Artikel 9

Laatste versie

1. De opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 8k, hebben, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is, toegang:

a. tot de vervoermiddelen, met inbegrip van woongedeelten, waarvan hun bekend is, of waarvan redelijkerwijze door hen kan worden vermoed, dat daarmede ingevoerd of vervoerd worden of dat daarin, daarop of daaraan bewaard worden of aanwezig zijn middelen als bedoeld in lijst I of II of substanties die deel uitmaken van een stofgroep als bedoeld in lijst IA of de preparaten daarvan, met uitzondering van de middelen bedoeld in artikel 2a, tweede lid; b. tot de plaatsen, waar een overtreding van deze wet gepleegd wordt of waar redelijkerwijze vermoed kan worden, dat zodanige overtreding gepleegd wordt.

2. Zij zijn bevoegd een persoon, verdacht van een bij deze wet als misdrijf strafbaar gesteld feit, bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen deze, aan de kleding te onderzoeken.

3. Zij zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.

4. De officier van justitie of de hulpofficier van justitie voor wie de verdachte wordt geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden is bevoegd een persoon die zojuist binnen het grondgebied van Nederland is binnengekomen of die op het punt staat dit grondgebied te verlaten, en die is aangehouden terzake van een bij deze wet als misdrijf strafbaar gesteld feit, een vordering te geven tot medewerking aan een urineonderzoek, gericht op het aantonen van de aanwezigheid in het lichaam van middelen als bedoeld in lijst I of II of substanties die deel uitmaken van een stofgroep als bedoeld in lijst IA of de preparaten daarvan, met uitzondering van de middelen bedoeld in artikel 2a, tweede lid.

5. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is bevoegd desgevraagd met gebruikmaking van de door landbouwers op grond van de artikelen 24 en 25 van de Landbouwwet verstrekte informatie over de toestand van de door hen beteelde percelen en de naam van het gewas waarmee het perceel zal worden beteeld, gegevens waaronder persoonsgegevens te verstrekken met betrekking tot hennepteelt welke is aangewezen krachtens artikel 3c aan de opsporingsambtenaren, bedoeld in de artikelen 141 en 142, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Wetboek van Strafvordering, ten behoeve van de opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten.

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad55x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:1985:AC8903

ECLI:NL:HR:1985:AC890328 mei 1985Dit wetsartikel wordt 7 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad42x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2011:BM6673

ECLI:NL:HR:2011:BM66734 januari 2011Dit wetsartikel wordt 4 keer genoemd in deze uitspraak
StrafrechtStrafprocesrecht, Materieel Strafrecht
Hoge Raad18x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2014:36

ECLI:NL:HR:2014:367 januari 2014Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad10x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2003:AH9998

ECLI:NL:HR:2003:AH999821 oktober 2003Dit wetsartikel wordt 6 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad12x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2019:1481 - Opruimen hennepkwekerij niet zonder meer strafbare voorbereiding ex art. 11a Opiumwet

ECLI:NL:HR:2019:14811 oktober 2019Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

Voor een veroordeling voor voorbereidingshandelingen ex art. 11a Opiumwet is het 'uiteindelijke doel' van de handeling doorslaggevend. Het enkel voorhanden hebben van kweekmaterialen tijdens het ontmantelen en opruimen van een kwekerij is onvoldoende voor een bewezenverklaring, als het doel van toekomstige teelt niet vaststaat.

StrafrechtMaterieel Strafrecht, Strafprocesrecht
Hoge Raad5x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2004:AO6419

ECLI:NL:HR:2004:AO641925 mei 2004Dit wetsartikel wordt 8 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad10x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2021:852 - Verwerping ongeloofwaardig verweer onvoldoende voor bewijs van daderschap

ECLI:NL:HR:2021:85215 juni 2021Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak

Het louter verwerpen van een door de verdachte aangedragen alternatief scenario als onaannemelijk of onvoldoende verifieerbaar, is op zichzelf onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Voor een veroordeling is positief bewijs van daderschap vereist, wat niet uit de ongeloofwaardigheid van het verweer kan worden afgeleid.

StrafrechtMaterieel Strafrecht, Strafprocesrecht
Hoge Raad5x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2010:BK3496

ECLI:NL:HR:2010:BK349612 januari 2010Dit wetsartikel wordt 7 keer genoemd in deze uitspraak
StrafrechtStrafprocesrecht
Hoge Raad8x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2003:AL6238

ECLI:NL:HR:2003:AL623818 november 2003Dit wetsartikel wordt 4 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad9x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2019:964

ECLI:NL:HR:2019:96418 juni 2019Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak