zorg- en huurovereenkomst gesloten. Zorggroep Manna vordert in conventie dat [partij A] wordt veroordeeld om de woning te ontruimen. Zij stelt een spoedeisend belang te hebben. Volgens Zorggroep Manna staat met voldoende zekerheid vast dat een vordering tot ontruiming van de woning in een bodemprocedure zal worden toegewezen. [partij A] betwist dat Zorggroep Manna een spoedeisend belang heeft en voert gemotiveerd verweer.

2.2. De kantonrechter is van oordeel dat Zorggroep Manna geen spoedeisend belang heeft en wijst de vordering tot ontruiming van de woning af.

2.3. [partij A] heeft in (voorwaardelijke) reconventie gevorderd dat de kantonrechter een voorwaardelijke ontruiming toewijst door [partij A] een gedragsaanwijzing op te leggen. Daarnaast verzoekt hij aan de kantonrechter om een langere ontruimingstermijn te bepalen als [partij A] de woning moet ontruimen.

2.4. De kantonrechter laat een inhoudelijke beoordeling van de voorwaardelijke eis in reconventie achterwege, omdat hij de vordering tot ontruiming van de woning heeft afgewezen.

3 De feiten

3.1. Zorggroep Manna is een organisatie die zich tot doel stelt zorg te leveren en te zorgen voor praktische ondersteuning. In het kader van haar doelstellingen huurt Zorggroep Manna appartementen van De Woonplaats die Zorggroep Manna vervolgens weer verhuurt aan haar cliënten.

3.2. Zorggroep Manna en [partij A] hebben een zorgovereenkomst begeleiding en beschermd wonen gesloten. Deze heeft als ingangsdatum 15 maart 2022 en geldt tot de einddatum van de indicatie. In de zorgovereenkomst staat het volgende:

‘[…] 2. De zorg wordt verleend op basis van de gemaakte afspraken zoals vastgelegd in het zorgplan.

3. Het zorgplan maakt onderdeel uit van deze overeenkomst. […] […]

11. De overeenkomst eindigt: -[…] - bij wederzijds goedvinden -[…] - na eenzijdige schriftelijke opzegging van de overeenkomst door de cliënt of de zorgaanbieder -[…]

De client of zorgaanbieder kan de overeenkomst te allen tijde opzeggen, met inachtneming van een termijn van 1 maand. Bij beëindiging van de zorgovereenkomst wordt ook een eventuele huurovereenkomst met Zorggroep Manna beëindigd, tenzij hierover vooraf andere schriftelijke afspraken zijn gemaakt met de afdeling facilitair. […]’

3.3. Op de zorgovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden Zorgovereenkomst begeleiding en beschermd wonen van toepassing. Daarin staat het volgende:

‘[…]

Artikel 9 Beëindiging van de overeenkomst 1. De overeenkomst eindigt: […] b. bij wederzijds goedvinden […] d. na eenzijdige schriftelijke opzegging van de overeenkomst door de cliënt of de zorgaanbieder […]

De client of zorgaanbieder kan de overeenkomst te allen tijde opzeggen, met inachtneming van een termijn van 1 maand. Bij beëindiging van de zorgovereenkomst wordt ook een eventuele huurovereenkomst met Zorggroep Manna beëindigd, tenzij hierover vooraf andere schriftelijke afspraken zijn gemaakt met de afdeling facilitair.

[…]’

3.4. [partij A] huurde in eerste instantie van Zorggroep Manna een appartement op een beschermd wonen locatie waar 24 uur per dag begeleiding aanwezig is. [partij A] is vervolgens doorgestroomd naar een zelfstandige woning gelegen aan de [adres] van Zorggroep Manna waarbij [partij A] begeleiding krijgt van Zorggroep Manna. Partijen hebben hiervoor op 19 december 2023 een huurovereenkomst gesloten. In de huurovereenkomst staat het volgende:

Algemeen […] 3. Dit huurcontract heeft betrekking op een zelfstandige woonruimte die aan huurder zal worden verhuurd. […] 5. Gelet het onder 3 vermelde, betekent een tussentijdse opzegging of ontbinding van de zorgverleningsovereenkomst door huurder of verhuurder in haar hoedanigheid van zorgaanbieder, of een beëindiging van de zorgverleningsovereenkomst om wat voor reden ook, bijvoorbeeld door het verstrijken van de termijn waarvoor deze is aangegaan of omdat de begeleiding met succes is voltooid of door de zorgaanbieder - gelet op de omstandigheden zoals een wijziging in indicatie - niet langer nodig/wenselijk wordt geacht, dat ook dit huurcontract zo spoedig mogelijk tot een einde dient te komen en huurder het gehuurde zal moeten ontruimen, verlaten en opleveren aan verhuurder. Het kan immers niet zo zijn dat huurder van het gehuurde gebruik blijft maken terwijl aan de voorwaarde waaronder hij voor het gehuurde in aanmerking is gekomen, te weten het bestaan van een zorgverleningsovereenkomst respectievelijk het nakomen van de daarin vermelde afspraken, niet meer wordt voldaan. De zorgverleningsovereenkomst en dit huurcontract zijn derhalve onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een afschrift van de zorgverleningsovereenkomst is aan dit huurcontract gehecht; 6. In geval van een situatie zoals beschreven onder 4 ontbeert huurder een beroep op de huurbeschermende bepalingen zoals vermeld in titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, althans handelt huurder in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid indien hij een beroep doet op die huurdersbescherming.

[…]

Artikel 7 7.1. Dit huurcontract is onlosmakelijk verbonden met de tussen verhuurder en huurder gesloten zorgleveringsovereenkomst. De zorgleveringsovereenkomst vormt de kern van de tussen partijen gemaakte afspraken.[…]

[…]

Artikel 8

Door beide partijen dient de opzegging van het huurcontract schriftelijk te geschieden, waarbij een e-mailbericht niet als zodanig wordt aangemerkt. […] 8.3. Wanneer de zorgovereenkomst – om welke reden dan ook – wordt beëindigd zal dit huurcontract eindigen met een opzegtermijn van 1 maand. Het is uitgesloten dat er een huurder blijft wonen welke geen zorg van zorgaanbieder ontvangt. […]’

3.5. Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Woonruimte van toepassing. Daarin staat het volgende:

‘[…]

14.1 […] […] Het is huurder evenmin toegestaan voertuigen, kinderwagens, fietsen of andere voorwerpen elders dan op of in de daarvoor bestemde gelegenheden te plaatsen,[…]. […]

14.4 Huurder zal bij het gebruik van het gebouw of complex van gebouwen waarvan het gehuurde deel uitmaakt geen hinder of overlast veroorzaken. […] […]

14.6 Huurder zal zich gedragen en het gehuurde gebruiken en onderhouden zoals het een goed huurder betaamt.

[…]’

3.6. In de eerste helft van 2024 heeft Zorggroep Manna via De Woonplaats een aantal meldingen ontvangen over [partij A]. Op 30 juli 2024 heeft een evaluatiegesprek plaatsgevonden tussen De Woonplaats, Zorggroep Manna en [partij A].

3.7. Op 30 september 2024 heeft een evaluatiegesprek plaatsgevonden tussen Zorggroep Manna, de bewindvoerder/mentor van [partij A], het CIMOT (‘Centrum Indicatiestelling Maatschappelijke Opvang en Thuisbegeleiding’) en [partij A]. Uit de evaluatie volgt dat de betrokken partijen menen dat [partij A] er klaar voor is om uit te stromen naar volledig zelfstandig wonen. Op 29 oktober 2024 heeft nog een vervolgevaluatie plaatsgevonden tussen De Woonplaats, Zorggroep Manna en [partij A].

3.8. De heer Hultink, heeft op 17 december 2024 aan de rechtbank Overijssel een verzoek ingediend tot ontslag als mentor en opheffing van het mentorschap.

3.9. Hultink heeft op 18 december 2024 aan [partij A] een e-mail gestuurd met een brief van het CIMOT dat de uitstroom zes maanden on hold is gezet. In deze e-mail staat verder dat het CIMOT dit besluit heeft genomen, omdat het CIMOT signalen heeft gekregen dat [partij A] de (begeleidings)afspraken niet nakomt en omdat er een verzoek tot opheffing van het bewind en mentorschap is gedaan.

