Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:5925 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 3 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:59253 september 2025

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Middelburg

parketnummer: 02-343186-24; 02-274797-24 (ttz gev); 02-222890-24 (tul)

vonnis van de meervoudige kamer van 3 september 2025

in de strafzaak tegen

[verdachte] , geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] , gedetineerd in de [verblijfplaats] , raadsman mr. H. Goedegebure, advocaat te Middelburg.

1 Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak met parketnummer 02-274797-24 naar deze kamer verwezen.

De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. in ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging in de zaak met parketnummer 02-343186-24 is ter zitting van 20 augustus 2025 gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

02-343186-24

02-274797-24

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd gelet op de bewijsmiddelen in het dossier. Bij feit 1 (02-343186-24) acht hij de subsidiair ten laste gelegde mishandeling bewezen. Verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Bij feit 4 (02-343186-24) acht hij de primair ten laste gelegde zware mishandeling bewezen. Het bij het slachtoffer geconstateerde letsel kan als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt en verdachte had voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

4.2 Het standpunt van de verdediging 02-274797-24 De verdediging is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1, 2 en 3 gelet op de ontkennende verklaring van verdachte. Hij heeft zich niet op een zodanige bedreigende en beledigende wijze uitgelaten als vermeld. 02-343186-24 De verdediging is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] (feit 1). Bij de incidenten met [slachtoffer 1] (feit 1) en [slachtoffer 2] (feit 2) was telkens sprake van een aanleiding: in het geval van [slachtoffer 1] voelde hij zich gemanipuleerd en heeft hij zich verweerd en in het geval van [slachtoffer 2] voelde hij zich getriggerd en bedreigd. De in de woning aangetroffen hennep (feit 3) was nog niet gedroogd, waardoor het nettogewicht slechts 300 à 400 gram zal bedragen.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

4.3.1 De bewijsmiddelen De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

4.3.2 De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs

02-343186-24

Feit 1 Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] omstreeks 25 oktober 2024 te [plaats 1] meermalen met kracht op het gezicht, het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en haar heeft geschopt, aan haar haren heeft getrokken en haar met kracht heeft geduwd, zoals door haar is verklaard. De verklaring van [slachtoffer 1] wordt ondersteund door de foto’s van het letsel en deels ook door de verklaring van verdachte. Hij heeft verklaard bij de politie dat hij haar meermalen heeft geslagen.

De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte geprobeerd heeft [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, omdat op basis van het dossier onvoldoende kan worden vastgesteld dat verdachte hier (voorwaardelijk) opzet op had. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en veroordelen voor de subsidiair ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 1] .

Feit 2 Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] op 16 augustus 2024 te [plaats 2] meermalen tegen haar gezicht, hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en haar met kracht tegen haar lichaam heeft geduwd, zoals door haar is verklaard. De verklaring van [slachtoffer 2] wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] , tegen wie verdachte heeft gezegd dat hij [slachtoffer 2] een aantal harde klappen heeft gegeven, en door de verklaring van verdachte zelf. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij haar meermalen heeft geslagen.

Feit 3 Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 26 oktober 2024 te [plaats 1] ongeveer 960 gram hennep aanwezig heeft gehad. De hennep is aangetroffen in de woning waar hij verbleef en verdachte heeft verklaard dat de hennep van hem was. Dat de hennep, zoals door verdachte is verklaard, nog nat zou zijn en dat het droge gewicht aanzienlijk lager zou zijn (ongeveer 400 gram), doet voor een bewezenverklaring van de hoeveelheid hennep niet ter zake. In de Opiumwet wordt geen onderscheid gemaakt tussen natte en droge hennep en het totale gewicht overschrijdt hoe dan ook ruim de gebruikershoeveelheid waarvan het bezit wordt gedoogd (5 gram).

Feit 4 Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij [slachtoffer 3] geconstateerde letsel aan haar heeft toegebracht door haar meerdere malen met kracht op het gezicht, hoofd en lichaam te slaan en/of te schoppen en door tanden uit haar mond te slaan en/of te duwen. Verdachte heeft dit bekend.

