Artikel 10
1. Hij die handelt in strijd met:
a. een in artikel 2, het in artikel 3b, eerste lid, of een in artikel 4, derde lid, gegeven verbod; b. een krachtens artikel 3c, tweede lid, of artikel 4, eerste of tweede lid, gegeven voorschrift; c. een krachtens artikel 8a, eerste lid, aan een ontheffing verbonden voorschrift;
wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie.
2. Hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 3b, eerste lid, of het in artikel 4, derde lid, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.
3. Hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 2 onder C, gegeven verbod wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
4. Hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 2 onder B of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
5. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 2 onder A, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.
6. Indien het feit, bedoeld in het tweede, derde onderscheidenlijk vijfde lid, betrekking heeft op een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik, wordt gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie opgelegd.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2008:BB7134
ECLI:NL:HR:2021:1945 - Begraven drugs en stempels: criteria voor aanwezig en voorhanden hebben
Voor 'aanwezig hebben' (art. 2/3 Opiumwet) en 'voorhanden hebben' (art. 10a Opiumwet) is feitelijke macht - de mogelijkheid om over de goederen te beschikken - doorslaggevend. Eigendom of directe nabijheid is niet vereist. Dit kan ook worden aangenomen voor begraven goederen op een perceel.
ECLI:NL:HR:2002:AE3728
ECLI:NL:HR:1994:AD2076
ECLI:NL:HR:2001:AB0494
ECLI:NL:HR:2023:498
ECLI:NL:HR:2021:1498 - Voldoende aanwijzingen voor soortgelijke feiten bij ontneming: motiveringseisen en bewijs
Voor de ontneming van voordeel uit 'soortgelijke feiten' (art. 36e lid 2 (oud) Sr) moet de rechter buiten redelijke twijfel vaststellen dat die feiten zijn begaan. De uitspraak hoeft niet de bewijsmiddelen hiervoor te vermelden, maar wel de feiten en omstandigheden die tot dit oordeel leidden.
ECLI:NL:HR:2017:1114 - Overzichtsarrest Samenloop: Hoge Raad verruimt criteria eendaadse samenloop en voortgezette handeling
De Hoge Raad stelt dat een enigszins uiteenlopende strekking van strafbepalingen eendaadse samenloop of een voortgezette handeling niet uitsluit. Bepalend is of de gedragingen een samenhangend feitencomplex vormen waarvoor de verdachte in wezen één verwijt wordt gemaakt, wat een verruiming van de toepassing inhoudt.