Arrest inhoud

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-004818-23

Uitspraak d.d. 3 september 2025

TEGENSPRAAK

Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 13 oktober 2023 met parketnummer 05-232310-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [plaats 1] ( [land] ) op [geboortedag] 1999, thans verblijvende in [PI] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 augustus 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft ook kennisgenomen van wat naar voren is gebracht door de verdachte en zijn raadsman, mr. G.W.L.A.M. Koppen.

Verder heeft het hof kennisgenomen van wat naar voren is gebracht door:

‒ [benadeelde partij 1] en haar advocaat, mr. F.B. Flooren; ‒ mr. F.G.W.M. Huijbers, advocaat van [benadeelde partij 2] .

Omvang van het hoger beroep

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde. Uit de akte van het instellen van hoger beroep blijkt dat het hoger beroep niet gericht is tegen die vrijspraak. Hieruit volgt dat (de beslissing van de rechtbank tot vrijspraak van) het onder 4 tenlastegelegde geen deel uitmaakt van het hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank, voor zover dat aan het oordeel van het hof onderworpen is, en doet in zoverre opnieuw recht. Het hof beslist anders dan de rechtbank met betrekking tot de in beslag genomen telefoon en de vordering van [benadeelde partij 2] . Daarnaast berusten de beslissingen van het hof (deels) op andere gronden dan die van de rechtbank.

De tenlastelegging

De verdachte is, na een wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van de rechtbank, ten laste gelegd dat:

  1. primair

hij op of omstreeks 13 september 2022, te Lent, gemeente Nijmegen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, een vuurwapen heeft gericht op die [benadeelde partij 1] en/of vervolgens een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [benadeelde partij 1] en/of een of meermalen de trekker van dat wapen heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

  1. subsidiair

hij op of omstreeks 13 september 2022, te Lent, gemeente Nijmegen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] opzettelijk van het leven te beroven, een vuurwapen heeft gericht op die [benadeelde partij 1] en/of vervolgens een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [benadeelde partij 1] en/of een of meermalen de trekker van dat wapen heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

  1. meer subsidiair

hij op of omstreeks 13 september 2022, te Lent gemeente Nijmegen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een vuurwapen heeft gericht op die [benadeelde partij 1] en/of vervolgens een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [benadeelde partij 1] en/of een of meermalen de trekker van dat wapen heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

  1. primair

hij op of omstreeks 13 september 2022, te Lent, gemeente Nijmegen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, een vuurwapen heeft gericht op die [aangever] en (vervolgens) een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [aangever] , die in zijn arm, althans in het lichaam werd geraakt, althans werd getroffen en/of een of meermalen de trekker van dat wapen heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

  1. subsidiair

hij op of omstreeks 13 september 2022, te Lent, gemeente Nijmegen, aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in zijn arm en/of een litteken, heeft toegebracht door een vuurwapen te richten op die [aangever] en (vervolgens) een kogel af te vuren in de richting van die [aangever] , die in zijn arm, althans in het lichaam werd geraakt, althans werd getroffen;

  1. meer subsidiair

hij op of omstreeks 13 september 2022, te Lent, gemeente Nijmegen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een vuurwapen heeft gericht op die [aangever] en (vervolgens) een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [aangever] , die in zijn arm, althans in het lichaam werd geraakt, althans werd getroffen en/of een of meermalen de trekker van dat wapen heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

  1. meest subsidiair

hij op of omstreeks 13 september 2022, te Lent, gemeente Nijmegen, [aangever] heeft mishandeld door een vuurwapen te richten op die [aangever] en (vervolgens) een kogel af te vuren in de richting van die [aangever] , die in zijn arm, althans in het lichaam werd geraakt, althans werd getroffen;

hij op of omstreeks 13 september 2022, te Lent, gemeente Nijmegen, [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen te richten op die [benadeelde partij 2] , althans duidelijk zichtbaar voor die [benadeelde partij 2] een vuurwapen heeft vastgehouden en/of (daarbij) tegen die [benadeelde partij 2] te zeggen "Mij niet volgen of ik ga schieten", althans woorden van soortgelijke aard of strekking;

hij op of omstreeks 13 september 2022, te Lent, gemeente Nijmegen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (omgebouwde) (gas/alarm)revolver met open loop, van het merk BBM (Bruni), type Olympic 38, kaliber 6mm en/of .22, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie te weten 4 patronen/kogels .22 Long Rifle, zijnde munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverwegingen feit 1 en 2

De raadsman heeft bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde en van het onder 2 primair tenlastegelegde.

Het hof is van oordeel dat deze verweren worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, die hierna worden weergegeven. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Bewijsmiddelen Waar hierna wordt verwezen naar ‘het politiedossier’ wordt bedoeld: het proces-verbaal van de politie met onderzoekzoeksnummer ON5R022079 / Augustine en BVH-registratie 2023147314. Dit proces-verbaal is afgesloten op 7 april 2023.

De inhoud van de bewijsmiddelen is eventueel zakelijk weergegeven.

