ECLI:NL:GHDHA:2025:1839 - Gerechtshof Den Haag - 3 juli 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
PROMIS
Rolnummer: 22-002168-22
Parketnummer: 09-767192-20
Datum uitspraak: 3 juli 2025
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 12 juli 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([land]) op [geboortedatum] 1980, thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren en 8 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.(Criminele organisatie)
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of met meerdere andere (onbekend gebleven) personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 lid 3 en/of lid 4 en/of lid 5 van de Opiumwet en/of art. 10a van de Opiumwet;
(Verkoop) hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
(Voorbereidingshandelingen) hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, van een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) zich en/of één of meer anderen meermalen, althans eenmaal, gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, immers heeft hij/hebben zij
-
( met de gebruiker van het account [account 1]) inlichtingen uitgewisseld over de prijs en/of beschikbaarheid en/of samenstelling van cocaïne en/of heroïne, en/of
-
( met de gebruiker van het account [account 2]) inlichtingen uitgewisseld over voertuigen bestemd voor het vervoer en/of bewaren van heroïne en/of cocaïne, en/of voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden voorhanden heeft/hebben gehad waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten
-
een of meerdere PGP telefoon(s), en/of
-
een of meerdere voertuigen met verborgen ruimte(s);
3.(Voorbereidingshandelingen smokkel)
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, van een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) zich en/of één of meer anderen meermalen, althans eenmaal, gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, immers heeft hij/hebben zij
-
( aan de gebruiker van het account [account 3]) informatie opgevraagd over prijzen van cocaïne en/of heroïne, en/of
-
( met [account 4]) inlichtingen uitgewisseld over het vervoer van cocaïne en/of heroïne naar het buitenland (te weten het Verenigd Koninkrijk);
4.(Beslag uit voertuig)
hij op één of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, -110 kilo cocaïne, en/of -64,5 kilo heroïne, een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
5.(Witwassen ivm chats volgens AMB.009)
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 april 2020 te Den Haag en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, 6.414.245 euro, althans 1.100.000 euro, althans meerdere grote geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen, omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat deze voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf;
(Witwassen ivm aangetroffen contanten) hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, meerdere geldbedragen, te weten onder andere:
-
135.000 euro (aangetroffen in de woning), en/of
-
481.650 euro (aangetroffen in BMW), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen, omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat deze voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, een geldbedrag, te weten 135.000 euro en/of 481.650 euro, voorhanden heeft gehad onmiddellijk afkomstig uit enig eigen misdrijf.
Vordering van de advocaten-generaal
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd ten aanzien van de bewezenverklaring en zal worden vernietigd ten aanzien van de opgelegde straf. De advocaten-generaal hebben gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 84 maanden, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een geldboete ter hoogte van € 870.000,-, bij niet voldoen te vervangen door 1 jaar hechtenis. Voorts is gevorderd om het inbeslaggenomen voertuig te onttrekken aan het verkeer en de inbeslaggenomen geldbedragen verbeurd te verklaren. Ook is gevorderd dat de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven zal worden bij de einduitspraak.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van de onder 1, 2 (primair en subsidiair) en 5 tenlastegelegde feiten partieel nietig verklaard dient te worden. De dagvaarding voldoet niet aan de eisen die daaraan worden gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) omdat onduidelijk is welke specifieke gedragingen de verdachte worden verweten en waartegen hij zich dientengevolge dient te verdedigen.
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat het verwijt in de onderhavige zaak gelet op de inhoud en strekking van het procesdossier duidelijk is en de dagvaarding aldus geldig is.
Het hof stelt voorop dat de tenlastelegging een zodanige opgave van het feit dient te zijn, dat - in combinatie met het onderliggende dossier - voldoende duidelijk is waartegen de verdachte zich moet verdedigen.
Onder feit 2 op de tenlastelegging wordt de verdachte primair verweten dat hij in de periode van 1 mei 2020 tot en met 9 maart 2021 in Den Haag en/of elders in Nederland meermalen opzettelijk cocaïne en/of heroïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd. In de tekst van de tenlastelegging wordt weliswaar niet gespecificeerd om welk gewicht, welke exacte gedraging of welke datum het telkens per incident gaat, maar dat betekent nog niet dat het verwijt onvoldoende concreet is. Het procesdossier bevat processen-verbaal van identificatie waarin enkele accounts van versleutelde berichtenservices aan de verdachte worden toegeschreven en processen-verbaal waarin een selectie van de chatberichten van deze accounts wordt weergegeven, inclusief de datum waarop deze chatberichten telkens zijn verstuurd. Deze processen verbaal maakten al bij de voorgeleiding bij de rechter-commissaris in eerste aanleg deel uit van het strafdossier, zodat het voor de verdachte van meet af aan duidelijk moet – of ten minste: kon - zijn geweest waartegen hij zich heeft te verweren. Hetzelfde geldt voor hetgeen onder 1 en 5 ten laste is gelegd, welke feiten eveneens (deels) zijn gebaseerd op chatberichten in het strafdossier die aan de verdachte worden toegeschreven. Daarmee voldoet de dagvaarding naar het oordeel van het hof aan de eisen die daaraan worden gesteld in artikel 261 Sv. Het verweer slaagt niet en het hof beschouwt de dagvaarding als geldig.
Rechtmatigheid EncroChat- en SkyECC-gegevens
De verdediging heeft op grond van meerdere argumenten verweer gevoerd ten aanzien van de rechtmatigheid van het verkrijgen en het gebruik van EncroChat- en SkyECC-gegevens, met als gevolg bewijsuitsluiting van het EncroChat- en SkyECC-bewijs. Het hof zal – voor zover van hier belang – specifieke argumenten van de verdediging hierna bij de beoordeling betrekken.
Het hof overweegt, deels in navolging van de rechtbank, als volgt.
Feitelijke gang van zaken onderzoek EncroChat
Vanaf 2017 vond er in onder meer Frankrijk en Nederland vrijwel gelijktijdig onderzoek plaats naar EncroChat. De verdenking was dat EncroChat en de daaraan gelieerde personen zich schuldig maakten aan witwassen, deelname aan een criminele organisatie en aan medeplichtigheid aan strafbare feiten die door de gebruikers van de diensten van EncroChat werden gepleegd.
In het Franse onderzoek heeft een Franse rechter op aanvraag van het Franse openbaar ministerie op 30 januari 2020 toestemming gegeven voor het gebruik van een interceptiemiddel vanaf een server van EncroChat in Roubaix, Frankrijk. Het interceptiemiddel is vanaf 1 april 2020 ingezet. Door de inzet ervan kon in de periode van 1 april 2020 tot en met 26 juni 2020 (live) informatie van de EncroChat-telefoons worden verzameld.
Op 10 februari 2020 is het Nederlandse onderzoek genaamd 26Lemont gestart, een vervolg op een eerder onderzoek genaamd 26Bismarck, gericht op het bedrijf EncroChat, de daaraan gelieerde personen en de onbekende gebruikers ervan.
Nadien heeft de officier van justitie van het onderzoek 26Lemont op grond van artikel 126dd Sv toestemming gegeven om de EncroChat-gegevens te verstrekken aan onderhavig onderzoek Eems.
Feitelijke gang van zaken onderzoek SkyECC Vanaf 2018 vond in Nederland onderzoek plaats naar SkyECC in een onderzoek onder de naam 13Yucca, dat was gericht op criminele samenwerkingsverbanden waarin gebruik zou worden gemaakt van SkyECC-toestellen. Ook in Frankrijk en België vond onderzoek plaats naar SkyECC.
Op 6 december 2018 heeft het Nederlandse openbaar ministerie een Europees onderzoeksbevel (EOB) van 3 december 2018 uitgevaardigd, waarin aan de Franse autoriteiten wordt verzocht om ‘een aantal onderzoeksmaatregelen ter voorbereiding van het uiteindelijke verzoek om de door (aanvulling hof: het bedrijf) [bedrijf 1] gehoste server van Sky te tappen en de data daarna te ontsleutelen’.
Op 13 februari 2019 heeft een Franse officier van justitie een opsporingsonderzoek geopend naar SkyECC.
Op 27 mei 2019 heeft een overleg plaatsgevonden tussen Franse, Belgische en Nederlandse politieambtenaren en Europol over het onderzoek naar SkyECC. Franse rechercheurs verkregen in dit werkoverleg in het kader van de uitwisseling operationele en technische gegevens over de werking van de SkyECC-servers.
Op 14 juni 2019 heeft een Franse officier van justitie een (eerste) vordering gedaan tot het tappen van de servers van SkyECC. Op dezelfde dag heeft een Franse rechtbank toestemming daartoe verleend.
Op 16 juli 2019 heeft het Nederlandse openbaar ministerie een tweede EOB uitgevaardigd, waarin aan de Franse autoriteiten werd verzocht om verstrekking van de gegevens die waren verkregen door middel van het tappen van de servers van SkyECC. In het EOB is onder meer vermeld:
‘In een EOB van 3 december 2018 is verzocht om een aantal onderzoeksmaatregelen ter voorbereiding van het uiteindelijke verzoek om de door [bedrijf 1] gehoste server(s) van Sky te tappen en de verkregen (gesprek)data daarna te ontsleutelen. […]. Inmiddels hebben wij vernomen dat in Frankrijk een eigen strafrechtelijk onderzoek is gestart. In dit onderzoek is recent een tap aangesloten die het dataverkeer tussen de twee door Sky bij [bedrijf 1] gebruikte servers af tapt.’