De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het bij [slachtoffer 3] geconstateerde letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt en of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

- Zwaar lichamelijk letsel

Onder zwaar lichamelijk letsel wordt op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, zijn van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.

Uit de medische stukken over het letsel van [slachtoffer 3] volgt dat zij gezwollen bloeduitstortingen rondom haar oogkassen, een breuk in de neus, snijverwondingen bij haar lippen, kraakbeenletsel in haar rechteroor, een bloeduitstorting en zwelling in haar linkeroor, 3 ontbrekende tandelementen en zwellingen en bloeduitstortingen in haar onderkaak en hals heeft opgelopen. Voor de snijverwonding bij haar lippen en het letsel aan haar rechteroor waren hechtingen nodig, voor het letsel aan haar linkeroor een snede ter ontlasting van de bloeduitstorting en behandeling met drukverband. Het letsel aan haar gebit vereiste medisch ingrijpen.

Uit de bevindingen van de politie is gebleken dat circa vier maanden na het incident nog steeds letsel zichtbaar was aan de oren van [slachtoffer 3] (er was sprake van zogenaamde ‘bloemkooloren’) en dat [slachtoffer 3] aan haar neus is geopereerd; deze ingreep was deels noodzakelijk vanwege al bestaande ademhalingsproblemen, maar ook deels het gevolg van opgelopen letsel door het geweld. Verder was [slachtoffer 3] nog bezig met het laten herstellen van haar gebit.

De rechtbank is van oordeel dat het geheel van het door de verdachte aan [slachtoffer 3] toegebrachte letsel zoals hiervoor omschreven, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Er is immers sprake van een fors aantal letsels op een kwetsbaar en zichtbaar onderdeel van het lichaam, namelijk het gezicht en hoofd, waarvoor medische ingrepen (hechtingen, een neusoperatie) nodig zijn geweest. Daarbij komt dat ten aanzien van een aantal van deze letsels (oren, gebit) is gebleken dat deze ongeveer vier maanden na het incident nog niet waren genezen. Onduidelijk is gebleven of volledig herstel mogelijk is, maar duidelijk is wel dat dit na vier maanden nog niet het geval was. Het voorgaande betekent dat bewezen kan worden verklaard dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 3] .

- (Voorwaardelijk) opzet

De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte daadwerkelijk heeft gewild dat zij dergelijk letsel zou oplopen. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.

Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte [slachtoffer 3] onder andere meermalen met kracht op meerdere plekken in haar gezicht en tegen haar hoofd heeft geslagen als gevolg waarvan aan haar het hiervoor omschreven zware lichamelijke letsel is toegebracht. Door zo te handelen was de kans ook aanmerkelijk dat zwaar lichamelijk letsel zou optreden, gelet op de kwetsbare onderdelen die zich in het gezicht en het hoofd bevinden. Deze gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg, namelijk het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook bewust heeft aanvaard.

Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zwaar lichamelijk zou ontstaan en dat er dus sprake was van voorwaardelijk opzet bij verdachte. Dit zware lichamelijke letsel is ook daadwerkelijk toegebracht. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] zwaar heeft mishandeld.

02-274797-24

Feiten 1, 2, 3 en 4 De rechtbank acht deze vier feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op de bewijsmiddelen. De processen-verbaal zijn op ambtseed opgemaakt en de rechtbank heeft geen enkele reden om aan de juistheid van de inhoud ervan te twijfelen. Daarbij komt dat verdachte alle feiten deels heeft bekend: hij heeft (bij de politie) onder meer verklaard dat hij de woorden ‘Homo’, ‘kankerhoer’, ‘kankerjood’, ‘je moeder is een hoer’, ‘motherfocker’, kankerjood’ en ‘kanker-Aziaat’ heeft gezegd, dat hij heeft gezegd dat hij het graag zou willen uitvechten in de ring, dat hij tegen (het raam van) het portier van de politieauto heeft geschopt en dat hij een wiet grinder bij zich had.