  1. Het proces-verbaal van de aangifte die [benadeelde partij 1] op 13 september 2022 heeft gedaan van een incident dat die dag had plaatsgevonden bij het Hertog Eduardplein in Lent (pagina 31-36 van het politiedossier), voor zover inhoudend:

  2. Het proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige 3] dat plaatsvond op 24 april 2023 (proces-verbaalnummer 114, onderzoek Augustine / ON5R022079, BVH-nummer 2022424045), voor zover inhoudend:

  3. Het proces-verbaal van de aangifte die [aangever] heeft gedaan op 13 september 2022 (pagina 39-42 van het politiedossier), voor zover inhoudend als verklaring van aangever [aangever] :

Op 13 september 2022 omstreeks 15.15 uur kwam ik omhoog gefietst vanaf de tunnel bij het Van der Valk-hotel in Lent. Ik zag rennende meisjes voor mij die angstig aan het gillen waren. Vervolgens liep ik met mijn fiets in de hand en zag ik een jongen die een pistool had. Een van de meisjes ging achter mij staan. Ik had het gevoel dat ze aan het schuilen was. De man met het pistool wilde om mijn fiets heen en langs mij lopen, naar waar het meisje stond. Ik bleef voor hem staan. De man richtte zijn pistool op mij. Het pistool leek op een revolver, omdat het een molen had. Hij schoot op mij. De afstand tussen mij en de man betrof een halve meter. Ik voelde direct een flinke tik op mijn rechterarm. Ik zag direct dat er bloed op mijn arm zat.

  1. Het proces-verbaal van het verhoor van aangever [aangever] dat plaatsvond op 10 november 2022 (pagina 46-49 van het politiedossier), voor zover inhoudend:

  2. Het proces-verbaal van het verhoor van aangever [benadeelde partij 2] dat plaatsvond op 14 september 2022 (pagina 50-52 van het politiedossier), voor zover inhoudend:

  3. Het proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige 4] dat plaatsvond op 13 september 2022 (pagina 59-62 van het politiedossier), voor zover inhoudend als verklaring van getuige [getuige 4] :

Ik ben werkzaam bij het Van der Valk-hotel in Lent. Op 13 september 2022 moest ik werken. Omstreeks 15.10 uur liep ik op het buitenterras. Ik hoorde een meisje heel hard gillen. (...) Ik zag dat een meisje dat aan het rennen was achterna werd gerend door een man. Even later zag ik dat tussen de man en het meisje een andere man stond. Die man had een fiets bij zich en probeerde het meisje te beschermen tegen de andere man. (...) Even later zag ik dat de man een revolver vasthield. Ik zag dat de man deze richtte op het meisje tegenover hem. Ik zag dat de man tussen hen in het meisje probeerde te beschermen door middel van zijn lichaam. Ik zag dat de man met de revolver naar links leunde om op het meisje te richten. Ik zag dat de man tussen hen in met zijn lichaam meebewoog om te voorkomen dat dit lukte. (...) Ik zag dat de man met de revolver zijn lichaam naar rechts leunde. Ik zag dat hij de revolver nog steeds gericht had op het meisje. Ik zag dat de man tussen hen in opnieuw zijn lichaam meebewoog naar rechts om dit te voorkomen. (...) Ik zag dat de man met de revolver die revolver nog steeds op het meisje gericht had. Ik zag dat de man opnieuw zijn lichaam heen en weer bewoog om op het meisje te richten. De man tussen hen in probeerde dit nog steeds te voorkomen door zijn lichaam ervoor te houden. Ik zag dat de man met de revolver met zijn vinger de trekker overhaalde. Ik hoorde hierbij ook een klik. Ik heb deze klik ongeveer twee keer gehoord.

  1. Het proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige 5] dat plaatsvond op 29 september 2022 (pagina 78-81 van het politiedossier), voor zover inhoudend als verklaring van getuige [getuige 5] :

Op 13 september 2022 omstreeks 15.00 uur was ik in Lent. (...) Omstreeks 15.45 uur hoorde ik opeens gegil van meisjes. (...) Ik zag een man die een fiets vasthield. Achter deze man stond een meisje. Ik zag dat dit meisje achter de man aan het schuilen was. (...) Voor de man stond een jongen met een pistool. (...) Ik schat dat de afstand tussen de jongen met het wapen en de man en het meisje ongeveer twee tot drie meter was.

  1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van het hof van 20 augustus 2025, voor zover inhoudend:

Ik had een vuurwapen bij me. Daarmee heb ik twee of drie keer geschoten. Ik heb geschoten in de richting van aangeefster [benadeelde partij 1] . Daarna heb ik geschoten in de richting van aangever [aangever] .