Informatie verkregen door de Franse autoriteiten via de IP-taps is in juli 2019 op basis van het Cybercrimeverdrag met het Nederlandse openbaar ministerie gedeeld.
Na gezamenlijk overleg is door Frankrijk, België en Nederland op 13 december 2019 een JIT opgericht om de verdenkingen tegen SkyECC (de bedrijven [bedrijf 2]/[bedrijf 3]) nader te onderzoeken.
Op 11 december 2020 heeft het openbaar ministerie in Nederland een onderzoek genaamd 26Argus gestart, gericht op de onbekende gebruikers van de diensten van SkyECC. Dit onderzoek was een voortzetting het eerdere onderzoek 13Yucca, aangevuld met informatie uit onderzoek Werl.
Het Nederlandse openbaar ministerie heeft bij de rechter-commissaris in Rotterdam een vordering ingediend om een machtiging op grond van de artikelen 126t Sv en (later) 126uba Sv te verkrijgen in verband met de mogelijke inbreuk op de privacy van gebruikers van SkyECC- toestellen in Nederland. De rechters-commissarissen hebben de gevorderde machtiging verleend op 15 december 2020.
Op 26 oktober 2021 heeft de officier van justitie van het onderzoek Argus op grond van artikel 126dd Sv toestemming gegeven om de verkregen SkyECC-gegevens te verstrekken aan onderhavig onderzoek Eems.
Het hof stelt voorop dat, daar waar de interceptie van de Encrochat- en SkyECC-gegevens plaatsvond onder de verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten, het interstatelijk vertrouwensbeginsel met zich brengt dat beslissingen van die Franse autoriteiten die aan het verrichtte onderzoek ten grondslag liggen, worden gerespecteerd en dat ervan wordt uitgegaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht (vgl. Hoge Raad 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913). Onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof van justitie) van 30 april 2024 (ECLI:EU:C:2024:372) heeft de verdediging bepleit dat op grond van artikel 31 van de Europees onderzoeksbevel (EOB)-richtlijn (Richtlijn 2014/41/EU) ten aanzien van EncroChat en SkyECC een kennisgeving aan andere lidstaten – in casu Nederland - had moeten worden gezonden van de interceptie die plaatsvond ten aanzien van gebruikers op hun grondgebied. Nu Frankrijk hieraan niet heeft voldaan zijn de naar nationaal recht bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar de - al dan niet geïdentificeerde - gebruikers zich bevonden ten tijde van de Franse interceptie van hun telecommunicatie buiten spel gezet en gehouden, aldus de verdediging. Dit verweer slaagt niet. Het toepassingsgebied van een EOB wordt bepaald in artikel 3 van Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het onderzoeksbevel in strafzaken, 1 mei 2014, L 130/1 (hierna: Richtlijn 2014/41). Dit artikel 3 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Het EOB omvat alle onderzoeksmaatregelen met uitzondering van het instellen van een gemeenschappelijk onderzoeksteam en de bewijsgaring in het kader van een dergelijk onderzoeksteam zoals voorzien in artikel 13 van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (“de overeenkomst”) en in Kaderbesluit 2002/465/JBZ van de Raad,(…).”
Het hof concludeert dat Richtlijn 2014/41 derhalve niet van toepassing is als het gaat om bewijsgaring en uitwisseling/overdracht van die bewijsgegevens tussen twee of meerdere lidstaten die een gemeenschappelijk onderzoeksteam (Joint Investigation Team ofwel JIT) hebben gevormd. Het hof ziet - anders dan het verzoek van de verdediging – geen reden om in dit kader ter verduidelijking prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie.
In het arrest van het Hof van Justitie van 30 april 2024 (ECLI:EU:C:2024:372), waarnaar de verdediging in het kader van de gestelde notificatieplicht heeft verwezen, gaat het om een zaak waar het Duitse openbaar ministerie door middel van een EOB aan de Franse autoriteiten overdracht had verzocht van de door Frankrijk middels interceptie reeds verkregen EncroChat-gegevens. Nu de Encrochat-gegevens waar het in het onderhavige onderzoek om gaat, door Nederland zijn verkregen in het kader van een JIT, zoals hiervoor al weergegeven, is het door de verdediging aangehaalde arrest van het Hof van Justitie voor het onderhavige onderzoek Eems reeds om die reden niet relevant.
Het hof passeert voorts het door de verdediging gedane beroep op de uitspraak van de rechtbank Berlijn van 19 december 2024, die naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van 30 april 2024 is gedaan, omdat de Duitse situatie niet vergelijkbaar is met die in het onderzoek Eems nu Duitsland geen deel uitmaakte van het JIT met Frankrijk. Nadere overweging met betrekking tot de EncroChat-data Uit de hiervoor weergegeven feitelijke gang van zaken in het onderzoek naar EncroChat volgt dat Frankrijk de verzamelde EncroChat-gegevens aan Nederland heeft verstrekt in het kader van een JIT-overeenkomst. Dat de JIT-overeenkomst pas op 10 april 2020 werd getekend terwijl de Franse interceptie reeds was aangevangen op 1 april 2020, zoals door de verdediging is aangevoerd, noopt niet tot een andere conclusie. Zoals hiervoor reeds is weergegeven, heeft het Nederlandse openbaar ministerie al op 13 maart 2020 bij de rechter-commissaris in Rotterdam een vordering ingediend om een machtiging op grond van de artikelen 126uba en 126t Sv te verkrijgen. De rechter-commissaris heeft op 27 maart 2020 een gecombineerde ‘machtiging bevel tot binnendringen en het doen van onderzoek in een geautomatiseerd werk ex artikel 126uba Sv’ en een ‘machtiging bevel opnemen van (tel)communicatie ex artikel 126t Sv’ verleend en daarin onder meer voorwaarden gesteld aan het gebruik van de EncroChat-gegevens in Nederlandse onderzoeken. Hieruit volgt dat de Nederlandse autoriteit voorafgaand aan de inzet van het interceptiemiddel in Frankrijk van de voorgenomen interceptie op de hoogte was.
Nadere overweging met betrekking tot de SkyECC-gegevens Dat Frankrijk ook de in het onderzoek Eems relevante SkyECC-gegevens aan Nederland heeft verstrekt in het kader van een JIT-overeenkomst, volgt uit de hiervoor weergegeven feitelijke gang van zaken met betrekking tot het onderzoek naar SkyECC. Hieruit blijkt voorts dat door Frankrijk, Nederland en ook België zowel voorafgaand aan als tijdens het JIT is samengewerkt, onder andere middels het onderling delen van kennis en expertise. Ook blijkt dat Nederland bij het plaatsen door Frankrijk van de IP-taps in juni 2019 daarvan al op de hoogte was. In mei 2019 had in dat verband reeds een overleg plaatsgevonden waaraan Nederland en Frankrijk hebben deelgenomen. Voorts zijn de middels de IP-tap verkregen gegevens direct op vrijwillige basis met de Nederlandse politie gedeeld, hetgeen achteraf, na een Nederlands EOB aan Frankrijk gedateerd 16 juli 2019, op 2 augustus 2019 is geformaliseerd door middel van een Franse toestemming om de data te gebruiken binnen een Nederlands strafrechtelijk onderzoek. Aldus was Nederland voorafgaand aan de inzet van het interceptiemiddel in Frankrijk op de hoogte van de voorgenomen interceptie. Nadere overweging met betrekking tot document D2
In hoger beroep heeft de verdediging een beroep gedaan op een document, te weten een brief van 19 augustus 2019, opgesteld door [brigadier], brigadier van politie te Frankrijk en gericht aan [afdelingscommissaris], afdelingscommissaris Centraal Bureau voor de bestrijding van criminaliteit op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (hierna: document D2). Blijkens de aanhef betreft de brief een in kennis stelling van de resultaten van een onderzoek dat is uitgevoerd door ambtenaren van het Centraal bureau voor de bestrijding van criminaliteit op het gebied van informatie- en communicatietechnologie. De verdediging heeft onder verwijzing naar een passage in document D2 – verkort weergegeven – betoogd dat de Nederlandse betrokkenheid bij de onderschepping van SkyECC-gegevens in Frankrijk zodanig groot was dat de gelding van het interstatelijk vertrouwensbeginsel geen gegeven meer kan zijn.
Het hof volgt dit verweer niet. In document D2 wordt een uiteenzetting gegeven van de wijze waarop de Franse autoriteiten in februari 2019 zelfstandig een onderzoek naar SkyECC zijn gestart en hebben uitgevoerd. Tevens wordt beschreven op welke wijze sprake is geweest van informatie-uitwisseling dienaangaande, onder meer met de Nederlandse autoriteiten, en welke (interstatelijke) wettelijke basis hieraan ten grondslag heeft gelegen.
In het Franse opsporingsonderzoek naar SkyECC is toestemming gevorderd en verkregen voor het tappen van de servers van SkyECC, hetgeen tot een IP-tap op de SkyECC-servers op 24 juni 2019 respectievelijk 26 juni 2019 heeft geleid. Uit de vordering van de Franse officier van justitie en uit de toestemming van de Franse rechtbank volgt niet dat die vordering is gedaan om uitvoering te geven aan een Nederlands verzoek tot interceptie van de servers van SkyECC. Dat het Nederlandse openbaar ministerie voornemens was de Franse autoriteiten te verzoeken om een interceptie uit te voeren op de servers van SkyECC en dat het openbaar ministerie de Franse autoriteiten van dat voornemen op de hoogte heeft gesteld, maakt het voorgaande niet anders.