Ten aanzien van feit 1 is de rechtbank van oordeel dat de uitspraak “ik pak je nog wel terug" in combinatie met de uitspraak "ik sla in de ring al je tanden eruit” als bedreiging met zware mishandeling kan worden gekwalificeerd.

4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

02-343186-24

1

op of omstreeks 25 oktober 2024 te [plaats 1] [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (meermalen)- met kracht op het gezicht en het hoofd en het lichaam te slaan en/of schoppen, en- aan de haren te trekken, en- met kracht te duwen;

2op 16 augustus 2024 te [plaats 2] , gemeente Hulst , [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] (meermalen)- op/tegen het gezicht en het hoofd en het lichaam te slaan, en- met kracht tegen het lichaam te duwen;

3op 26 oktober 2024 te [plaats 1] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 960 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;

4 op 26 oktober 2024 te [plaats 1] aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten

  • een gebroken neus, en

  • meerdere uitgeslagen en/of uitgeduwde tanden, en

  • meerdere snijwonden in haar gezicht, en

  • een verwonding op haar (rechter)oor met kraakbeenletsel, en

  • een zwelling van haar (linker)oor met wond van de oorschelp,

heeft toegebracht door die [slachtoffer 3] meerdere malen met kracht op het gezicht en het hoofd en het lichaam te slaan en te schoppen en tanden uit haar mond te slaan en/of te duwen;

02-274797-24

1in de periode 27 augustus 2024 tot en met 28 augustus 2024 te [plaats 1] [slachtoffer 4] heeft bedreigd met zware mishandeling door die [slachtoffer 4] de woorden toe te voegen "ik pak je nog wel terug" en "ik sla in de ring al je tanden eruit", terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [slachtoffer 4] in diens hoedanigheid van ambtenaar van politie;

2hij in de periode van 27 augustus 2024 tot en met 28 augustus 2024 te [plaats 1] opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 4] (brigadier bij de Eenheid Zeeland-West-Brabant) en [slachtoffer 5] (brigadier bij de Eenheid Zeeland-West-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd door- die [slachtoffer 4] de woorden toe te voegen: “kankeraziaat” en- die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] de woorden toe te voegen: “kankerhoer" en/of “homo”en/of “kankerjood” en/of “je moeder is een hoer” en/of “motherfucker” en/of “hoerenkind" en/of “ik neuk je moeder” en/of “ik neuk jou” en/of “vuile nazi” en/of “vuile kankerkind”;

3in de periode van 27 augustus 2024 tot en met 28 augustus 2024 te [plaats 1] opzettelijk en wederrechtelijk een dienstvoertuig (van de politie), dat aan Politie Zeeland-West-Brabant toebehoorden heeft beschadigd;

4in de periode van 27 augustus 2024 tot en met 28 augustus 2024 te [plaats 1] op of aan de weg, te weten [locatie] , ten behoeve van het gebruik vaneen middel als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet voorwerpen*, te weten* een joint en een wiet-grinder*,* voorhanden heeft gehad.

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 20 maanden en de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging. Voor de overtreding van feit 4 (02-274797-24) kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel. Gelet op de conclusies in het rapport van de psychiater, psycholoog en milieuonderzoeker is de tbs-maatregel aangewezen. Verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar.

6.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging verzoekt om aan verdachte, naast een straf gelijk aan de duur van het voorarrest, een andere straf op te leggen dan een tbs-maatregel met dwangverpleging. In de triple rapportage wordt een eenzijdig en onjuist beeld van verdachte neergezet en hij is het niet eens met de conclusie in het rapport. Behandeling of hulpverlening kan in een andere setting plaatsvinden dan in het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging.