3.10. Zorggroep Manna heeft op 24 december 2024 aan [partij A] een brief gestuurd. Daarin staat dat [partij A] op het kantoor van Zorggroep Manna in Enschede is geweest en dat hij zich bedreigend heeft geuit tegenover een medewerker. Zorggroep Manna schrijft dat zij om die reden aan [partij A] een pandverbod oplegt. Begin januari 2025 heeft Zorggroep Manna geprobeerd om met [partij A] in contact te komen, maar dit is niet gelukt.

3.11. De Woonplaats heeft [partij A] bij brief van 23 december 2024 verzocht te stoppen met het verzamelen van afval op de galerij en zij heeft [partij A] op 8 januari 2025 hier nogmaals over aangeschreven en een huisbezoek aangekondigd.

3.12. Er heeft op 19 februari 2025 een multidisciplinair overleg plaatsgevonden tussen het CIMOT en CIMOT wonen, Hultink en Zorggroep Manna. In het verslag van dit overleg staat het volgende:

‘[…]

De huidige stand situatie is dat [partij A] nog steeds geen begeleiding wil. Hij heeft meerdere keren contact gezocht met Holly om zijn klacht in te dienen tegen Manna. [partij A] geeft aan dat hij graag wil uitstromen en vanuit een andere organisatie begeleiding wil. Zijn voorkeur gaat uit naar Humanitas volgens de mentor.

Hij heeft ook al contact gezocht met een oud-begeleidster vanuit Humanitas.

[…]

CIMOT stelt voor dat [partij A] 6 maanden de tijd krijgt om een andere woning te zoeken in samenwerking met begeleiding of dat hij geen begeleiding accepteert en 31-3-2025 zijn indicatie afloopt en daarmee [partij A] uit zijn woning moet.

Met dit voorstel zijn alle partijen het eens en deze boodschap wordt dan ook op 3-3-2025 door mentor gegeven. De Woonplaats zal door het CIMOT op de hoogte worden gebracht.

[…]’

3.13. Hultink heeft aan [partij A] op 3 maart 2025 een e-mail gestuurd met daarin de twee opties zoals besproken tijdens het multidisciplinair overleg.

3.14. Zorggroep Manna heeft op 17 maart 2025 aan [partij A] een brief gestuurd. Daarin staat het volgende:

‘[…]

Wij informeren u hierbij dat uw zorgovereenkomst met Manna op 1 april 2025 eindigt. Zoals vermeld in artikel 7.1 van uw huurovereenkomst, is deze onlosmakelijk verbonden met de zorgovereenkomst. Dit betekent dat uw huurovereenkomst op dezelfde datum per 1 april 2025 automatisch eindigt.

Op 3 maart 2025 heeft uw bewindvoerder/mentor en begeleider u per e-mail geïnformeerd over de situatie en daarbij verschillende opties met u besproken. U heeft vervolgens telefonisch aangegeven dat u geen zorg meer wilt afnemen. Op basis hiervan wordt uw zorgovereenkomst beëindigd en daarmee ook uw huurovereenkomst.

[…]’

3.15. Zorggroep Manna is met de politie op 1 en 7 april 2025 bij de woning van [partij A] geweest.

3.16. [partij A] heeft op 27 april 2025 aan Zorggroep Manna een e-mail gestuurd, waarin het volgende staat:

‘[…]

Tot mijn verbazing is de huurovereenkomst door u beëindigd zonder dat daarvoor een duidelijke, schriftelijke motivering is gegeven. Tevens is mij geen vervangende woonruimte aangeboden. Bovendien heb ik destijds bij aanvang van de huurovereenkomst een borgsom betaald ter hoogte van twee maanden huur, welke tot op heden niet aan mij is terugbetaald.

[…]’

[partij A] heeft daarnaast aan Zorggroep Manna verzocht om de borgsom binnen veertien dagen aan hem terug te betalen.

3.17. De Woonplaats heeft op 22 mei 2025 een e-mail ontvangen met meldingen over de bewoner van de [adres].

3.18. Zorggroep Manna heeft op 16 juni 2025 aan [partij A] een brief gestuurd. In die brief staat het volgende:

‘[…] In december 2024 heeft u voor het eerst te kennen gegeven geen begeleiding van Zorggroep Manna meer te willen ontvangen. Zorggroep Manna heeft meerdere keren geprobeerd met u in contact te komen en de begeleiding weer op te starten, maar daar wenste u niet aan mee te werken.