Ook als kan worden aangenomen dat het plaatsen van de IP-tap op de SkyECC-servers heeft plaatsgevonden na het in document D2 genoemde verzoek van Nederland, vindt de stelling van de verdediging dat dit is gegrond op en gedaan ter uitvoering van een Nederlands verzoek, geen steun in andere documenten uit het Franse opsporingsonderzoek, in het bijzonder de hiervoor genoemde Franse vordering tot toestemming voor het tappen van die SkyECC-servers van 14 juni 2019. Het hof onderschrijft dan ook niet het standpunt van de verdediging dat vanwege de hiervoor geciteerde mededeling in document D2 moet worden geconcludeerd dat met het tappen van de servers van SkyECC toepassing werd gegeven aan een opsporingsbevoegdheid in Frankrijk op initiatief van de Nederlandse autoriteiten, of (mede) onder verantwoordelijkheid daarvan.
Omdat Frankrijk de IP-taps heeft geplaatst, brengt het interstatelijk vertrouwensbeginsel mee dat de Nederlandse strafrechter de rechtmatigheid daarvan niet mag toetsen. Dat zou slechts anders kunnen zijn indien door een Franse rechter onherroepelijk is vastgesteld dat de plaatsing van de IP-taps naar Frans recht onrechtmatig was, dan wel wanneer er aanwijzingen zouden zijn dat de wijze van verkrijging afbreuk doet aan de ‘overall fairness’ van de Nederlandse strafprocedure. De verdediging heeft geen feiten naar voren gebracht waar dit uit volgt. Het hof ziet ook overigens geen aanwijzingen dat deze uitzonderingen zich hebben voorgedaan.
Live interceptie in strijd met het evenredigheidsbeginsel? De verdediging heeft verder nog aangevoerd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel een weerlegbaar vermoeden behelst. De live-interceptie van de EncroChat- en SkyECC-gegevens acht de verdediging onder verwijzing naar de uitspraak van het Hof van Justitie van 6 oktober 2020 (ECLI:EU:C:2020, La Quadrature du Net) onrechtmatig wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel. Live-interceptie zou als datavergaringsregime alleen mogen plaatsvinden bij hen waarvan objectief is gebleken dat hun handelen van belang is vanwege een terroristische dreiging, welke in het geval van EncroChat en SkyECC niet aan de orde was. Volgens de verdediging weerlegt dit het vermoeden van rechtmatigheid.
Het hof verwerpt ook dit verweer. Het hof stelt ook in dit verband voorop dat het vertrouwensbeginsel meebrengt dat de Nederlandse strafrechter de rechtmatigheid van de verkrijging van de EncroChat- en SkyECC-gegevens in beginsel niet mag toetsen, behoudens de eerdergenoemde uitzonderingen. Door de raadsman is niet betoogd dat (een van) die uitzondering(en) aan de orde zou zijn. Bovendien handelen de uitspraken La Quadrature du Net (I en ook II) van het Hof van Justitie over de rechtmatigheid van de verwerking van verkeers- en locatiegegevens en identificerende gegevens, en niet over de verkrijging van cryptocommunicatie-gegevens (inhoud en metadata). In hetgeen door de verdediging is aangevoerd ziet het hof geen grond om de live interceptie onrechtmatig te achten.
Conclusie ten aanzien van de rechtmatigheidsverweren
Nu het hof niet is gebleken van enig vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, wordt het verzoek om bewijsuitsluiting op grond van voorgaande feiten en omstandigheden afgewezen.
Het hof wijst tenslotte de voorwaardelijke reeds eerder ingediende en weer herhaalde onderzoekswensen, zoals die zijn geformuleerd ter terechtzitting en neergelegd in de pleitnotitie van 13 juni 2022, af. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het inwilligen van deze onderzoekswensen niet noodzakelijk.
De bewijsbeslissing
Inleiding
De zaak tegen de verdachte maakt deel uit van onderzoek Eems. In dit onderzoek is tegen de verdachte en zijn medeverdachten de verdenking gerezen dat zij zich - onder meer – hebben bezig gehouden met (internationale) handel in harddrugs en dat zij daarbij een criminele organisatie hebben gevormd. Een aantal van de verdachten binnen onderzoek Eems zijn broers van elkaar, die allen de achternaam [achternaam verdachte] dragen en daarom hierna met de voornaam zullen worden genoemd. De verdachte is één van deze broers.
De verdenking jegens de verdachte berust in belangrijke mate op via EncroChat- en SkyECC-accounts gevoerde chatberichten die aan hem worden toegeschreven. Daarom zal het hof eerst de vraag beantwoorden of de verdachte inderdaad de gebruiker was van de aan hem toegeschreven accounts. Vervolgens zullen de onder 2 tot en met 6 tenlastegelegde feiten worden besproken. Tot slot wordt een oordeel gegeven over de onder 1 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie.
Identificatie
De verdachte wordt onder meer verweten dat hij met anderen communiceerde via de versleutelde berichtendienst EncroChat, met de gebruikersnamen [account 5] en [account 6], en via de versleutelde berichtendienst SkyECC met de gebruikersnamen [account 7] en [account 8].
Bewijsmiddelen
Het procesdossier bevat ten aanzien van het account [account 6] het volgende.
[account 1] stuurt hierop chatberichten naar [account 6]:
Bovenstaande chatberichten suggereren dat [account 1] en [account 6] broers zijn.
- Uit de historische gegevens van het IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] bleek dat de telefoon gebruikt is in de periode van 29 januari 2020 tot en met 12 april 2020. Uit deze gegevens blijkt dat de telefoon in deze periode in de nachtelijke uren in totaal 32 keer gebruik maakte van een basisstation die de woning aan de [adres 1] te Den Haag binnen zijn bereik heeft. [adres 1] te Den Haag is het BRP-adres van de verdachte.
[15]
Het procesdossier bevat ten aanzien van [account 5] het volgende.
-
Uit onderzoek is gebleken dat de gebruiker van [account 24] [medeverdachte 4]
[16] is. Uit een telecommunicatieonderzoek voor nummervergadering van de verdachte kwam in de directe omgeving van de [adres 1] te Den Haag het IMEI-nummer [IMEI-nummer 2] naar voren. Uit de historische gegevens is naar voren gekomen dat deze telefoon gebruikt is in de periode van 7 april 2020 tot en met 12 juni 2020. -
Uit deze gegevens blijkt dat de telefoon in deze periode in de nachtelijke uren in totaal 57 keer gebruik maakte van een basisstation die de woning aan de [adres 1] te Den Haag binnen zijn bereik heeft.
[17]
Het procesdossier bevat ten aanzien van SkyECC-account [account 7] het volgende.
Het procesdossier bevat ten aanzien van [account 8] het volgende.
-
Uit onderzoek is gebleken dat het IMSI-nummer [IMSI-nummer 2] is gekoppeld aan het SkyECC-account [account 8] en is gebruikt in de periode van 12 januari 2020 tot en met 4 augustus 2020. Bij dit SkyECC-account werd de nickname '[naam 17]' gebruikt.
[19] -
Het vermoeden is dat ook [medeverdachte 1] de nickname '[deel naam 17]' gebruikt.
[20] -
Op 14 april 2020 om 13:43:07 uur stuurt het SkyECC-account [account 8] naar [account 26] het volgende bericht: “Mijn nieuwe encro is account 5].”
[22]
Het oordeel van het hof Op grond van deze bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat de verdachte de gebruiker was van EncroChat-accounts [account 6] en [account 5] en SkyECC-accounts [account 8] en [account 7]. Gelet op de onderlinge samenhang tussen de verschillende feiten en omstandigheden waarop de identificatie van de verdachte is gebaseerd, heeft het hof geen aanleiding om aan die identificatie te twijfelen. In het oog springt daarbij dat zowel [account 6] als het SkyECC-account [account 8] aangeven dat [account 5] het nieuwe account is. Dit verbindt deze drie accounts met elkaar. Dat de telefoon met het SkyECC-account [account 7] ten tijde van de aanhouding van de verdachte op 9 maart 2021 in de tuin van de buren is gevonden geeft anders dan door de raadsvrouw betoogd - gelet op bevindingen over het uit het raam van de woning van de verdachte gooien van een telefoon - evenmin aanleiding om aan de identificatie te twijfelen. Daarbij is ook van belang dat dit account al op 28 januari 2021 met een IMSI-scan is gelokaliseerd op het adres van de verdachte. Nu de verdachte is geïdentificeerd als de gebruiker van de EncroChat-accounts [account 6] en [account 5] en de SkyECC-accounts [account 8] en [account 7], zal het hof daar bij de verdere bespreking en beoordeling van de ten laste gelegde feiten dan ook van uitgaan.
Feit 2, handel in harddrugs subsidiair voorbereidingshandelingen
Onder dit feit wordt de verdachte verweten dat hij heroïne/cocaïne heeft verkocht dan wel voorbereidingshandelingen daarvoor heeft gepleegd door inlichtingen uit te wisselen met anderen en een PGP-telefoon en een auto met verborgen ruimte voorhanden te hebben.