  1. Het proces-verbaal van het verhoor van de verdachte dat plaatsvond op 14 september 2022 (pagina 346-359 van het politiedossier), voor zover inhoudend:

  2. Het proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige 1] dat plaatsvond op 8 mei 2023 (proces-verbaalnummer 144, onderzoek Augustine / ON5R022079, BVH-nummer 2022424045), voor zover inhoudend als verklaring van getuige [getuige 1] :

  3. Het proces-verbaal van de aanhouding van de verdachte, opgemaakt op 13 september 2022 (paginanummer 437 en 438 van het politiedossier), voor zover inhoudend:

Op 13 september 2022 om 15.55 uur hebben wij in Lent aangehouden: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1999 in [plaats 1] (hierna: de verdachte). (...) Ik, [verbalisant 1] , vroeg de verdachte of hij nog een wapen op of aan zijn lichaam droeg. Hierop zei de verdachte: ‘Deze zit in het tasje’. Wij hebben toen een tasje veiliggesteld. Toen wij het tasje openden, zagen wij een zwartkleurige revolver.

  1. Het proces-verbaal, opgemaakt op 7 april 2023 door [verbalisant 2] (pagina 1-24 van het politiedossier), voor zover inhoudend (op pagina 24):

Goednummer PL0600-2022424045-2820207 heeft betrekking op het vuurwapen dat tijdens zijn aanhouding is aangetroffen bij de verdachte.

  1. Het proces-verbaal van forensisch onderzoek, opgemaakt op 16 september 2022 door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (pagina 119-123 van het politiedossier), voor zover inhoudend:

Op 13 september 2022 om 17.40 uur kwamen wij aan op het bureau in Nijmegen voor forensisch onderzoek in verband met verdachte [verdachte] . (...) Collega [politieambtenaar] deelde ons mede dat (...) bij de aanhouding in de nabijheid van de verdachte een tas is aangetroffen en dat in die tas een revolver zat. (...) Op enig moment kregen wij van medewerkers van het cellencomplex een papieren tas overhandigd, waarin een zwarte schoudertas zat. In die tas zat een revolver. (...) In de trommel van de revolver zaten twee lege hulzen en twee patronen.

De volgende sporendragers werden in het belang van nader onderzoek veiliggesteld:

  1. Het rapport ‘Wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Lent op 13 september 2022’ van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), rapporteur W. Kerkhoff, van 17 februari 2023, voor zover inhoudend:

(...) Op 1 februari 2023 werd gevraagd (vraag 3) te onderzoeken of met de revolver (SIN AAPY6500NL) dodelijk letsel kan worden toegebracht.

(...) Ter beantwoording van vraag 3 wordt onderzocht of dodelijk letsel kan worden veroorzaakt met de revolver (AAPY6500NL). De vraag zal met 'ja' worden beantwoord als de onbedekte menselijke huid kan worden doorboord. Het doorboren van de huid is een belangrijke voorwaarde voor het toebrengen van dodelijk verlopend letsel. Als een kogel door de huid dringt is vaak nog maar weinig extra energie nodig om in het onderliggende weefsel door te dringen. Hierbij ontstaat de kans op dodelijk verlopend letsel. (...) Om te onderzoeken of kogels uit de revolver (AAPY6500NL) door de menselijke huid kunnen dringen is een gecombineerde huid/spierweefselsimulant gemaakt. De spierweefselsimulant bestaat uit een blok ballistische gelatine met een dikte van 15 cm. (...) Kogels zullen in deze gelatine tot vergelijkbare diepte dringen als in menselijk spierweefsel. Het blok gelatine (de spierweefselsimulant) wordt bekleed met twee huidsimulanten, bestaande uit runderleer van verschillende dikten, die de ballistische weerstand van respectievelijk de dunne en de gemiddelde menselijke huid benaderen. (...)

Bij de eigenlijke proeven zullen schoten met de revolver (AAPY6500NL) op de huid/weefselsimulant worden gelost, van een afstand van 2,25 meter. Hierbij wordt gebruikt gemaakt van patronen van hetzelfde merk en type als de patronen met het SIN AAPY6489NL en AAPY6490NL. (...)

4.1 Vuurwapen (AAPY6490NL) Dit vuurwapen heeft de opschriften en uiterlijke kenmerken van een gas-/alarmrevolver van het merk BBM (Bruni), model Olympic 38, in kaliber 6mm. De kamers in de cilinder en de loop van het vuurwapen zijn echter open, waardoor er nu scherpe patronen (voorzien van een kogel) van onder meer het kaliber .22 Long Rifle mee kunnen worden verschoten. (...)

4.2 Patronen (AAPY6489NL en AAPY6490NL) (...) Gezien de afmetingen zijn de patronen van het kaliber .22 Long Rifle. (...)

7 Interpretatie

(...) Uit het feit dat de gemiddelde huidsimulant bij alle acht schoten werd doorboord, waarna de kogel telkens 5 tot 14 cm in de gelatine drong, kan worden afgeleid dat huidperforatie in veel gevallen aannemelijk zal zijn.

  1. De forensische medische letselrapportage, opgemaakt op 18 mei 2023 door [forensisch arts] (proces-verbaalnummer 2022424045-49), voor zover inhoudend:

Samenvatting Het betreft een man die volgens de politie op 22 september 2022 [het hof begrijpt: 13 september 2022] een schotverwonding opliep aan de rechteronderarm. Na het incident heeft een operatieve ingreep plaatsgevonden waarbij een projectiel uit de arm werd verwijderd. (...)

