Artikel 3a

Laatste versie

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden aan de bij deze wet behorende lijst I of lijst II middelen toegevoegd indien deze onder de werking van het Enkelvoudig Verdrag of het Psychotrope Stoffen Verdrag worden gebracht of uit hoofde van de uit het Kaderbesluit 2004/757/JBZ of het Besluit 2005/387/JBZ voortvloeiende verplichting onder de werking van deze wet dienen te worden gebracht. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen van lijst I of II middelen worden geschrapt indien deze aan de werking van de in de eerste volzin bedoelde verdragen worden onttrokken dan wel indien de in die volzin bedoelde verplichting uit hoofde van het Kaderbesluit 2004/757/JBZ of het Besluit 2005/387/JBZ komt te vervallen.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aan lijst I of lijst II middelen worden toegevoegd indien is gebleken dat deze het bewustzijn van de mens beïnvloeden en bij gebruik door de mens kunnen leiden tot schade aan zijn gezondheid en schade voor de samenleving.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden middelen die krachtens het tweede lid zijn toegevoegd, van lijst I of lijst II geschrapt indien is gebleken dat zij de in het tweede lid bedoelde eigenschappen niet of niet meer bezitten.

4. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt niet vastgesteld dan nadat vier weken zijn verstreken nadat het ontwerp van de maatregel is overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal en binnen die termijn niet door of namens een van beide Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het in het ontwerp van de maatregel geregelde onderwerp wordt geregeld bij wet.

5. Indien naar het oordeel van Onze Minister handelingen als bedoeld in artikel 2 of 3 ten aanzien van een middel onverwijld moeten worden verboden en de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste of tweede lid niet kan worden afgewacht, kan het middel daartoe bij ministeriële regeling worden aangewezen. Onze Minister draagt ervoor zorg dat tegelijk met de vaststelling van deze ministeriële regeling het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur met dezelfde inhoud ter beoordeling aan de ministerraad wordt aangeboden. De ministeriële regeling blijft, behoudens eerdere intrekking, van kracht totdat de algemene maatregel van bestuur waarbij het betreffende middel wordt aangewezen in werking treedt, doch uiterlijk tot een jaar na het inwerkingtreden van de regeling.

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad160x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2013:7

ECLI:NL:HR:2013:72 juli 2013Dit wetsartikel wordt 7 keer genoemd in deze uitspraak
StrafrechtStrafprocesrecht, Materieel Strafrecht
Hoge Raad68x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2016:23 - Gedoogbeleid Coffeeshop: Passief gedogen wekt geen gerechtvaardigd vertrouwen

ECLI:NL:HR:2016:2319 januari 2016Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak

Passief gedogen van een grote, externe voorraad door een coffeeshophouder is onvoldoende om het gerechtvaardigd vertrouwen te wekken dat geen vervolging zal plaatsvinden. De vervolgingsbeslissing van het Openbaar Ministerie is slechts in zeer beperkte mate toetsbaar door de rechter.

StrafrechtStrafprocesrecht, Materieel Strafrecht, Financieel Economisch Strafrecht
BestuursrechtBestuursprocesrecht
Hoge Raad59x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2016:2454 - Dynamische Verkeerscontrole: Toelaatbaarheid van Opsporing onder de Vlag van WVW-Controle

ECLI:NL:HR:2016:24541 november 2016Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

De Hoge Raad oordeelt dat het gebruik van controlebevoegdheden uit de Wegenverkeerswet (WVW) niet onrechtmatig is (détournement de pouvoir) zolang de bevoegdheden mede worden aangewend voor verkeerscontroledoeleinden, zelfs als het primaire doel opsporing is.

StrafrechtStrafprocesrecht, Materieel Strafrecht
Hoge Raad28x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2011:BO4015

ECLI:NL:HR:2011:BO401526 april 2011Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
StrafrechtStrafprocesrecht, Materieel Strafrecht
Hoge Raad26x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2014:1593

ECLI:NL:HR:2014:15931 juli 2014Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad26x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2020:9

ECLI:NL:HR:2020:97 januari 2020Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad26x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2016:740

ECLI:NL:HR:2016:74026 april 2016Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad22x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2017:2640 - Medeplegen drugsinvoer: rol na het delict onvoldoende voor bewijs

ECLI:NL:HR:2017:264017 oktober 2017Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak

Handelingen die zijn verricht na de voltooide in- en uitvoer van verdovende middelen, zoals het proberen de partij veilig te stellen, zijn zonder nadere motivering onvoldoende om medeplegen aan die in- en uitvoer te bewijzen. De bijdrage moet van voldoende gewicht zijn voor het delict zelf.

StrafrechtMaterieel Strafrecht, Strafprocesrecht
Hoge Raad22x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2016:742

ECLI:NL:HR:2016:74226 april 2016Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad19x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2016:2293 - Verhullen bij witwassen en het recht op contra-expertise bij drugstesten

ECLI:NL:HR:2016:229311 oktober 2016Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

Het omwisselen van grote naar kleine coupures en het wegstoppen van geld is onvoldoende om 'verhullen van de herkomst' te bewijzen. De onmogelijkheid tot contra-expertise van een indicatieve drugstest leidt niet automatisch tot bewijsuitsluiting, als ander bewijs de uitslag ondersteunt.

StrafrechtFinancieel Economisch Strafrecht, Strafprocesrecht, Materieel Strafrecht