Bewijsmiddelen In de hierna weergegeven chats worden verschillende woorden gebruikt. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat de volgende in zijn berichtenverkeer gebruikte woorden de volgende betekenis hebben:
Gesprek [account 6] en account 4]
Gesprek [account 6] en [account 1]
Gesprek [account 6] en [account 2]
Uit het voorgaande maakt het hof op dat [account 6] contact heeft opgenomen met [account 2] omdat hij op zoek was naar kennelijk twee auto's die ieder 50 stuks kunnen vervoeren.
Gesprek [account 5] en [account 27]
Gesprek [account 5] en [account 4]
Op 8 maart 2021 stuurt het SkyECC-account [account 7] naar de SkyECC-accounts [account 28] en [account 29] meerdere foto's van blokken cocaïne
Op 8 maart 2021 biedt het SkyECC-account [account 7] aan de SkyECC-accounts [account 30], [account 31] en [account 28] blokken cocaïne aan en stuurt daarbij:
naar [account 30]: “27”;
naar [account 31]: “27”;
naar [account 28]: "kom snel ff kanje kijken"..“27”.
Gesprek [account 8] en [account 25]
Het oordeel van het hof
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van het hof dat de verdachte zich in de hierna te noemen pleegperiode heeft bezig gehouden met de handel in harddrugs.
Niet alle chatberichten zien op de verkoop van harddrugs, want een deel van de chatberichten gaat over de inkoop en over het inwinnen of verstrekken van informatie over prijs, hoeveelheid en kwaliteit van de harddrugs. Dat daadwerkelijk sprake was van verkopen blijkt echter uit de inhoud van de chatberichten, waarin de verdachte bijvoorbeeld zegt 'ik heb 2 dagen geleden deze bruin gewassen' en 'heb het verkocht'. In de chatberichten zijn ook geen berichten te zien waaruit blijkt dat een verkoop niet doorgaat. Mede gelet op het feit dat in de BMW van de verdachte grote hoeveelheden geld en harddrugs zijn aangetroffen
Conclusie Op grond van dit alles is het hof net als de rechtbank van oordeel dat de verdachte meermalen harddrugs heeft verkocht. Het hof zal daarom het onder 2 primair tenlastegelegde bewezen verklaren, met een pleegperiode vanaf 26 maart 2020 tot en met 9 maart 2021.
Ten aanzien van de pleegplaats overweegt het hof dat het, nu de woonplaats van de verdachte Den Haag betreft, aannemelijk is dat de chatberichten vanuit die plaats zijn verzonden. Nu dit niet met zekerheid is vast te stellen, zal het hof als pleegplaats 'Den Haag en/of elders in Nederland' bewezen verklaren.
Feit 3, voorbereidingshandelingen in- en uitvoer
Bewijsmiddelen
Gesprek [account 6] en [account 3]
Op 31 maart 2020 informeert [account 6] naar de prijs van een 'brick', vergelijkbaar met een blok in het Nederlands. Het hof houdt het er voor dat hiermee – gelet op de context en overige feiten en omstandigheden - cocaïne wordt bedoeld. [account 3] geeft daarop een prijs in naar het lijkt Britse ponden. [account 3] geeft ook aan dat de prijs omhoog is gegaan. Volgens open bronnen was de prijs voor een kilogram cocaïne in het Verenigd Koninkrijk begin april 2020 gestegen van 36.000 tot 40.000 Britse ponden.
Gesprek [account 6] en [account 4]
[account 6] geeft aan dat [account 4] kan meedoen met een transport voor 25. Het hof houdt het er voor dat hiermee – gelet op de context en overige feiten en omstandigheden - bedoeld wordt 25 stuks cocaïne en/of heroïne en dat [account 4] dit kan ophalen in de buurt van Lutterworth. Lutterworth betreft een plaats in het Verenigd Koninkrijk. Het hof heeft geen aanwijzing dat met Lutterworth iets anders dan genoemde plaats wordt bedoeld.
Het oordeel van het hof Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft gepleegd. De verdachte heeft met het EncroChat-account [account 6] met de in de tenlastelegging genoemde EncroChat-gebruikers de daar omschreven inlichtingen uitgewisseld. Die inlichtingen hebben betrekking op de internationale handel in cocaïne en/of heroïne.
Als pleegperiode zal het hof uitgaan van de periode van 31 maart 2020 tot en met 2 april 2020, omdat de berichten in die periode zijn verstuurd.
Ten aanzien van de pleegplaats overweegt het hof dat het, nu de woonplaats van de verdachte Den Haag betreft, aannemelijk is dat de chatberichten vanuit die plaats zijn verzonden. Nu dit niet met zekerheid is vast te stellen, zal het hof als pleegplaats 'Den Haag en/of elders in Nederland' bewezen verklaren.
Feit 4, voorhanden hebben harddrugs in BMW
Bewijsmiddelen
Op 9 maart 2021 is in een parkeervak gelegen aan de [adres 1] in Den Haag, in de directe nabijheid van de woning van de verdachte, een auto van het merk BMW, type X Reihe met het kenteken [kenteken 1] (hierna: de BMW), aangetroffen.
Vanaf 11 september 2018 tot en met 12 september 2020 stond deze BMW op naam van de verdachte. Sinds 12 september 2020 stond de BMW op naam van [medeverdachte 6]n, die ook verdachte is in onderzoek Eems.
De in de BMW aangetroffen blokken cocaïne met de opdruk 'ICON' komen ook voor in de chatgesprekken van de verdachte ([account 7]) op 7 en 8 maart 2021 waarbij hij foto's deelt van blokken met eenzelfde kleur en opdruk.
De verbalisant met nummer [verbalisant-nummer] heeft gerelateerd dat het hem ambtshalve bekend is dat de verdachte gebruik maakt van de BMW.
Het oordeel van het hof
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, is het hof net als de rechtbank van oordeel dat de BMW toebehoorde aan de verdachte en dat hij de harddrugs en het geldbedrag die daarin zijn aangetroffen opzettelijk aanwezig heeft gehad. Anders dan de verdediging ziet het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen is geverbaliseerd door de eerdergenoemde verbalisant [verbalisant-nummer] over zijn ambtshalve bekendheid met de verdachte als gebruiker van de BMW. Het feit dat er tijdens zijn aanhouding of in zijn woning geen bij deze BMW behorende autosleutels bij de verdachte zijn aangetroffen, doet hier niet aan af.
Feit 5, witwassen, bedragen genoemd in chatberichten
Bewijsmiddelen
Gesprek [account 5] en [account 9]
Uit bovenstaand gesprek tussen [account 5] en [account 9] maakt het hof op dat [account 5] 459.260,- heeft geteld. Het hof houdt het er voor dat hiermee – gelet op de context en overige feiten en omstandigheden - bedoeld wordt een bedrag van € 459.260,-.
Gesprek [account 5] en [account 23]
In de iCOV-rapportage van de verdachte is opgenomen dat de verdachte alleen in 2016 loon ontving en dat het gezamenlijk inkomen van hem en zijn vrouw van 2015 tot en met 2020 lag tussen de € 15.000,- en € 27.000,- netto per jaar.
Het oordeel van het hof
De eerste vraag die het hof moet beantwoorden is of de verdachte de in de chatberichten genoemde geldbedragen daadwerkelijk voorhanden heeft gehad. Het hof is van oordeel dat dit het geval is, gelet op de tekst in de chatberichten. Bovendien zijn in zijn woning en in de BMW van de verdachte grote geldbedragen aangetroffen, waaruit blijkt dat het voor de verdachte niet ongewoon was grote geldbedragenvoorhanden had. Gelet op de inhoud van de gesprekken, die betrekking hebben op harddrugs, is het vermoeden gerechtvaardigd dat de in de chatberichten genoemde geldbedragen een criminele herkomst hebben. De verdachte heeft geen verklaring gegeven voor de herkomst van deze geldbedragen. Gezien de inhoud en de context van de chatberichten en in aanmerking genomen het feit dat de verdachte de laatste jaren geen inkomsten genoot en zijn vrouw in de afgelopen jaren maximaal ongeveer € 27.000,- euro aan inkomen ontving, concludeert het hof dat het niet anders kan zijn dan dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte daarvan wist. Het hof acht evenals als de rechtbank dan ook bewezen dat de verdachte deze bedragen heeft witgewassen.
Het hof zal evenals de rechtbank de bewezenverklaring beperken tot de twee geldbedragen van € 459.260,- en € 258.275,- (totaal € 717.535,-).
Uit het dossier kan worden opgemaakt dat de geldbedragen zeer waarschijnlijk de opbrengst zijn van de verkoop van harddrugs door de verdachte, maar het hof kan dit niet linken aan concrete verkopen. Daarom zal het hof bewezen verklaren dat het afkomstig is van enigmisdrijf.
Ten aanzien van de pleegplaats overweegt het hof dat het, nu de woonplaats van de verdachte Den Haag betreft, aannemelijk is dat hij de bewezenverklaarde geldbedragen in die plaats voorhanden heeft gehad. Nu dit niet met zekerheid is vast te stellen, zal het hof als pleegplaats 'Den Haag en/of elders in Nederland' bewezen verklaren.
Feit 6, witwassen, geldbedragen in BMW en woning
Bewijsmiddelen
Op 9 maart 2021 is in de woning van de verdachte aan de [adres 1] 12 te Den Haag een geldbedrag van € 135.000,- aangetroffen.