8 Beantwoording vraagstelling

(...) Het letsel van de rechteronderarm is uitgaande van de informatie van het ziekenhuis beperkt gebleven tot de huid en de direct onderliggende weefsellagen. (...) Het daadwerkelijk ontstane letsel in de arm was niet levensbedreigend. Echter, indien het bewust projectiel andere lichaamsdelen had geraakt, zoals bijvoorbeeld buik of borst, dan had levensbedreigend letsel kunnen ontstaan aan weefselstructuren zoals organen en/of bloedvaten. (...) Uitgaande van de informatie van het ziekenhuis, inclusief bijgeleverde röntgenfoto’s, is de perforatie van het projectiel beperkt gebleven tot de huid, het onderhuids bindweefsel en mogelijk één of meerdere spierlagen.

Bewijsoverwegingen

Algemeen Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast. Op 13 september 2022 is de verdachte met een vuurwapen met de trein van Hoorn naar Lent gereisd om aangeefster [benadeelde partij 1] op te zoeken. Op enig moment fietste de aangeefster (in het gezelschap van een aantal anderen, onder wie [getuige 2] , die bij de aangeefster achter op de fiets zat) in Lent over het Hertog Eduardplein, waar de verdachte haar opwachtte. Daar heeft de verdachte geprobeerd de aangeefster dood te schieten. Toen de aangeefster de verdachte zag, is zij eerst dekking gaan zoeken achter [getuige 2] . Vervolgens is de aangeefster gaan schuilen achter aangever [aangever] , die toevallig fietsend ter plaatse was. Op dat moment had de verdachte al een kogel afgevuurd op de aangeefster, maar die kogel heeft de aangeefster niet geraakt. Terwijl aangever [aangever] tussen de verdachte en de aangeefster in stond, is de verdachte blijven proberen op de aangeefster te schieten. Daarbij heeft de verdachte een aantal keer de trekker overgehaald, maar dat leidde er niet toe dat een kogel werd afgevuurd, kennelijk doordat het vuurwapen gebrekkig functioneerde. Op enig moment heeft de verdachte het vuurwapen gericht op aangever [aangever] en hem in de rechteronderarm geschoten, waarbij de kogel de huid heeft geperforeerd en operatief moest worden verwijderd uit de arm.

Feit 1 (poging tot moord op [benadeelde partij 1] ) De raadsman heeft, ter onderbouwing van het standpunt dat strekt tot vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde, aangevoerd (kort gezegd) dat het aannemelijk is dat de verdachte niet naar Lent is gereisd omdat hij de aangeefster wilde doodschieten, maar omdat hij contact met haar wilde. Toen het in Lent anders liep dan de verdachte wilde, doordat de aangeefster er meteen vandoor ging, is de verdachte in een ogenblikkelijke opwelling gekomen tot het vuurwapengeweld. Voorbedachte raad kan dus niet worden vastgesteld. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte heeft geschoten (of de trekker heeft overgehaald) met opzet op de dood van de aangeefster. Zuiver opzet kan niet worden vastgesteld, omdat het aannemelijk is dat de verdachte de aangeefster alleen maar wilde bedreigen. En voorwaardelijk opzet kan evenmin worden vastgesteld, omdat mede gelet op de eigenschappen van het gebruikte vuurwapen er geen aanmerkelijke kans was dat het schieten zou leiden tot de dood van de aangeefster.

Het hof verwerpt deze verweren op basis van het volgende.

Een maand voorafgaand aan het incident heeft de verdachte het vuurwapen gekocht. Als reden voor het kopen van dat vuurwapen heeft de verdachte onder meer genoemd dat hij boos was op de aangeefster omdat zij hem verlaten had.

Voorafgaand aan het incident heeft de verdachte in een telefoongesprek tegen een zus van de aangeefster ( [getuige 1] ) gezegd dat hij de aangeefster zou afmaken. Ook tegen aangeefster heeft verdachte gezegd dat hij niet zou rusten totdat zij onder de graszoden ligt.

Op de dag van het incident is de verdachte met het vuurwapen van Hoorn naar Lent gereisd om de aangeefster op te zoeken. Uit de verklaringen van de aangeefster, aangever [aangever] , aangever [benadeelde partij 2] en getuige [getuige 4] leidt het hof af dat de verdachte er toen op was gericht de aangeefster te beschieten. Uit de verklaringen van aangeefster en haar zus [getuige 3] leidt het hof af dat verdachte (toen hij aangeefster zag) met een wapen in zijn hand op aangeefster afging en direct begon te schieten.

Op basis van deze vaststellingen, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert het hof dat:

‒ de verdachte voordat hij van Hoorn naar Lent reisde doodsbedreigingen naar de aangeefster had geuit en een revolver had aangeschaft, in ieder geval omdat de aangeefster hem had verlaten en hij boos op haar was; ‒ de verdachte de revolver bij zich had toen hij naar Lent reisde; ‒ de verdachte toen hij aangeefster zag niet het gesprek met haar is aangegaan, maar direct begon te schieten, met het doel om haar te doden; ‒ verdachte niet heeft geschoten als gevolg van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling maar als gevolg van een al langer bestaand plan, en de verdachte dus met voorbedachte raad heeft gehandeld.