U heeft op 25 februari 2025 telefonisch aan Zorggroep Manna te kennen gegeven dat u de zorgverleningsovereenkomst en huurovereenkomst per direct wenst op te zeggen. Uw bewindvoerder heeft u op 3 maart 2025 een e-mailbericht gestuurd, waarin aan u twee opties zijn voorgelegd, […]

Op dit e-mailbericht heeft u niet gereageerd. Het CIMOT heeft de indicatie opgeheven per 31 maart 2025.

[…]

Zorggroep Manna heeft u bij brief van 17 maart 2025 bevestigd dat de zorgverleningsovereenkomst en huurovereenkomst eindigen op 1 april 2025 en u uiterlijk op die datum de woning leeg en in goede staat dient op te leveren. Hier bent u niet toe overgegaan. […] U heeft met ingang van 1 mei 2025 geen huur meer betaald. […] De betalingsachterstand bedraagt tot en met 30 juni 2025 een bedrag van € 1.262,26. Hierbij verzoek en zo nodig sommeer ik u voornoemd bedrag binnen vijftien dagen na vandaag te betalen aan Zorggroep Manna. […]

Zorggroep Manna geeft van De Woonplaats vernomen dat zij meerdere meldingen heeft ontvangen van huurders die ook in het complex aan de Kevelhamhoek wonen, over overlast die u veroorzaakt. Deze overlast zou bestaan uit geruzie, geschreeuw, opslaan van afval op het balkon, gooien van sigarettenpeuken op het balkon van omwonenden, etc. […]

[…]

Voor zover geoordeeld zou worden dat de huurovereenkomst nog niet is geëindigd, wordt de huurovereenkomst bij deze opgezegd tegen 18 juli 2025, op grond van het feit dat op uw verzoek de zorgverleningsovereenkomst is beëindigd en de CIMOT-indicatie is opgeheven.

[…]’

3.19. [partij A] heeft de huurachterstand op 23 juni 2025 voldaan. Ook woont [partij A] nog in de woning.

4 Het geschil

in conventie

4.1. Zorggroep Manna vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad[1], [partij A] veroordeelt tot ontruiming van de woning aan [adres]. Daarnaast vordert zij dat [partij A] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten (inclusief de nakosten).

4.2. [partij A] voert verweer. [partij A] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Zorggroep Manna, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Zorggroep Manna, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Zorggroep Manna in de kosten van deze procedure.

in (voorwaardelijke) reconventie

4.3. [partij A] vordert dat de kantonrechter aan [partij A] een gedragsaanwijzing oplegt, deze procedure vervolgens aanhoudt voor de duur van drie maanden waarna Zorggroep Manna zich kan uitlaten over of [partij A] zich heeft gehouden aan de gedragsaanwijzing en over de door haar gevorderde ontruiming van de woning. Als de kantonrechter de vordering tot ontruiming toewijst, verzoekt [partij A] om een ontruimingstermijn van drie maanden na betekening van dit vonnis in plaats van de door Zorggroep Manna gevorderde twee weken.

4.4. Zorggroep Manna voert verweer. Zorggroep Manna concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [partij A], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij A], met veroordeling van [partij A] in de kosten van deze procedure.