6.3 Het oordeel van de rechtbank Aard en ernst van de feiten Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zware mishandeling, twee mishandelingen, de belediging van twee politieambtenaren en de bedreiging van een van hen, het bezit van hennep en het op de openbare weg aanwezig hebben van een joint en een wiet grinder. Verdachte heeft door de (zware) mishandeling van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een forse inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. Het [slachtoffer 3] was zodanig toegetakeld, dat een van de verbalisanten opmerkte dat het leek alsof haar gezicht als boksbal was gebruikt. Aan haar is door verdachte letsel toegebracht waarvoor medisch ingrijpen nodig was. Een aantal letsels was een paar maanden na het feit nog niet volledig hersteld. Gebleken is dat de mishandeling van [slachtoffer 1] een flinke impact heeft gehad op haar. Blijkens haar slachtofferverklaring is zij door de gebeurtenissen emotioneel en psychisch in zeer slechte staat, is ze angstig en heeft ze nog steeds pijn. Ook de bedreiging en belediging van de politieambtenaren zijn ernstige feiten. Zij moeten ongehinderd hun werk kunnen doen zonder dat zij daarbij worden bedreigd of in hun eer of goede naam worden aangetast. Verder is ook het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid hennep een kwalijk feit.

Persoon van verdachte De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit volgt dat hij in de periode van 2020 tot heden meermalen is veroordeeld voor geweldsfeiten, zoals mishandeling, poging tot zware mishandeling, huiselijk geweld en uitgaansgeweld, in 2021 is veroordeeld voor het bezit van drugs, in 2022 voor vernieling en in 2020 voor belediging. Er is dus sprake van (veelvuldige) recidive. Daarnaast is verdachte eerder veroordeeld voor andere strafbare feiten. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.

Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van 4 juni 2025 dat is opgemaakt door drie deskundigen (een psychiater, psycholoog en milieuonderzoeker). Hieruit volgt dat bij verdachte sprake is van een combinatie van ernstige en complexe persoonlijkheidspathologie en middelenpathologie. Er is vanaf zijn beginnende puberteit sprake van een forse scheefgroei van zijn persoonlijkheidsontwikkeling en een pervasief patroon van gedragsproblemen en disfunctioneren op sociaal-maatschappelijk vlak, waarbij een mengbeeld van antisociale, narcistische en borderline trekken op de voorgrond staan. Verdachte voldoet aan de DSM-5-TR criteria voor een antisociale-persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast kan worden gesproken van een stoornis in het gebruik van cannabis, matig van ernst. Deze combinatie van stoornissen was ook aan de hand ten tijde van de feiten en beïnvloedden hem voor wat betreft de agressieve feiten. Passend bij zijn persoonlijkheidspathologie schieten bij hem de impulscontrole, frustratietolerantie en agressieregulatie al snel tekort, waardoor hij derhalve al heel snel middels boosheid en agressie op dergelijke situaties reageert. Bij de feiten gericht op de politie geldt dat eveneens, waar zijn probleem om met autoriteit om te gaan meer in het bijzonder wordt getriggerd. Het lukt op dergelijke momenten niet om zichzelf af te remmen en te kunnen bedwingen, leidend tot de agressieve impulsdoorbraken in de vorm van de hem ten laste gelegde feiten. Geadviseerd wordt de agressieve feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Voor de overtredingen van de Opiumwet zien de onderzoekers geen doorwerking. Geadviseerd wordt deze feiten volledig aan verdachte toe te rekenen. Het risico op recidive in algemene zin en op vergelijkbare gewelddadige delicten, is zeer hoog. Vooral de combinatie van de complexe en ernstige persoonlijkheidspathologie en de middelenpathologie vormt een zeer belangrijke risicofactor. Hulpverlening is tot op heden niet van de grond gekomen, waar verdachtes ontbrekend probleembesef en -inzicht debet aan zijn. Hij overschat zijn eigen kunnen en onderschat zijn pathologie en problemen. Op alle levensgebieden spelen er al langere tijd problemen, hetgeen de beschreven pathologie versterkt en in stand houdt en vice versa. Een langdurige, intensieve klinische behandeling in een forensische setting met een hoog beveiligingsniveau is noodzakelijk, gezien het als zeer hoog ingeschatte recidiverisico alsmede de complexe pathologie. Er zal behandeling moeten plaatsvinden gericht op zijn persoonlijkheidspathologie en zijn middelenpathologie, meer in het bijzonder op het vergroten van de impulscontrole, het verbeteren van de agressieregulatie en het uitbreiden van zijn copingvaardigheden. Tevens zal een uitgebreide delictanalyse moeten worden opgesteld en zal er aandacht moeten zijn voor de vele risicofactoren. Voor een voorwaardelijk kader dient er voldoende motivatie en enige mate van inzicht te zijn. Onderzoekers schatten de duurzame bereidwilligheid tot het zich conformeren aan behandeling beperkt in. Behandeling dient bovendien gegarandeerd te zijn om het hoge recidiverisico voldoende te doen afnemen. Dit alles maakt dat een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel geen kans van slagen heeft. Ook ten aanzien van een tbs met voorwaarden schatten onderzoekers in dat verdachte onvoldoende in staat is zich langere tijd aan voorwaarden te houden en heeft deze maatregel volgens onderzoekers volstrekt onvoldoende kans van slagen. Onderzoekers zien dan ook, ondanks dat er tot op heden nog nauwelijks pogingen tot behandeling konden worden opgestart, geen andere mogelijkheid dan te adviseren om verdachte de behandeling en vervolgens stapsgewijze resocialisatie in het kader van een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Hierbij kan ook nog een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) worden overwogen in de resocialisatiefase.