In de onder de verdachte in beslag genomen BMW is op 9 maart 2021 in Den Haag in een rugzak een geldbedrag van € 481.650,- aangetroffen.
In de iCOV-rapportage van de verdachte is opgenomen dat de verdachte – zoals reeds hiervoor weergegeven - alleen in 2016 loon ontving en dat het gezamenlijk inkomen van hem en zijn vrouw van 2015 tot en met 2020 lag tussen deel € 15.000,- en € 27.000,- netto per jaar.
Het oordeel van het hof
Gelet op de inhoud van de chatgesprekken van de verdachte, die betrekking hebben op de handel in harddrugs, is het vermoeden gerechtvaardigd dat het aangetroffen geldbedrag in de woning van de verdachte en in de BMW een criminele herkomst heeft. De verdachte en zijn vrouw hebben geen verklaring gegeven voor de herkomst van deze geldbedragen. Gezien de inhoud en de context van de chatberichten en in aanmerking genomen het feit dat de verdachte en zijn vrouw in de afgelopen jaren maximaal ongeveer € 27.000,- euro aan inkomen ontvingen, concludeert het hof dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig is en dat de verdachte daarvan wist. De verklaring van de verdachte dat het geldbedrag in de woning bestemd was voor de afbetaling van een vordering wegens een ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in een andere strafzaak schuift het hof terzijde. Het gaat immers niet om de bestemming van het geldbedrag maar om de herkomst ervan. Daarover heeft de verdachte geen verklaring gegeven. Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte deze geldbedragen heeft witgewassen.
Omdat uit het dossier niet blijkt van welk concreet misdrijf het geldbedrag de opbrengst is, zal het hof bewezen verklaren dat het afkomstig is van enigmisdrijf, zodat het onder 6 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 1, criminele organisatie
Onder feit 1 is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, waaraan ook de andere verdachten in het onderzoek Eems hebben deelgenomen, die tot doel had om strafbare feiten te plegen zoals bedoeld in artikel 10 en 10a van de Opiumwet. Dit feit is strafbaar gesteld in artikel 11b van de Opiumwet, welk artikel een zogenoemde lex specialis vormt van artikel 140 Sr.
Onder een criminele organisatie als bedoeld in deze artikelen wordt verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Het oogmerk van de organisatie moet zijn gericht op het plegen van misdrijven – in dit geval die van artikel 10 en 10a van de Opiumwet. Van deelneming aan een criminele organisatie is sprake als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband én als de verdachte een aandeel heeft in gedragingen, dan wel gedragingen ondersteunt, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het hierboven bedoelde oogmerk. In het bestanddeel “deelneming aan” ligt tevens het opzet van de verdachte besloten. Om als deelnemer aan een criminele organisatie te kunnen worden aangemerkt is niet vereist dat komt vast te staan dat de verdachte heeft samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaakten van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest.
De bewijsmiddelen
a. In diverse processen-verbaal van identificatie staat met betrekking tot gebruikers van SkyECC- en EncroChat-accounts:
- [medeverdachte 5] gebruikte SkyECC-account [account 32];
[49] - [verdachte] gebruikte EncroChat-accounts [account 6] en [account 5] en SkyECC-accounts [account 33], [account 8] en [account 7];
[50] - [medeverdachte 4] gebruikte EncroChat-accounts [account 1] en [account 24] en SkyECC-accounts [account 34] en [account 35];
[51] - [medeverdachte 1] gebruikte SkyECC-accounts [account 36] en [account 37];
[52] - [medeverdachte 3] gebruikte EncroChat-account [account 38] en SkyECC-account [account 29];
[53] - Medeverdachte 6] had vanaf 7 maart 2021 de telefoon voorhanden waarop het SkyECC-account [account 39] stond geregistreerd.
[54]
In de chatberichten van de hiervoor genoemde accounts zijn onder meer de volgende chatberichten aangetroffen (zakelijk weergegeven):
- [account 1] naar [account 6] op 4 april 2020: Bro; Heb hier mooie toppers; Voor je; Colo; 27.250; [stuurt foto’s] hier heb ik 25 st; kan genoeg erbij halen; zeg het maar, [account 6]: oke van wie zijn die; heb gehoord worden niet hard die blijft pap?
[55] - [account 24] naar [account 5] op 6 juni 2020: Jo; Waar staat ie; Ik ga die 12 pakken [account 5]: Kom ik ben thuis?
[56] - [account 24] naar [account 5] op 7 juni 2020: Ik krijg zo die pap van opa voor die turkse ga die even tellen; Dan breng ik die naar jou; Jo moet ik die pap nu brengen; Jo; Ben er; Moet ik deze pap aan bolle geven; [account 5]: Ja; [account 24]: Oké 220 plus 80 is hier;
[57] - [account 37] naar [account 29] op 27 november 2020: Kom naar café bro; Kijk aub of niemand je volgt, [account 29]: Ok bro; Ik kom eraan [account 29] stuurt een foto van een briefje met daarop vier namen en vier bedragen. De vier bedragen opgeteld geven een totaalbedrag van € 1.072.000 (451.000 + 399.000 + 100.000 + 122.000)];
[58] - [account 29] aan [account 7] op 8 december 2020: Er is tp naar Griekenland; Van poes; Hij vraagt of dat voor interessant is; [account 7]: Ja; Vraag of ie een stukje verder komt in turkije; [...] Oke top die ierland is intressant bro heb daar goeie klanten?
[59] - [account 7] aan [account 40] op 13 december 2020: Ja bro ik heb nog tp voor deze week uk bro laatste die nog gaat ik wilde sturen maar ze hebben mij nog geen pap gestuurd; Ja broer welke; Poeder of blok; Oké wacht ik geef je zijn mail van sky kan je gelijk met hem mailen en groepchat maken tussen hun; ECC ID: [account 39];
[60] - [account 29] aan [account 37] op 14 december 2020: Ik tel hier 428; moment ik krijg meer; bro; [account 37]: 502500; moet je vragen bro; [account 29]: hij zegt hij gaat proberen; bro; [account 37]; hij heeft bro; ([account 29] stuurt foto met geld);
[61] - [account 32] naar [account 41] op 4 januari 2021: Heb hier laatste 25 nog zo zegt me broer; Ok? (stuurt foto van blok met wit poeder);
[62] - [account 36] naar [account 7] op 9 januari 2021: Je kan ze geven 28750 zo geven; [account 7] naar [account 42] op 9 januari 2021: Voor jou geef ik 28750 bro maar moet je niemand zeggen omdat ik de meest geef 29.5 maar nie; [account 42]: ja goed broer; nee niemand broer ik praat niet;
[63] - [account 36] naar [account 7] op 10 januari 2021: Dan stuur ik boforma langs je dan rijd hij gelijk naar Rotterdam [account 7]: hoeveel moet ik hem geven; stuur hem [account 36]: alles; behalve 200tjes; [account 7]: oke stuur hem [account 36]: oke laat me weten hoe veel daar is aub;
[64] - [account 7] naar [account 29] op 11 januari 2021: Heb je foto van die donkere korels; [account 29]: ja bro;
[65] - [account32] naar [account 41] op 7 februari 2021: Broer me broer vraagt mij 13 en moet halve puntje of kwartje krijgen broer ligt eraan hoeveel mensen nemen; Dus kijk maar ik moet eten broer ga niet voor niks rennen kwartje wil ik eten en dan moet ik me broer morgen vragen oké dan laat ik je weten oké morgen oké;
[66] - [account 32] naar [account 41] op 10 februari 2021: Er is 2000 binnen gekomen; Donkere en lichte; Oké dan weet jij dat ook broer; Oké kijk of je aan mij voor 12 kan geven dan zeg ik me broer dat hij liever via jou pakt; Oké; Dan pakt hij veel; [...] Die prijs krijgt me broer al broer kijk als daar wat andere prijs is laat me weten broer; Broer kijk als ze aan me broer voor 12 geven pakt hij veel oke;
[67] - [account 36] naar [account 29] op 7 februari 2021: [stuurt foto met bruine blokken met opdruk ROSE] Ik heb zo donkere bro; 13250;
[68] - [account 32] naar [account 29] op 17 februari 2021: Is goed bro voor hoeveel krijg jij ze dan a homo?; Luisteren dan gaan we morgen zeggen 26,5; Dan kunnen we kwartje pakken toch;
[69] - [account 36] naar [account 29] op 1 maart 2021: Hoi bro slm; Ik stuur je foto; [stuurt foto met plastic zak met bruine inhoud] Bid ze 13 aan bro; Daar zit je brood aan; Jij mag ze verkopen voor 13; 250 per st is je winst: kan je nieuwe tv kopen;
[70] - [account 8] naar [account 25] op 16 juni 2020: Broer luister heb ie tp klaar staan om spullen op te halen in Griekenland; En hoelang kan tp daar zijn; Kan ie dan tp regelen; donderdag of vrijdag; Ja blokken; Ja maar kan je tp regelen komende donderdag of vrijdag; Oké; 1000; Nee bro mijn broertje is daar al deze keer.