5 De beoordeling

in conventie

Zorggroep Manna heeft geen spoedeisend belang

5.1. Zorggroep Manna vordert ontruiming van de woning. Zij stelt een spoedeisend belang te hebben bij deze voorlopige voorziening. Volgens Zorggroep Manna staat met voldoende zekerheid vast dat een vordering tot ontruiming van de woning in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Zij onderbouwt dit primair met de stelling dat de huurovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd, omdat [partij A] op 25 februari 2025 telefonisch aan Zorggroep Manna heeft laten weten geen begeleiding meer te wensen en de huurovereenkomst op te willen zeggen. [partij A] heeft in zijn e-mail van 27 april 2025 nogmaals bevestigd dat de huurovereenkomst is beëindigd. Nu [partij A] de huurovereenkomst zelf heeft opgezegd, verblijft hij zonder recht of titel in de woning. Zorggroep Manna stelt zich subsidiair op het standpunt dat de huurovereenkomst niet in stand kan blijven, omdat de huurovereenkomst onlosmakelijk is verbonden met de zorgovereenkomst, waarbij het zorgelement overheerst. Hierdoor kan [partij A] geen beroep doen op de huurbescherming. De zorgindicatie is beëindigd, waardoor de zorgovereenkomst en ook de huurovereenkomst zijn beëindigd. Zorggroep Manna stelt zich meer subsidiair op het standpunt dat [partij A] ernstig tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen die voor hem voortvloeien uit de huurovereenkomst en de zorgovereenkomst. [partij A] komt de afspraken uit de zorgovereenkomst niet na en hij veroorzaakt overlast door afval voor de deur te dumpen, harde muziek te draaien en omwonenden agressief te bejegenen. Volgens Zorggroep Manna levert het feit dat een zorgbehoevend persoon als [partij A] nu zonder enige vorm van begeleiding in de woning woont, een veiligheidsrisico op. Bovendien wenst zij de woning te verhuren aan cliënten die zorg van haar afnemen. Dergelijke woonplekken met begeleiding zijn schaars en er is een lange wachtlijst.

5.2. [partij A] voert verweer. Hij betwist dat Zorggroep Manna een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde ontruiming en hij voert daartoe het volgende aan. Volgens [partij A] is er geen sprake van een rechtsgeldige opzegging van de huurovereenkomst of een bevestiging of instemming daarvan. [partij A] vertoonde daarnaast concrete signalen dat hij niet wilsbekwaam was om de juridische gevolgen van zijn handelen te overzien, zeker nu het bewind bij beschikking van 21 maart 2025 is opgeheven. Ook betwist [partij A] dat het zorgelement overheerst en dat het eindigen van de zorgindicatie automatisch met zich meebrengt dat de huurovereenkomst eindigt. Volgens [partij A] overheerst juist het huurelement. Hierdoor kan [partij A] een beroep doen op de huurbescherming. [partij A] stelt tot slot dat de door Zorggroep Manna gestelde tekortkomingen de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning niet rechtvaardigen.[2] [partij A] erkent dat hij in het verleden overlast heeft veroorzaakt en hij wil dit ook niet bagatelliseren, maar volgens [partij A] is dit geen structurele, ernstige en toerekenbare overlast en zou ontruiming van de woning een dusdanig zware maatregel zijn voor zijn handelen.

5.3. De kantonrechter overweegt als volgt. Het gaat hier om een in kort geding gevorderde ontruiming van de woning. Dit is een maatregel die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. De kantonrechter moet eerst beoordelen of Zorggroep Manna ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft, waardoor zij de uitkomst van een bodemprocedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling weegt de kantonrechter de belangen van beide partijen mee, waarbij een rol speelt hoe aannemelijk het is dat ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning in een bodemprocedure zullen worden toegewezen.[3] Als uitgangspunt geldt bovendien dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor bewijslevering. De kantonrechter moet om die reden terughoudend zijn bij het beoordelen van een ontruimingsvordering.

5.4. De kantonrechter zal de vordering van Zorggroep Manna afwijzen, omdat er naar zijn voorlopig oordeel geen sprake is van een spoedeisend belang.