Aldus is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat de verdachte van Hoorn naar Lent is gereisd om alleen maar een gesprek te hebben met de aangeefster. Er zijn, buiten de verklaring van de verdachte, geen onderzoeksresultaten die steun geven aan die stelling. Ook de verklaring van getuige [getuige 2] , waarnaar de verdediging heeft verwezen, geeft naar het oordeel van het hof geen steun aan die stelling. Getuige [getuige 2] , die bij de aangeefster achterop zat toen zij over het plein fietste waar de verdachte haar opwachtte, heeft verklaard dat, toen zij de verdachte zag, de verdachte zei dat zij moesten stoppen en dat hij anders op hen zou schieten, en dat de verdachte een pistool vasthield dat hij op hen richtte. Ook volgens deze getuige heeft de verdachte dus onmiddellijk het vuurwapen gericht op de aangeefster en de groep rondom haar.

Feit 2 (poging tot doodslag op [aangever] ) De raadsman heeft bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 primair tenlastegelegde. Ter onderbouwing daarvan heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte bij het schot in de arm van aangever [aangever] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever daardoor zou komen te overlijden. Mede gelet op de eigenschappen van het gebruikte wapen was er geen aanmerkelijke kans dat het schot dodelijk zou zijn. En aangenomen dat een dergelijke kans er wel was, kan niet worden vastgesteld dat de verdachte die kans bewust heeft aanvaard, aldus de raadsman.

Het hof verwerpt deze verweren op basis van het volgende.

De verdachte heeft op een afstand van maximaal drie meter een kogel afgevuurd in de richting van aangever [aangever] , waarbij de kogel is terechtgekomen in de onderarm van de aangever. Aangever [aangever] heeft verklaard dat de verdachte het wapen ‘laag’ richtte en dat hij daarmee bedoelde: lager dan op borsthoogte. Het vuurwapen waarmee de kogel is afgevuurd, was in staat tot het afvuren van kogels die de menselijk huid perforeren en vervolgens nog een aantal centimeter door dringen in onderliggende weefsels. Volgens [forensisch arts] had, indien de kogel bijvoorbeeld de buik had geraakt, levensbedreigend letsel kunnen ontstaan aan weefselstructuren zoals organen en/of bloedvaten.

Op basis van het voorgaande concludeert het hof dat het in de gegeven omstandigheden een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid was dat het schieten op de aangever zou leiden tot dodelijk letsel bij de aangever, bijvoorbeeld doordat de aangever zou worden geraakt in zijn buik en de kogel de huid zou perforeren en vervolgens een aantal centimeter zou doordringen in onderliggende weefsels. Naar het oordeel van het hof was er dus een aanmerkelijke kans dat het schot zou leiden tot de dood van aangever [aangever] .

Verder is het hof van oordeel dat de gedraging van de verdachte, die op een afstand van maximaal drie meter met een vuurwapen gericht op aangever [aangever] heeft geschoten, zozeer is gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat het redelijkerwijs niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever [aangever] bewust heeft aanvaard.

Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat verdachte bij het schieten op aangever [aangever] opzet had op het veroorzaken diens dood.

Bewijsoverwegingen feit 3 en 5 (bekennende verdachte)

Aangezien de verdachte het onder 3 en 5 bewezenverklaarde heeft bekend en het zich niet voordoet dat de verdachte nadien anders heeft verklaard of de raadsman vrijspraak heeft bepleit van die onderdelen van de tenlastelegging, volstaat het hof voor de onderbouwing van die onderdelen van de bewezenverklaring met onderstaande opgave van de gebruikte bewijsmiddelen (conform artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering).

Waar hierna wordt verwezen naar ‘het politiedossier’ wordt bedoeld: het proces-verbaal van de politie met onderzoekzoeksnummer ON5R022079 / Augustine en BVH-registratie 2023147314. Dit proces-verbaal is afgesloten op 7 april 2023.

  1. De bekennende verklaring die de verdachte heeft afgelegd op de terechtzitting van het hof van 20 augustus 2025.
  2. Het proces-verbaal van het verhoor van [benadeelde partij 2] dat plaatsvond op 14 september 2022 (pagina 50-52 van het politiedossier).
  3. Het proces-verbaal van forensisch onderzoek, opgemaakt op 16 september 2022 door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (pagina 119-123 van het politiedossier).
  4. Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 17 februari 2023 (‘Wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Lent op 13 september 2022’), opgemaakt door W. Kerkhoff (pagina 173-184 van het politiedossier).
  5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 september 2022 door [verbalisant 5] (pagina 43-45 van het politiedossier).
  6. Het proces-verbaal van forensisch onderzoek, opgemaakt op 7 juli 2023 door [verbalisant 6] , met proces-verbaalnummer PL0600-2022424045-19.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel ‑ ook in zijn onderdelen ‑ slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