[71]
In de chatberichten die aan [verdachte]
Bij de aanhouding van de verdachten en tijdens het daarop volgende onderzoek is onder meer het volgende aangetroffen:
- in de BMW die in de directe omgeving van de woning van [verdachte] is aangetroffen: 110 kilo van een materiaal bevattende cocaïne, 64,5 kilo van een materiaal bevattende heroïne en een bedrag van € 481.650,-;
[74] - in een Citroën, type Jumpy, met kenteken [kenteken 2] (hierna: de Citroën Jumpy) achter de woning waar [medeverdachte 1] verbleef: circa 43 kilo van een materiaal bevattende cocaïne en 17 kilo van een materiaal bevattende heroïne, een geldtelmachine, en een bedrag van € 3.585.235,-;
[75] - in de woning [adres 3] te Den Haag: bakken met poederresten, 25 liter geelbruine vloeistof, 4 kilo crème poeder, een vacuüm sealmachine met mallen, een stalen persframe met krik, 10 persplaten met logo’s (o.a. Audi en een anker), een persmal met poederresten, verpakkingsmiddelen, vloeipapier, 40 rollen tape, een zak met 1.000 elastiekjes, weegschalen, mixers, een kartelmes en zeven jerrycans met Aceton;
[76] - in de woning [adres 4] te Den Haag, het verblijfadres van [medeverdachte 1]: een geldbedrag van € 18.250,-;
[77] - in de woning [adres 1]te Den Haag, het woonadres van [verdachte]: een geldbedrag van € 135.000,-;
[78] - in de woning [adres 5] te Den Haag, het woonadres van [medeverdachte 4]: een geldbedrag van in totaal € 3.975,-.
[79]
Op verschillende plekken is DNA aangetroffen wat is te herleiden naar verdachten uit het onderzoek Eems:
- in de BMW is tot [medeverdachte 3] te herleiden DNA aangetroffen op een boodschappentas Dirk, waarin blokken met een materiaal bevattende cocaïne zaten;
[80] - in de BMW is verder tot [verdachte] te herleiden DNA aangetroffen op de Adidas rugzak waarin het geldbedrag van € 481.650,- zat en is een vingerafdruk aangetroffen op een boodschappentas Lidl, waarin blokken met cocaïne zaten, en welke vingerafdruk heeft geleid tot individualisatie op [verdachte];
[81] - in de Citroën Jumpy is op twaalf verschillende plekken (waaronder op de boodschappentassen met geld, de rugzak en de handschoen onder de geldtelmachine) tot [medeverdachte 1] te herleiden DNA aangetroffen, en
[82] - in de woning [adres 3] te Den Haag is tot [medeverdachte 6] te herleiden DNA aangetroffen op een rietje van een drinkpakje Capri Sun op de salontafel in de woonkamer en tot [verdachte] te herleiden DNA op de binnenzijde van een handschoen uit een boodschappentas.
[83]
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft [medeverdachte 4] op vragen van zijn raadsman, de rechtbank en de officieren van justitie - zakelijk weergegeven – het volgende verklaard over de door hem gevoerde chatberichten
- met colo/coli wordt in de door hem gevoerde chatgesprekken gedoeld op Colombiaanse cocaïne, met boli op Boliviaanse cocaïne, met bruin op heroïne; met st of stuks wordt gedoeld op blokken cocaïne of heroïne; pap betekent geld; met een kwartje wordt € 250 bedoeld;
- hij wilde iets verdienen met de in- en verkoop van harddrugs;
- hij werd benaderd om transport te zoeken voor harddrugs van een ander en heeft daarvoor een van zijn broers benaderd;
- om drugs aan anderen te kunnen leveren zocht hij contact met een van zijn broers, waarna hij het antwoord doorgaf aan zijn contact, en
- hij kon niet zelf de prijs bepalen waarvoor hij drugs aan anderen verkocht, dit diende hij eerst aan een van zijn broers te vragen.
Het adres [adres 6] te Den Haag is het BRP-adres van [medeverdachte 5]. Hij verhuurde de woning aan [medeverdachte 6]. Het adres wordt genoemd in de chatberichten van de hierboven genoemde accounts, om elkaar te ontmoeten of geld af te leveren.
Ten aanzien van de stempels/opdrukken op de aangetroffen verpakkingen harddrugs is het volgende geverbaliseerd.
- In een telefoon in gebruik bij [medeverdachte 6] zijn Telegramberichten van 7 maart 2021 gevonden over ‘have you seen ICON’. Het SkyECC-account [account 7] ([verdachte]) verstuurde op 7 en 8 maart 2021 foto’s van blokken ICON. Het SkyECC-account [account 32] ([medeverdachte 5]) verstuurde op 8 maart 2021 een foto van een blok ICON met groen verpakkingsmateriaal. [medeverdachte 5] verstuurt dezelfde foto die [verdachte] eerder stuurde, en [medeverdachte 4] en [verdachte] sturen een foto door die eerder door [medeverdachte 1] is gestuurd.
[92] - In de BMW van [verdachte] (op naam van [medeverdachte 6]
[93] ) is op 9 maart 2021 een groot aantal groene blokken met de opdruk ICON gevonden, in totaal 110 kilo.[94] - In de Citroën Jumpy van [medeverdachte 1] zijn 43 blokken van een materiaal bevattende cocaïne aangetroffen, waaronder een aantal groene pakketten met de opdruk ICON, een aantal zilveren pakketten met de opdruk "Mercedes-Benz" en een aantal donker gekleurde pakketten met de opdruk van een anker.
[95] - Het SkyECC-account [account 7] ([verdachte]) stuurde op 24 februari 2021 naar het SkyECC-account [account 40]: Slm bro als je echt haast hebt kan ik je 7 geven die zijn kant en klaar maar wollah zitten 200 erin ik wilde ze ook sturen als je haast heb geef ik je die laat ik gelijk maken is anker br.
[96] - In de woning [adres 3] te Den Haag zijn persplaten met logo’s van Audi en een anker en een boodschappentas met vellen A4-papier aangetroffen met daarop logo’s van Audi en van een anker.
[97] - In chatberichten van de gebruiker van SkyECC-account [account 29] (geïdentificeerd als [medeverdachte 3]) werden op 2 maart 2021 afbeeldingen van (vermoedelijk) blokken cocaïne met stempels AUDI en Mercedes gestuurd en de tekst: 'Ja deze is garantie bro' (...) 'Zijn toppers bro'.
[98]
i. In de BMW, de Citroën Jumpy en een Volkswagen Up met kenteken [kenteken 3] (hierna: de VW Up) op naam van [medeverdachte 5] zijn professioneel ingebouwde verborgen ruimtes aangetroffen.
In augustus 2019 zijn gesprekken opgenomen die zijn gevoerd tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] toen [medeverdachte 1] gedetineerd zat in de Penitentiaire Inrichting (P.I.) Alphen aan den Rijn. In de gesprekken gaat het onder meer over opdrachten die [medeverdachte 3] krijgt om ‘een bak’ weg te halen (waarmee boetes worden gemaakt), wordt gesproken over ‘[naam 19]’ en ‘[naam 20]’ en ‘[account 1]’, geeft [medeverdachte 1] de instructie ‘Leg/geef/lever hem 2 kilo’ en wordt gesproken over een bak die [medeverdachte 3] gaat wegbrengen, waarbij [medeverdachte 1] uitleg geeft over een afstandsbediening.
Op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen stelt het hof - grotendeels met de rechtbank - het volgende vast.
De verdachten zijn allen geïdentificeerd als gebruiker van één of meer accounts van de versleutelde berichtendiensten EncroChat en SkyECC. Dit geldt alleen niet voor [medeverdachte 6], die enkel een SkyECC-telefoon voorhanden heeft gehad (maar bij wie het hof niet bewezen acht dat hij met deze telefoon versleutelde chatberichten heeft uitgewisseld), en voor [medeverdachte 2]. Ten aanzien van [medeverdachte 2] acht het hof niet bewezen dat hij heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. In het navolgende wordt hij niet begrepen onder ‘de verdachten’.
Via de EncroChat- en SkyECC-accounts hadden de verdachten contact met elkaar en met derden over de aankoop, de verkoop, de prijzen en het vervoer van heroïne en cocaïne. Uit de chatberichten blijkt dat de verdachten onderling en met derden harddrugs verhandelden, dat zij grote geldbedragen beschikbaar hadden en ook aan elkaar overhandigden en dat gesproken werd over vervoer van drugs via transportlijnen uit onder andere Zuid-Amerika.
Bij doorzoeking van de woningen en voertuigen van de verdachten zijn op meerdere plekken grote hoeveelheden harddrugs, drugsgerelateerde goederen en grote geldbedragen aangetroffen. Dit betreft met name de voertuigen die zijn aangetroffen bij of in de directe omgeving van de woningen van [medeverdachte 1] en [verdachte] en de woning van [verdachte]. In de woning [adres 3] te Den Haag zijn veel drugsgerelateerde goederen aangetroffen, die erop duiden dat deze woning is gebruikt als productielocatie van harddrugs. Zo zijn daar persplaten aangetroffen met logo’s (Audi en een anker) die ook op een aantal cocaïneblokken zaten die zijn gevonden in de genoemde voertuigen. In de BMW, de Citroën Jumpy en de woning [adres 3] te Den Haag zijn DNA-sporen en vingerafdrukken gevonden die zijn te herleiden naar verschillende verdachten. Verder zijn in drie voertuigen professioneel ingebouwde verborgen ruimtes aangetroffen, terwijl daarover ook in de chatberichten werd gesproken.