5.5. In de eerste plaats heeft Zorggroep Manna onvoldoende onderbouwd noch aannemelijk gemaakt dat de huurovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd. [partij A] heeft gemotiveerd betwist dat hij de huurovereenkomst op 25 februari 2025 rechtsgeldig heeft opgezegd. Uit de door [partij A] overgelegde beschikking van 21 maart 2025 blijkt dat het bewind over de goederen van [partij A] met ingang van twee weken na de dag van deze uitspraak is opgeheven.[4] Zorggroep Manna heeft dit inhoudelijk niet weersproken. Dit betekent dat het bewind vanaf 5 april 2025 is opgeheven en dat de zorg- en huurovereenkomst voor die datum (en dus ook op 25 februari 2025) alleen door de bewindvoerder konden worden opgezegd. Zorggroep Manna heeft in haar akte na comparitie aangevoerd dat het CIMOT de zorgindicatie per 1 april 2025 heeft opgeheven waardoor de zorgovereenkomst en ook de huurovereenkomst zijn geëindigd. Zorggroep Manna heeft [partij A] hierover geïnformeerd bij brief van 17 maart 2025. Volgens Zorggroep Manna heeft de bewindvoerder deze brief via de mentor bij e-mailbericht van 18 maart 2025 ontvangen. En daarnaast zou zij de huurovereenkomst bij aangetekende brief aan [partij A] van 16 juni 2025 (nogmaals) hebben opgezegd. Hieruit volgt echter nog niet dat, zoals Zorggroep Manna primair stelt, (de bewindvoerder van) [partij A] de zorg- en huurovereenkomst heeft opgezegd. [partij A] heeft daarnaast gemotiveerd betwist dat hij de huurovereenkomst op 27 april 2025 heeft opgezegd dan wel de opzegging heeft bevestigd of daarmee heeft ingestemd. Er kan naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter dan ook niet op voorhand worden geoordeeld dat [partij A] zonder recht of titel in de woning woont.

5.6. Verder heeft Zorggroep Manna onvoldoende onderbouwd noch aannemelijk gemaakt dat de huurovereenkomst is beëindigd door het eindigen van de zorgovereenkomst. De kantonrechter stelt voorop dat er in dit geval sprake is van twee overeenkomsten, namelijk een huurovereenkomst en een zorgovereenkomst. In de huurovereenkomst wordt op meerdere plekken verwezen naar de zorgovereenkomst. De kantonrechter is daarom voorshands van oordeel dat sprake is van een gemengde overeenkomst (artikel 6:215 BW). Partijen zijn het hier zoverre ook over eens. Omdat de wettelijke bepalingen over beëindiging van een huurovereenkomst en de bepalingen over opzegging van een zorgovereenkomst onverenigbaar zijn, moet door uitleg van de gemengde overeenkomst worden beoordeeld welke bepalingen in dit geval moeten prevaleren.[5] Volgens Zorggroep Manna overheerst het zorgelement. [partij A] heeft dit gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de bodemrechter – later oordelende – tot de conclusie zal komen dat, zoals Zorggroep Manna stelt, het zorgelement overheerst en dat [partij A] daarom geen beroep op huurbescherming toekomt. In artikel 8.3. van de huurovereenkomst is weliswaar bepaald dat de huurovereenkomst eindigt op het moment dat de zorgovereenkomst wordt beëindigd, maar in artikel 11 van de zorgovereenkomst en artikel 9 van de Algemene voorwaarden Zorgovereenkomst is bepaald dat hier vooraf ook andere schriftelijke afspraken over kunnen zijn gemaakt. [partij A] heeft ter zitting aangevoerd dat hij in de periode voordat dit geschil, gedurende een maand één keer per week en daarvoor twee keer per week begeleiding kreeg van Zorggroep Manna. Volgens Zorggroep Manna miskent [partij A] daarmee de voorgeschiedenis tussen partijen, en dat de bedoeling van partijen bij het aangaan van de overeenkomst was dat Zorggroep Manna [partij A] zou begeleiden naar zelfstandigheid. Maar Zorggroep Manna heeft het zorgplan niet overgelegd en daar komt bij dat Zorggroep Manna ter zitting heeft aangevoerd dat de begeleiding met [partij A] eerder al werd afgebouwd en dat partijen toen hebben gekeken of [partij A] de huurovereenkomst van De Woonplaats kon overnemen. De kantonrechter acht het standpunt van [partij A] dat het huurelement overheerst dan ook niet bij voorbaat kansloos in een eventuele bodemprocedure.