  1. primair

hij op of omstreeks 13 september 2022, te Lent, gemeente Nijmegen, ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, een vuurwapen heeft gericht op die [benadeelde partij 1] en/of vervolgens een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [benadeelde partij 1] en/of een of meermalen de trekker van dat wapen heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

  1. primair

hij op of omstreeks 13 september 2022, te Lent, gemeente Nijmegen, ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, een vuurwapen heeft gericht op die [aangever] en (vervolgens) een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [aangever] , die in zijn arm, althans in het lichaam werd geraakt, althans werd getroffen en/of een of meermalen de trekker van dat wapen heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

hij op of omstreeks 13 september 2022, te Lent, gemeente Nijmegen, [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen te richten op die [benadeelde partij 2] , althans duidelijk zichtbaar voor die [benadeelde partij 2] een vuurwapen heeft vastgehouden en/of (daarbij) tegen die [benadeelde partij 2] te zeggen "Mij niet volgen of ik ga schieten", althans woorden van soortgelijke aard of strekking;

hij op of omstreeks 13 september 2022, te Lent, gemeente Nijmegen,

‒ een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (omgebouwde) (gas/alarm)revolver met open loop, van het merk BBM (Bruni), type Olympic 38, kaliber 6mm en/of .22, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of ‒ munitie, te weten 4 patronen/kogels van het type .22 Long Rifle, zijnde munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie,

voorhanden heeft gehad.

Het hof acht niet bewezen wat de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op: poging tot moord.

Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op: poging tot doodslag.

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het onder 5 bewezenverklaarde levert op: de eendaadse samenloop van

‒ handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en ‒ handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de volgende sancties zal opleggen:

‒ een gevangenisstraf voor de duur van dertien jaar en ‒ de tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking strekkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: GVM).

Standpunt verdediging De raadsman heeft bepleit dat de duur van de op te leggen gevangenisstraf wordt beperkt ten opzichte van de vordering van de advocaat-generaal. Ter onderbouwing daarvan heeft de raadsman aangevoerd dat de gevolgen van het bewezenverklaarde beperkt zijn gebleven ten opzichte van de foute intenties van de verdachte. Daarmee rekening houdend, alsook met straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, zou de duur van de gevangenisstraf beperkt moeten worden tot vijf tot zeven jaar, aldus de raadsman. Oordeel hof Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de gepleegde misdrijven en de omstandigheden waaronder die misdrijven zijn begaan. Verder heeft het hof onder meer gelet op de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot moord op zijn ex-partner, aangeefster [benadeelde partij 1] . In het verlengde daarvan heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op aangever [aangever] en aan een bedreiging van aangever [benadeelde partij 2] . De verdachte is met een vuurwapen naar de woonplaats van aangeefster [benadeelde partij 1] gereisd, waar hij de aangeefster heeft opgewacht bij het treinstation. Toen de aangeefster, die onderweg was van school naar huis, daar langs fietste, heeft de verdachte geprobeerd haar dood te schieten. Dat dit niet is gelukt, lijkt in belangrijke mate te danken aan dappere omstanders die de aangeefster te hulp zijn geschoten, alsmede aan het gebrekkig functionerende vuurwapen dat de verdachte gebruikte.

Een van die omstanders die de aangeefster te hulp zijn geschoten is aangever [aangever] , die fietsend per toeval langs de plaats van het misdrijf kwam. Toen [benadeelde partij 1] bescherming zocht door achter [aangever] te gaan staan, heeft [aangever] zijn fiets en lichaam gebruikt om [benadeelde partij 1] af te schermen van de verdachte. Nadat de verdachte in die situatie nog enige tijd probeerde om [benadeelde partij 1] onder vuur te nemen, heeft de verdachte op enig moment geschoten op aangever [aangever] , die daarbij in zijn arm is geraakt. Dat de medische gevolgen daarvan beperkt zijn gebleven tot armletsel zonder restschade (met uitzondering van littekens), neemt niet weg dat het in de gegeven omstandigheden een reële mogelijkheid was dat dit schot voor [aangever] fatale gevolgen zou hebben. Dat heeft de verdachte er echter niet van weerhouden op [aangever] te schieten.

Terwijl de verdachte vluchtte van de plaats van het misdrijf, is hij gevolgd door aangever [benadeelde partij 2] . Op enig moment heeft de verdachte hem bedreigd door het vuurwapen op hem te richten en daarbij te zeggen dat hij zou schieten als de benadeelde partij hem zou (blijven) volgen.

Met de misdrijven tegen [benadeelde partij 1] , [aangever] en [benadeelde partij 2] heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit en blijk gegeven van een gebrek aan respect voor hun veiligheidsgevoel. Van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] is bekend dat zij ook geruime tijd na het incident nog steeds geestelijke gezondheidsklachten hadden (of nog steeds hebben) als gevolg van het bewezenverklaarde. Als strafverzwarende omstandigheid neemt het hof in aanmerking dat de verdachte het vuurwapengeweld heeft uitgeoefend op een openbare weg, nabij een treinstation en op een tijdstip waarop die weg volop gebruikt wordt, onder meer door kinderen die van school naar huis fietsen. Hierdoor zijn veel mensen ongewild geconfronteerd met een ernstig geweldsincident, wat een zeer nare ervaring kan zijn.

Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er voldoende reden is om de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Met een minder zware strafsoort zou geen recht worden gedaan aan de ernst van het bewezenverklaarde.

Het hof heeft kennisgenomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 juli 2025. Dat bevat geen aantekeningen die invloed hebben op te op te leggen straf.

Bij het bepalen van de op te leggen straf en/of maatregel neemt het hof in aanmerking dat de verdachte slechts in beperkte mate inzicht heeft gegeven in zijn beweegredenen voor de poging om aangeefster [benadeelde partij 1] dood te schieten. Weliswaar heeft de verdachte verklaard dat hij boos was op [benadeelde partij 1] omdat zij hun relatie had beëindigd, en ook is duidelijk geworden dat de verdachte het moeilijk had met het overlijden van zijn moeder in diezelfde periode, maar daarmee is nog niet verklaard waarom de verdachte is gekomen tot een poging om [benadeelde partij 1] van het leven te beroven. Tijdens zijn opname in het Pieter Baan Centrum (PBC), van 3 april 2023 tot 12 mei 2023, heeft de verdachte (in de woorden van de rapporteurs) op zeer stellig wijze zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd, onder meer door ieder contact met de psycholoog en psychiater uit de weg te gaan en geen toestemming te verlenen aan derden om informatie over hem te delen ten behoeve van het PBC-onderzoek. Mede doordat de verdachte (inhoudelijke) contact met de groepsleiding uit de weg ging, is ook op basis van de observatie zeer weinig informatie over de verdachte verkregen. Al met al hebben de PBC-rapporteurs onvoldoende informatie verkregen om antwoord te kunnen geven op de vragen naar de aanwezigheid van een psychische stoornis en de kans op herhaling van een ernstig (gewelds)misdrijf. Een aantal maanden na zijn opname in het PBC heeft de verdachte ook niet willen meewerken aan een adviesrapport door Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) ten behoeve van de behandeling van de zaak door de rechtbank. Door het gebrek aan medewerking was voor de reclassering te weinig informatie beschikbaar om een inschatting te kunnen maken van het recidiverisico, zo blijkt uit het adviesrapport van 15 augustus 2023.

Naar het oordeel van het hof is het gebrek aan inzicht in de belevingswereld van de verdachte zorgelijk met het oog op de kans op recidive. Gelet op deze zorgen en bij afwezigheid van informatie over eventuele onderliggende problematiek, brengt het hof in de duur van de op te leggen gevangenisstraf tot uitdrukking dat die straf onder meer is bedoeld de verdachte ervan te weerhouden opnieuw in de fout te gaan. Daarnaast is het hof van oordeel dat de combinatie van enerzijds de aard en ernst van het bewezenverklaarde en anderzijds het gebrek aan inzicht in de beweegredenen en belevingswereld van de verdachte voldoende reden vormt voor het opleggen van de maatregel die strekt tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht). Naar het oordeel is er op dit moment voldoende reden om er rekening mee te houden dat na de tenuitvoerlegging van de op leggen gevangenisstraf nog een zodanig recidiverisico van de verdachte zal uitgaan dat oplegging van die maatregel noodzakelijk is ter bescherming van de veiligheid van aangeefster [benadeelde partij 1] , dan wel de algemene veiligheid van personen. Hierbij heeft het hof in aanmerking genomen dat het onder 1 en 2 bewezenverklaarde telkens een misdrijf is dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.

Alles overziende veroordeelt het hof de verdachte tot:

‒ een gevangenisstraf voor de duur van dertien jaar, met aftrek van de duur van het voorarrest, en ‒ de maatregel die strekt tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht).

De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen een penitentiaire inrichting, tot het moment waarop de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling (als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering) aan de orde is. In beslag genomen telefoon

Met betrekking tot de in beslag genomen telefoon gelast het hof dat deze wordt teruggegeven aan de verdachte. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat die telefoon verbeurd wordt verklaard, maar naar het oordeel van het hof kan niet worden vastgesteld dat een van de bewezen verklaarde feiten met behulp van de telefoon is begaan of voorbereid, en ook niet dat een van de andere (in artikel 33a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht genoemde) gronden voor verbeurdverklaring zich voordoet.

Vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot het bedrag van € 5.070,20. Deze vordering bestaat uit de volgende onderdelen:

‒ € 70,20 ter vergoeding van reiskosten en ‒ € 5.000,- ter vergoeding van immateriële schade.

De rechtbank heeft de vordering toegewezen wat betreft de immateriële schade en afgewezen wat betreft de reiskosten.

In hoger beroep heeft de benadeelde partij de volledige vordering gehandhaafd.

Standpunt verdediging De raadsman heeft zich niet verzet tegen het opleggen van een betaalverplichting ter vergoeding van de immateriële schade die de benadeelde partij heeft geleden door het onder 1 tenlastegelegde, maar heeft bepleit dat het hof de hoogte van het bedrag zal matigen ten opzichte van het gevorderde bedrag.