De verdachten konden bovendien tegelijkertijd beschikken over blokken cocaïne met de opdruk ICON. Zo werden op 7 en 8 maart 2021 foto’s rondgestuurd, eerst door [medeverdachte 1] en [verdachte] en vervolgens ook door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4], waarbij deze blokken te koop werden aangeboden aan anderen. Op 9 maart 2021 werden in voertuigen van [medeverdachte 1] en [verdachte] vele blokken van een materiaal bevattende cocaïne met de opdruk ICON aangetroffen. Dit duidt op een gestructureerde samenwerking met betrekking tot de aankoop, het voorhanden hebben en de handel in cocaïne.
De woning [adres 6] te Den Haag was - zo blijkt uit de chatberichten - een ontmoetingsplek voor de verdachten en hun contacten en werd gebruikt om (hard)drugs en geld op te halen of te brengen.
Uit het procesdossier blijkt dat in de samenwerking tussen de verdachten een zekere rolverdeling is aan te wijzen. Met de voorbereiding van de invoer en uitvoer van harddrugs vanuit en naar het buitenland hielden met name [medeverdachte 1] en de verdachte zich bezig, zo blijkt uit hun chatberichten. Bij deze twee verdachten zijn ook de grote hoeveelheden harddrugs en contant geld aangetroffen. De aansturende rol van [medeverdachte 1] blijkt ook uit de gesprekken uit 2019 die in de P.I. zijn opgenomen, waarin het lijkt te gaan over [medeverdachte 4] en over een auto met stashruimte. De harddrugs werd binnen Europa en in Nederland met name verhandeld door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3]. Daarbij is te zien dat zij harddrugs te koop aanbieden of door anderen worden gevraagd om harddrugs te regelen. In deze chatberichten valt op dat zij de verkoopprijzen eerst moeten afstemmen, zoals ook uit de verklaring van [medeverdachte 4] ter terechtzitting blijkt. Hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de blokken ICON laat zien dat de harddrugs eerst beschikbaar waren voor [medeverdachte 1] en [verdachte] en dat [medeverdachte 4], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] deze harddrugs aan derden te koop hebben aangeboden, terwijl ze de harddrugs niet zelf voorhanden hadden. [medeverdachte 5] heeft niet alleen chatberichten gestuurd over de verkoop van harddrugs, maar bezat ook een auto met stashruimte en heeft zijn woning aan de [adres 6] te Den Haag ter beschikking gesteld. Hij verhuurde deze aan [medeverdachte 6], die gold als de loopjongen van de andere verdachten. [medeverdachte 6] verrichtte onder meer koeriersdiensten als er drugs of geld vervoerd moest worden. [medeverdachte 6] woonde in de woning die door de andere verdachten werd gebruikt als ontmoetingsplek in het kader van de criminele organisatie.
Ten aanzien van de pleegperiode zal het hof aansluiting zoeken bij het vroegst aanwijsbare moment waarop de verdachte bij de organisatie betrokken was. Uit de chatberichten blijkt een onderlinge samenwerking die teruggaat tot in elk geval april 2020. In de zaak van de verdachte vanaf 4 april 2020 (de datum waarop hij contact had met [medeverdachte 4] via EncroChat).
Ten aanzien van de pleegplaats overweegt het hof dat het, nu de woonplaats van de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten Den Haag betreft, aannemelijk is dat het deelnemen door de verdachte vanuit Den Haag heeft plaatsgevonden. Nu dit niet met zekerheid is vast te stellen, zal het hof als pleegplaats ‘Den Haag en/of elders in Nederland’ bewezen verklaren.
Het hof zal - gelet op het voorgaande - onder feit 1 bewezen verklaren dat de verdachte gedurende de periode 4 april 2020 tot en met 9 maart 2021 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot doel had het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 10, derde, vierde en vijfde lid, en 10a van de Opiumwet.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in of omstreeks de periode van 4 april 2020 tot en met 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of*[medeverdachte 4]* en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of met een of meerdere andere (onbekend gebleven) perso*(o)n(en)*, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 lid 3 en/of lid 4 en/of lid 5 van de Opiumwet en/of art. 10a van de Opiumwet;
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 maart 2020 tot en met 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, meermalen,althans eenmaal, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1; 3. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 maart 2020 tot en met 2 april 2020 te Den Haag en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, van een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) zich en/of één of meer anderen meermalen, althans eenmaal, gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, immers heeft hij/hebben zij
-
( aan de gebruiker van het account [account 3]) informatie opgevraagd over prijzen van cocaïne en/of heroïne, en/of
-
( met [account 4]) inlichtingen uitgewisseld over het vervoer van cocaïne en/of heroïne naar het buitenland (te weten het Verenigd Koninkrijk);
hij op één of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, -110 kilo een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 en/of -64,5 kilo een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1; 5. hij in of omstreeks de periode van 12 april 2020 tot en met 13 april 2020 te Den Haag en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, 717.535 euro, althans 1.100.000 euro, althans meerdere grote geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen, omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat dit voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf;
hij in of omstreeks de periode vanop1 januari 2021 tot en met 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, meerdere geldbedragen, te weten onder andere:
-
135.000 euro (aangetroffen in de woning), en/of
-
481.650 euro (aangetroffen in de BMW), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen, omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat deze voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde lid, vierde en vijfde lid en 10a van de Opiumwet.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod. meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
witwassen.
Het onder 6 primair bewezenverklaarde levert op:
witwassen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende de bewezenverklaarde periode schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne en heroïne en aan het treffen van voorbereidingshandelingen voor de in- en uitvoer van cocaïne en heroïne. Dat deed hij op professionele wijze. Hij communiceerde via twee versleutelde SkyECC-accounts en twee Encrochat-accounts (een handelwijze die vooral in het criminele circuit wordt gebruikt), waarmee hij berichten uitwisselde waarin veelvuldig gesproken werd over de koop en verkoop van heroïne en cocaïne, in grote hoeveelheden en met een enorme waarde.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van in totaal € 1.334.185,-, waarvan een geldbedrag van meer dan € 600.000,- in contanten werd aangetroffen bij hem thuis en in een auto waarover hij beschikte en waarin vakkundig een verborgen ruimte was aangebracht. In diezelfde auto werd 110 kilogram cocaïne en 64,5 kilogram heroïne aangetroffen. Het geld was gebundeld in talloze pakketjes, de drugs was geseald in kilo- en pondspakken en alles was verpakt in big shoppers.
De verdachte heeft daarbij deelgenomen aan een crimineel samenwerkingsverband met onder meer drie van zijn broers. Uit de berichten van de verdachte en van anderen is op te maken dat het crimineel samenwerkingsverband de grootschalige handel in harddrugs als oogmerk had. Die laten gesealde kiloblokken cocaïne en heroïne zien, voorzien van een stempel dat in de organisatie vaker terugkomt. De organisatie opereerde daarbij professioneel. In de berichten werd gesproken over containers en transport over zee, en over de mogelijkheid om de harddrugs in havens door te voeren, soms met hulp van corrupte contacten. Ook onder een ander lid van het samenwerkingsverband zijn grote hoeveelheden cocaïne en heroïne en miljoenen aan contant geld in beslag genomen. De verdachte vervulde binnen dat samenwerkingsverband een leidende rol: zo nam hij de voorbereiding van in- en uitvoer van harddrugs op zich en stuurde hij andere leden van de criminele organisatie aan om drugs of geld te halen of te brengen.
De georganiseerde handel in harddrugs heeft een bijzonder ontwrichtende invloed op de samenleving. Harddrugs zijn zeer verslavend en schadelijk voor de gezondheid. Bij gebruikers die daarvoor de financiële middelen niet hebben, leidt de behoefte aan harddrugs bovendien in de regel tot vermogensdelicten zoals winkeldiefstallen en woninginbraken, om zo de verslaving te kunnen financieren.
Dat bij de handel in harddrugs veel geld omgaat is niet alleen een feit van algemene bekendheid, maar blijkt ook bij dit crimineel samenwerkingsverband uit de foto’s van grote hoeveelheden contant geld en het daadwerkelijk aantreffen van miljoenen aan contant geld. Van de georganiseerde harddrugshandel gaat in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Dat geldt te meer als de drugshandel in een georganiseerd crimineel samenwerkingsverband wordt begaan. De structuur en duurzaamheid van een dergelijk verband, dat in dit geval professioneel opereerde en uit meerdere personen bestond, maakt de ondermijnende slagkracht groter en de bestrijding ervan moeilijker.
De verdachte heeft zich kennelijk onvoldoende rekenschap gegeven van de schadelijke en ontwrichtende gevolgen van zijn gedragingen. Hij lijkt te hebben gehandeld uit puur eigenbelang, uitsluitend met het oogmerk van financieel gewin
Het hof is dan ook van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Justitiële documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 22 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder overtredingen van de Opiumwet.
De straffen
Het hof is, gelet op de hoeveelheid aan bewezenverklaarde feiten en de ernst daarvan, die is gelegen in de rol van de verdachte maar ook in de grote hoeveelheden harddrugs en de geldbedragen die hij hem zijn aangetroffen, van oordeel dat een gevangenisstraf van meerdere jaren op zijn plaats is. Het strafmaximum in deze zaak bedraagt l0 jaren en acht maanden (128 maanden), te weten het strafmaximum van acht jaren voor een criminele organisatie met als oogmerk de (internationale) handel in harddrugs (artikel 11b Ow), vermeerderd met een derde deel (dus: twee jaren en acht maanden) vanwege de meerdaadse samenloop van de verschillende bewezenverklaarde feiten. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat een straf van deze omvang passend en geboden is.