5.7. De kantonrechter oordeelt dat een spoedeisend belang ook niet kan worden aangenomen op grond van de door Zorggroep Manna gestelde tekortkomingen. [partij A] moet zich als een goed huurder gedragen.[6] Dit betekent onder meer dat hij geen overlast voor omwonenden mag veroorzaken. Als [partij A] toch overlast veroorzaakt, is dus sprake van een tekortkoming. Maar deze overlast moet wel structureel en ernstig zijn om hem te kunnen veroordelen tot ontruiming van de woning en naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is daar geen sprake van is. Uit de overlastmeldingen blijkt dat de overlast vooral ziet op het plaatsen van vuilniszakken en het plaatsen van andere spullen op de galerij. Ontruiming van de woning is in dat geval niet gerechtvaardigd. De kantonrechter weegt daarbij mee dat [partij A] bij de mondelinge behandeling onweersproken heeft aangevoerd dat hij een sollicitatieprocedure bij Defensie heeft lopen en dat hij op een woonadres ingeschreven moet staan om loon te kunnen ontvangen. Het is voor hem niet mogelijk om op korte termijn een andere woning te vinden, omdat hij onvoldoende inkomsten heeft voor een huurwoning in de vrije sector en andere woningen, zoals die bij De Woonplaats worden aangeboden, worden verlood op basis van inschrijving. Dat de situatie ter plaatse zal escaleren en [partij A] een gevaar voor omwonenden is, heeft Zorggroep Manna onvoldoende onderbouwd noch aannemelijk gemaakt. Zorggroep Manna heeft ter zitting toegelicht dat [partij A] in een handgemeen kan raken met de buren en overlast kan veroorzaken. Los van het feit dat ieder willekeurig persoon in een handgemeen kan raken, is het enkele feit dat er weer een incident zou kunnen plaatsvinden, onvoldoende om van een spoedeisend belang te kunnen spreken.

5.8. Voor zover Zorggroep Manna heeft bedoeld dat een spoedeisend belang volgt uit de stelling dat zij de woning wil verhuren aan cliënten die zorg van haar ontvangen, heeft zij deze stelling onvoldoende onderbouwd noch aannemelijk gemaakt.

5.9. Dit betekent dat de vordering tot ontruiming van de woning zal worden afgewezen.

Zorggroep Manna moet de proceskosten betalen

5.10. Zorggroep Manna is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van haarzelf en van [partij A] betalen. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:

in (voorwaardelijke) reconventie

5.11. [partij A] vordert dat de kantonrechter aan [partij A] een gedragsaanwijzing oplegt en de procedure aanhoudt voor de duur van drie maanden waarna Zorggroep Manna zich kan uitlaten over of [partij A] zich heeft gehouden aan de gedragsaanwijzing en over de door haar gevorderde ontruiming van de woning. De kantonrechter begrijpt dat [partij A] hiermee bedoelt dat een voorwaardelijke ontruiming zal worden uitgesproken. Daarnaast heeft [partij A] aan de kantonrechter verzocht om een ontruimingstermijn van drie maanden in plaats van de door Zorggroep Manna gevorderde twee weken, in het geval de gevorderde ontruiming wordt toegewezen.

5.12. Nu in conventie is beslist dat de gevorderde ontruiming zal worden afgewezen en de voorwaarde in reconventie niet is vervuld, zal de kantonrechter de vorderingen in reconventie niet behandelen. Een proceskostenveroordeling kan om die reden achterwege blijven.

6 De beslissing

De kantonrechter

in conventie

6.1. wijst de vorderingen van Zorggroep Manna af,

6.2. veroordeelt Zorggroep Manna in de proceskosten van € 916,00, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de kosten van betekening als Zorggroep Manna niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,

6.3. verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,

in (voorwaardelijke) reconventie

6.4. verstaat dat de voorwaarde waaronder de reconventie is ingesteld niet is vervuld.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Louter en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2025.

Dit betekent dat Zorggroep Manna de mogelijkheid wil krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Artikel 6:265, lid 1, BW.

HR 22 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4553.

De beschikking van deze rechtbank van 21 maart 2025 en de herstelbeschikking van 3 april 2025 met zaaknummer NL:TZ:0000322519:B001.

HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:405.

Artikel 7:213 BW en art. 14 van de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Woonruimte.


Voetnoten

Dit betekent dat Zorggroep Manna de mogelijkheid wil krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Artikel 6:265, lid 1, BW.

HR 22 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4553.

De beschikking van deze rechtbank van 21 maart 2025 en de herstelbeschikking van 3 april 2025 met zaaknummer NL:TZ:0000322519:B001.

HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:405.

Artikel 7:213 BW en art. 14 van de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Woonruimte.