Oordeel hof

Reiskosten Het hof wijst de vordering af voor zover deze strekt tot vergoeding van reiskosten. Het betreft reiskosten die zijn gemaakt voor het bijwonen van twee terechtzittingen (pro forma-behandelingen) en voor een gesprek met het openbaar ministerie. Deze reiskosten, die niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit, maar als proceskosten, zijn niet voor toewijzing vatbaar, omdat de benadeelde partij wordt bijgestaan door een gemachtigde (lees: advocaat), terwijl (op grond van artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) dergelijke reiskosten slechts voor vergoeding in aanmerking komen indien in persoon (oftewel: zonder gemachtigde) wordt geprocedeerd.

Immateriële schade Het hof wijst de vordering toe voor zover deze strekt tot vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij is het slachtoffer van een poging tot moord. De verdachte heeft haar opgezocht in haar woonplaats en heeft daar een vuurwapen op haar heeft gericht en een kogel afgevuurd in haar richting. Terwijl de benadeelde partij dekking zocht achter andere mensen die ter plaatse waren, heeft de verdachte nog enige tijd geprobeerd het vuurwapen op de benadeelde partij te richten en haar dood te schieten. Het misdrijf heeft bij de benadeelde partij geleid tot angst-, slaap- en concentratieklachten die bijna drie jaar na het incident nog steeds aanwezig zijn, zo leidt het hof af uit de verklaring van de benadeelde partij tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Het hof verbindt hieraan de conclusie dat het onder 1 bewezenverklaarde een normschending oplevert van een zodanige aard en ernst, en met zodanig ernstige gevolgen voor de benadeelde partij, dat ten aanzien van de benadeelde partij sprake is geweest van een aantasting in de persoon in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Naar het oordeel van het hof is het gevorderde bedrag (€ 5.000,-) een billijke vergoeding voor de geleden schade.

Schadevergoedingsmaatregel (art. 36f Sr) Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Aanvankelijk strekte de vordering tot betaling van het bedrag van € 2.821,28, maar tijdens de behandeling van de zaak door de rechtbank is het gevorderde bedrag bijgesteld naar € 2.785,28. De vordering bestaat uit de volgende onderdelen:

‒ € 785,28 ter vergoeding van materiële schade en ‒ € 2.000,- ter vergoeding van immateriële schade.

De rechtbank heeft de vordering toegewezen wat betreft de materiële schade. Wat betreft de immateriële schade heeft de rechtbank de vordering (gedeeltelijk) toegewezen tot het bedrag van € 1.500,- en voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.

In hoger beroep heeft de benadeelde partij de volledige (bijgestelde) vordering van €2.785,28 gehandhaafd.

Standpunt verdediging De raadsman heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de vordering.

Oordeel hof

Materiële schade Wat betreft de materiële schade wijst het hof de vordering toe. De verdediging heeft de vordering niet betwist en dit onderdeel van de vordering komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor.

Immateriële schade Het hof wijst de vordering ook toe wat betreft de immateriële schade. De benadeelde partij is het slachtoffer van een bedreiging met een misdrijf dat tegen het leven is gericht. De verdachte, die een vuurwapen droeg en kort daarvoor met dat vuurwapen kogels had afgevuurd op twee andere personen, heeft dat vuurwapen op de benadeelde partij gericht en daarbij gezegd dat hij zou schieten als de benadeelde partij hem zou (blijven) volgen. De benadeelde partij heeft daardoor geestelijk letsel opgelopen, namelijk posttraumatische stressklachten, waarvoor de benadeelde partij in behandeling is geweest bij een psycholoog. Het hof verbindt hieraan de conclusie dat de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde in zijn persoon is aangetast, een en ander in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Naar het oordeel van het hof is het gevorderde bedrag (€ 2.000,-) een billijke vergoeding voor de geleden schade.

Schadevergoedingsmaatregel (art. 36f Sr) Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 38z, 45, 55, 57, 285, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 (dertien) jaren.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.

Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven telefoon (in beslag genomen onder het kenmerk PL0600-2022424045-G2822043).

Vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1] Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro), ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening. Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 september 2022.

Vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 2] Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 2.785,28 (tweeduizend zevenhonderdvijfentachtig euro en achtentwintig cent), bestaande uit € 785,28 (zevenhonderdvijfentachtig euro en achtentwintig cent) ter vergoeding van materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatums tot aan de dag der voldoening.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.785,28 (tweeduizend zevenhonderdvijfentachtig euro en achtentwintig cent), bestaande uit € 785,28 (zevenhonderdvijfentachtig euro en achtentwintig cent) ter vergoeding van materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatums tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 37 (zevenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:

‒ 13 september 2022 voor een bedrag van € 2.000,- (immateriële schade) ‒ 21 december 2022 voor een bedrag van € 640,08 (misgelopen vakantiedagen); ‒ 4 oktober 2023 voor een bedrag van € 145,20 (reiskosten therapie).

Aldus gewezen door mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. J.D. den Hartog en mr. L.A. Kjellevold, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. D. van der Geld, griffier, en op 3 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Mr. Kjellevold is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.