De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen over de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte voor de agressieve feiten en de volledige toerekeningsvatbaarheid voor de overtredingen met betrekking tot de drugs en neemt deze over.

Tbs-maatregel Gelet op de inhoud van de rapporten van de deskundigen, de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een tbs-maatregel noodzakelijk is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:

  • bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;

  • op een van de gepleegde misdrijven (de zware mishandeling van [slachtoffer 3] ) is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;

  • de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.

Uit het rapport van de deskundigen volgt dat een langdurige, intensieve klinische behandeling in een forensische setting met een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk is, gelet op het zeer hoge recidiverisico en de complexe pathologie bij verdachte. De rechtbank ziet geen ruimte voor een minder verstrekkende maatregel zoals een tbs-maatregel met voorwaarden of het opleggen van voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel, omdat uit het rapport van de deskundigen volgt dat dit volstrekt onvoldoende kans van slagen heeft, gelet op de complexe problematiek bij verdachte, het gebrekkige ziekte-inzicht en ziektebesef en zijn beperkte motivatie. Eerdere (pogingen tot) behandelingen zijn niet van de grond gekomen. Een langdurige, intensieve klinische behandeling in een forensische setting met een hoog beveiligingsniveau is noodzakelijk, gelet op het zeer hoge recidiverisico en de complexe pathologie bij verdachte, en een andere maatregel dan de tbs-maatregel met dwangverpleging is niet toereikend om een dergelijke behandeling te kunnen bewerkstelligen. De veiligheid van de maatschappij kan op geen andere wijze worden gegarandeerd, nu er sprake is van veelvuldige recidive op het gebied van geweld en een zeer hoog recidiverisico geldt voor (onder meer) geweldsdelicten. De rechtbank zal aan verdachte daarom een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege opleggen.

De rechtbank stelt vast dat de maatregel wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

Straf Gelet op de aard, ernst en hoeveelheid van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers is de rechtbank van oordeel dat naast de tbs-maatregel een gevangenisstraf passend en noodzakelijk is. Bij het bepalen van de hoogte daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank weegt in strafmatigende zin mee dat de geweldsfeiten verminderd toegerekend kunnen worden aan verdachte en dat aan verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd waardoor hij ook langere tijd van zijn vrijheid zal zijn beroofd. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden passend en noodzakelijk.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7 De benadeelde partij

[slachtoffer 2] De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.685,= voor feit 2 (02-343186-24), bestaande uit € 935,= aan materiële schade en € 750,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