Anders dan wat namens de verdachte is betoogd ten aanzien van zijn veroordeling van 9 februari 2023 in een andere strafzaak, blijkt uit het detentieoverzicht van 24 april 2025 betreffende de verdachte niet dat de verdachte in die zaak 66 maanden in voorlopige hechtenis zou hebben doorgebracht terwijl aan hem een straf van 44 maanden was opgelegd. Het hof gaat er op grond van het uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister en voornoemd detentieoverzicht van uit dat de verdachte in die strafzaak 44 maanden gevangenisstraf opgelegd gekregen heeft en niet meer dan dit aantal maanden heeft uitgezeten. Het hof heeft, nu artikel 63 Sr van toepassing is, rekening te houden met deze eerder opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden. Deze straf dient in mindering te komen op de door het hof in deze strafzaak passend geachte straf van 128 maanden. Het hof zal daarom aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 84 maanden opleggen, met aftrek van voorarrest.
Het hof ziet daarnaast reden om een geheel onvoorwaardelijke geldboete op te leggen ter hoogte van€100.000,-, bij niet voldoen te vervangen door 360 dagen hechtenis. Het opleggen van een hogere geldboete, zoals gevorderd door de advocaten-generaal, acht het hof niet passend.
Bij de vaststelling van de geldboete is – voor zover mogelijk – rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Redelijke termijn
Het hof overweegt ten aanzien van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) als volgt.
De redelijke termijn is aangevangen op 9 maart 2021. In eerste aanleg heeft de rechtbank vonnis gewezen op 12 juli 2022. Het hof gaat uit van een als redelijk te beoordelen termijn van 2 jaren. Aldus is de redelijke termijn in eerste aanleg met 4 dagen overschreden.
Namens de verdachte is op 20 juli 2022 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Dit arrest wordt gewezen op 3 juli 2025. Daarmee heeft de behandeling in hoger beroep niet plaatsgevonden binnen de als redelijk te beoordelen termijn van 2 jaar. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt ongeveer 11 maanden.
Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop, de verwevenheid met de zaken van de medeverdachten en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Hoewel het tijdsverloop mede is ingegeven doordat deze strafzaak deel uitmaakt van het onderzoek Eems, een omvangrijk onderzoek waarbij in eerste aanleg en hoger beroep meerdere verdachten gelijktijdig terecht hebben gestaan, en er zowel in eerste aanleg als in hoger beroep door de verdediging in diverse zaken onderzoekswensen, waaronder getuigenverhoren, zijn verzocht en ook zijn toegewezen, is het hof van oordeel dat deze omstandigheden niet het gehele tijdsverloop kunnen verklaren. Anders dan het openbaar ministerie is het hof dan ook van oordeel dat niet met de enkele constatering van de overschrijding volstaan kan worden. Gelet op al het voorgaande acht het hof in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 84 maanden passend en geboden.
Het hof zal met de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn rekening houden, waarbij ook de duur van de procedure als geheel wordt betrokken, door de in beginsel passend en geboden geachte gevangenisstraf van 84 maanden nu te verminderen met een periode van 4 maanden. Het hof komt aldus tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 80 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De voorlopige hechtenis
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte bij arrest wordt opgeheven. Het hof zal aan dit verzoek niet voldoen. De schorsing van de voorlopige hechtenis is reeds in eerste aanleg op 14 juni 2022 door de rechtbank opgeheven. De voorlopige hechtenis van de verdachte is sindsdien niet opnieuw geschorst (of opgeheven). Het bevel voorlopige hechtenis is dan ook onverkort van kracht.
De inbeslaggenomen voorwerpen
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 en 2 genoemde voorwerpen, te weten respectievelijke geldbedragen van € 135.000,- en € 481.650,- dienen te worden verbeurdverklaard. De op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 3 genoemde BMW (BMW, type X Reihe met kenteken [kenteken 1]) dient te worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsvrouw heeft bepleit te bepalen dat het geldbedrag van € 135.000,- aan de Staat dient te worden gegeven ter afbetaling van de vordering wegens een ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in een andere strafzaak. Ten aanzien van de BMW en het geldbedrag van € 481.650,- heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof zal de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde voorwerpen, te weten respectievelijke geldbedragen van € 135.000,- en € 481.650,- verbeurdverklaren, nu met betrekking tot deze geldbedragen het onder 6 bewezenverklaarde is begaan.
Anders dan het oordeel van de rechtbank zal het hof de BMW onttrekken aan het verkeer. In deze auto is een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs aangetroffen, verborgen onder een hydraulisch luik boven de reservewielruimte en een ruimte onder de plaats waar de achterbank bevestigd kan worden. Niet is weersproken dat dat de aangetroffen verborgen ruimtes geen standaardvoorziening in deze auto betreffen. Deze verborgen ruimtes lijken dan ook achteraf ingebouwd, kennelijk bestemd om de opsporing van strafbare feiten te beletten of te bemoeilijken.
Zoals hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de BMW de verdachte toebehoorde en dat de verdachte met behulp van deze BMW een strafbaar feit heeft begaan, te weten het voorhanden hebben van harddrugs. Aangezien met dit voorwerp het bewezen verklaarde feit is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang, wordt de BMW onttrokken aan het verkeer
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet en de artikelen 23, 24, 24c, 33, 33a, 36b, 36c, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 80 (tachtig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 100.000,00 (honderdduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 360 (driehonderdzestig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
-
geldbedrag EUR 135.000
-
geldbedrag EUR 481.650
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- voertuig BMW [kenteken 1].
Dit arrest is gewezen door mr. E.C. van Veen, als voorzitter, mr. M.C. Bruining en mr. M.S. Lamboo, leden, in bijzijn van de griffier mr. T. Kherad.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 juli 2025.
p. 1579.
p. 1570.
p. 1570, p. 1591
p. 1612.
Eems methodiekendossier p. 37.
Brief van het Landelijke Parket (LP) d.d. 2 juni 2022, bijlage 1.
Brief LP d.d. 2 juni 2022, bijlage 38.
p. 365.
p. 367.
p. 370.
Brief LP d.d. 2 juni 2022, bijlage 17.
p. 1527.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal 'Onderzoek EEMS', onderzoeksnummer DHRAA19069 van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1870). De hierna aangehaalde bewijsmiddelen voor de bewezenverklaarde feiten dienen in onderlinge samenhang te worden beschouwd.
p. 43-46.
p. 85-88.
p. 43-46.
p. 90-97.
p. 656-662; p. 466-467, p. 1838.
p. 777-778.
p. 23-30.
p. 778-779.
p. 813.
Proces-verbaal van de verklaring van de verdachte [medeverdachte 4] ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 13 juni
p. 105.
p. 99-100.
p. 103-104.
p. 108.
p. 112-113.
p. 699.
p. 783.
p. 783.
p. 744, p. 546-549, p. 397-604, p. 1813-1828.
p. 102-103.
p. 105-106.
p. 567-568.
p. 561-562, met bijlagen p. 563-566.
p. 597-604, p. 1813-1828.
p. 547-548.
p. 698-699, p. 569-570.
p. 569.
p. 549, p. 934-938, met bijlage, p. 943-944.
p. 1753, p.1631-1637, 1676.
p. 120-121.
p. 125.
p. 386-388.
p. 487.
p. 744, p. 546-549. Zie verder de bewijsmiddelen genoemd onder feit 4 van dit arrest.
p. 386-388.
p. 139 ev.
p. 85 ev., p. 90 ev., p.656 ev. en p. 777 ev.
p. 43 ev., p. 212, p. 571, p. 729 ev.
p. 23 ev.
p. 157 ev., p. 263 ev.
p. 280, p. 551, p. 1878-1279.
p. 99-101.
p. 117.
p. 81.
p. 521-522.
p. 795.
p. 152.
p. 523.
p. 145.
p. 471.
p. 471.
p. 471.
p. 146.
p. 147-148.
p. 31.
p. 140-141.
p. 35
p. 778
p. 102-103, 105, 111, 113-118.
p. 41-42, 620-624, 764-773.
p. 567, p. 744, p. 1652-1656, p. 1805-1812, p. 1813-1818, p. 1819-p. 1824, p. 1825-1828.
p. 308, p. 310, 322, p. 511-513, p. 1801-1804, p. 1830, p. 1833, p. 1835, p. 1837.
p. 324-327.
p. 11 van het beslagdossier.
p. 487.
p. 473-486.
p. 921, p. 1653, p. 1677.
p. 935-936, p. 943-944, p. 1631, p. 1653, p. 1753.
p. 921-922, p. 1679-1683 , p. 1712-1714.
p. 815, p. 819, p. 1789-1790.
Het proces-verbaal van de verklaring van de verdachte [medeverdachte 4] ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 13 juni 2022.
p. 670-673.
p. 182, p. 191, p. 34-349, p. 669-673
p. 350, p. 194.
p. 761-763.
p. 666.
p. 1319.
Bijlage 1 bij repliek officier van justitie van 27 juni 2022.
p. 305, p. 497, 569-570, p. 667, p. 696-697, p. 698-699, p. 780-786.
p. 563
p. 597-604.
p. 511-513.
p. 793.
p. 326.
p. 725.
p. 219, p. 226, p. 310, p. 502, p. 546-548.
p. 608-611.
p. 103-104.
p. 165-166.
p. 351-355.