Materiële schade De rechtbank is van oordeel dat op grond van de aangifte en de (pro forma) nota van [bedrijf] voldoende vaststaat dat als gevolg van de mishandeling de bril van de benadeelde onherstelbaar beschadigd is en de kosten van een nieuwe bril € 860,= bedragen. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank niet onredelijk voor en de rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen. Ten aanzien van de kosten voor de afspraak bij de orthoptist overweegt de rechtbank dat onvoldoende is gebleken dat die afspraak daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en evenmin dat de geadviseerde doorverwijzing (volledig) te maken had met letsel als gevolg van de mishandeling, of (mede) met verandering van de sterkte van de ogen door ander oorzaken, zoals tijdsverloop. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.

Immateriële schade De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in haar eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van het gevorderde bedrag van € 750,= billijk.

De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank dus toewijsbaar tot een bedrag van € 1.610,=, waarvan € 860,= materiële schade en € 750,= immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.

De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door verdachte en (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

[slachtoffer 4] De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een schadevergoeding van € 411,= aan immateriële schade voor feit 2 (02-274797-24), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

Vast staat dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van verdachte in zijn eer en goede naam is aangetast. Mitsdien is sprake van een geval als bedoeld in artikel 6:106 BW dat recht geeft op vergoeding van immateriële schade. De situatie van de slachtoffers in de door de benadeelde ter onderbouwing van zijn vordering aangevoerde zaken zijn naar het oordeel van de rechtbank niet volledig vergelijkbaar met de situatie van de benadeelde. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 250,= billijk. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De vordering zal voor dat bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening.

De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door verdachte. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8 Het beslag

Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten 1,3 gram hennep, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu het een voorwerp betreft met betrekking tot welke het feit is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Ingevolge artikel 13a van de Opiumwet dient de onttrekking aan het verkeer van deze voorwerpen plaats te vinden.

9 De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 3 oktober 2024 in de zaak onder parketnummer 02-222890-24 ten uitvoer zal worden gelegd.

De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

10 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 57, 63, 266, 267, 285, 300, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3, 11 en 13a van de Opiumwet en artikel 2:92 en 6.1van de Algemene Plaatselijke Verordening Hulst 2017 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11 De beslissing

De rechtbank:

Vrijspraak

  • spreekt verdachte vrij van het onder 1, primair, ten laste gelegde feit van parketnummer 02-343186-24

Bewezenverklaring

  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

02-343186-24 feit 1, subsidiair: mishandeling feit 2: mishandeling feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod feit 4, primair: zware mishandeling

02-274797-24 feit 1: bedreiging met zware mishandeling, terwijl deze wordt gepleegd tegen een persoon in diens hoedanigheid van ambtenaar van politie feit 2: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, niet zijnde een lid van een algemeen vertegenwoordigend lichaam, meermalen gepleegd feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen feit 4: overtreding van het bepaalde in artikel 2:92 van de Algemene Plaatselijke Verordening Hulst 2017;

  • verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

t.a.v. 02-343186-24 (feiten 1, 2, 3 en 4) en 02-274797-24 (feiten 1, 2 en 3)

  • veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden;

  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

t.a.v. 02-274797-24 (feit 4)

  • bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde feit in de zaak met parketnummer 02-274797-24;

Maatregel

t.a.v. 02-343186-24 (feit 4)

  • gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege;

Benadeelde partijen

[slachtoffer 2]

  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 1.610,=, waarvan € 860,= aan materiële schade en € 750,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening;

  • veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

  • verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] (feit 2, parketnummer 02-343186-24) € 1.610,= te betalen, waarvan € 860,= aan materiële schade en € 750,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening;

  • bepaalt dat bij niet betaling 26 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

[slachtoffer 4]

  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van € 250,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening;

  • veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

  • verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] (feit 2, parketnummer 02-274797-24) € 250,= te betalen, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening;

  • bepaalt dat bij niet betaling 5 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Beslag

  • verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
  • 1,3 GR Hennep (Omschrijving: PL2000-2024219707-G2764504, HENNEPPLANT);

Vordering tenuitvoerlegging

  • gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 oktober 2024 in de zaak onder parketnummer 02-222890-24 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf van 1 week.

Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 september 2025.

De oudste rechter is buiten staat te tekenen.

12 Bijlage I

De tenlastelegging

02-343186-24

1hij in of omstreeks 25 oktober 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland.ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf omaan [slachtoffer 1]opzettelijkzwaar lichamelijk letsel toe te brengendie [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal.- met kracht op het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of schoppen, en/of- aan de haren te trekken, en/of- met kracht te duwen.terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid:

( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordelingmocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 25 oktober 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland.[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal,-met kracht op het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of schoppen, en/of- aan de haren te trekken, en/of- met kracht te duwen:

( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

2hij op of omstreeks 16 augustus 2024 te [plaats 2] , gemeente Hulst , althans in Nederland[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal,- op /tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te slaan, en/of- een kopstoot te geven, en/of- met kracht tegen het lichaam te duwen:

( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

3hij op of omstreeks 26 oktober 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland,opzettelijkaanwezig heeft gehadongeveer 960 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gramhennep, zijnde hennepeen middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan welaangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet

( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet )

4 Hij op of omstreeks 26 oktober 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland, aan [slachtoffer 3] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten

  • een gebroken neus, en/of

  • een of meerdere uitgeslagen en/of uitgeduwde tanden, en/of

  • een of meerdere snijwonden in/op haar gezicht, en/of

  • een verwonding op haar (rechter)oor met kraakbeenletsel, en/of

  • een zwelling van haar (linker)oor met wond van de oorschelp, heeft

toegebracht door die [slachtoffer 3] meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) op het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te schoppen en/of (tanden uit haar mond) te slaan en/of te duwen.

(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 26 oktober 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 3] meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) op het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te schoppen en/of (tanden uit haar mond) te slaan en/of te duwen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

Hij op of omstreeks 26 oktober 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) op het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te schoppen en/of (tanden uit haar mond) te slaan en/of te duwen.

(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

02-274797-24

1hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 27 augustus 2024 tot en met 28 augustus 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland,[slachtoffer 4] heeft bedreigd- met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of- met zware mishandeling,door die [slachtoffer 4] de woorden toe te voegen "ik pak je nog wel terug" en/of "ik sla in de ring al je tanden eruit", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [slachtoffer 4] in diens hoedanigheid van ambtenaar van politie;

( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 285 lid 5 Wetboek van Strafrecht)

2hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 augustus 2024 tot en met 28 augustus 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland,opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 4] (brigadier bij de Eenheid Zeeland-West-Brabant) en/of [slachtoffer 5] (brigadier bij de Eenheid Zeeland-West-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door- die [slachtoffer 4] de woorden toe te voegen: “kankeraziaat” en/of- die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] de woorden toe te voegen: “kankerhoer" en/of “homo”en/of “kankerjood” en/of “je moeder is een hoer” en/of “motherfucker” en/of “hoerenkind" en/of “ik neuk je moeder” en/of “ik neuk jou” en/of “vuile nazi” en/of “vuile kankerkind”;

( art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 267 lid 1 ahf/sub 2° Wetboek van Strafrecht)

3hij in of omstreeks de periode van 27 augustus 2024 tot en met 28 augustus 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een dienstvoertuig (van de politie), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Politie Zeeland-West-Brabant, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

4hij in of omstreeks de periode van 27 augustus 2024 tot en met 28 augustus 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland, op of aan de weg en/of op een andere voor publiek toegankelijke plaats, te weten [locatie] , een of meer middelen als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet en/of daarop gelijkende waar te gebruiken en/of voorbereidingen daartoe te verrichten en/of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben, immers heeft hij, verdachte, een joint en/of een wiet-grinder in zijn nabijheid en/of voorhanden gehad;

( art 2:92 Algemene Plaatselijke Verordening Hulst 2017 )