Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:6400 - Inrijden op politie: poging zware mishandeling, geen poging doodslag - 25 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:640025 september 2025

Essentie

De rechtbank spreekt een verdachte vrij van poging tot doodslag na het inrijden op een politieauto, maar veroordeelt hem voor poging tot zware mishandeling. De kans op zwaar lichamelijk letsel was wel aanmerkelijk, maar de kans op dodelijk letsel was onvoldoende onderbouwd voor voorwaardelijk opzet.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

Parketnummer: 02.408551.24

Vonnis van de meervoudige kamer van 25 september 2025

in de strafzaak tegen

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994, zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, raadsman mr. P.C. Schouten, advocaat te Breda.

1 Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 september 2025, waarbij de officier van justitie mr. P.W.P. Emmen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte

feit 1: *primair:*heeft geprobeerd de politieagenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te doden door op hen in te rijden met een auto; impliciet subsidiair: heeft geprobeerd de voornoemde agenten daardoor zwaar lichamelijk letsel toe te brengen; subsidiair: de voornoemde agenten op die manier heeft bedreigd;

feit 2: primair: roekeloos heeft gereden; subsidiair: met zijn rijgedrag gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt;

feit 3: geen medewerking heeft verleend aan een bevolen bloedonderzoek;

feit 4: een personenauto heeft bestuurd zonder geldig rijbewijs.

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 1 primair, de poging tot doodslag. Wel acht hij het onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde, de poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen. Daarbij gaat hij uit van voorwaardelijk opzet. De feiten 2 primair, 3 en 4 kunnen worden bewezen, mede gezien de bekennende verklaring van verdachte over deze feiten.

4.2. Het standpunt van de verdediging Verdachte moet van feit 1 integraal worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat geen bijzondere bewijskracht aan de processen-verbaal van bevindingen van de betrokken verbalisanten dient te worden toegekend, omdat zij betrokken zijn bij het incident en hun waarneming daardoor beïnvloed kan zijn. Ook is geen sprake geweest van (voorwaardelijk) opzet gericht op de dood of zwaar lichamelijk letsel. Bij de agenten kon niet de redelijke vrees ontstaan dat zij om het leven zouden kunnen komen of zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen, zodat verdachte ook van bedreiging moet worden vrijgesproken.

De verdediging refereert zich voor de feiten 2 tot en met 4 aan het oordeel van de rechtbank.

4.3. Het oordeel van de rechtbank

4.3.1. De bewijsmiddelen De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

4.3.2. De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs feit 1:

Bijzondere bewijskracht Door de verdediging is aangevoerd dat op basis van de beperkte, wisselende en gekleurde omschrijvingen van het voorval door de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] en een gebrek aan objectief steunbewijs geen bijzondere bewijskracht aan de processen-verbaal bevindingen van voormelde verbalisanten kan worden toegekend.

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 344, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering aan op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal sterke bewijskracht is toegekend. Het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd kan immers worden aangenomen op het proces-verbaal van één opsporingsambtenaar. Het moet daarbij gaan om een proces-verbaal waarin een verbalisant relateert wat hij zelf heeft waargenomen of ondervonden. De wetgever en de Hoge Raad maken geen uitzondering voor feiten die tegen de opsporingsambtenaar zelf zijn gepleegd.

In deze zaak ligt er niet één proces-verbaal, maar zijn er drie processen-verbaal van bevindingen voorhanden. Daarnaast zijn er twee aangiftes van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in het dossier aanwezig die zijn opgesteld door een vierde opsporingsambtenaar, te weten verbalisant [verbalisant 4] . Aan het wettelijk bewijsminimum is ruimschoots voldaan. De processen-verbaal hebben een vergelijkbare strekking en behelzen een vergelijkbare waarneming. De rechtbank ziet geen reden om aan de objectiviteit of juistheid van de bevindingen van de voornoemde verbalisanten te twijfelen. Zij acht de processen-verbaal van bevindingen betrouwbaar en zij gebruikt deze voor het bewijs. Zij passeert hiermee het verweer van de verdediging.

De feiten en omstandigheden Op 28 juli 2024 negeerde verdachte als bestuurder van een Audi een stopteken van politieagent [verbalisant 3] in Prinsenbeek, wat uitmondde in een wilde achtervolging op de snelweg. Op de A58 nam verdachte de afslag Etten-Leur. Bovenaan de afrit op het viaduct sloeg verdachte rechtsaf richting Etten-Leur. Verdachte maakte vervolgens een abrupte stuurbeweging en ging linksaf over de middenberm van de Oostpoort en reed weer terug richting het viaduct boven de A58. Ter hoogte van het viaduct stond een politievoertuig met daarin de agenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dwars op de rijbaan. Met een snelheid van tussen de zestig en tachtig km/uur reed verdachte op de rechterzijde van dit voertuig af, zonder zijn snelheid te minderen. [verbalisant 1] was nog net in staat om met het voertuig weg te rijden. Hij stuurde tot het niet meer verder kon naar links en gaf plankgas. Ternauwernood is daarmee een aanrijding voorkomen.

Poging doodslag of zware mishandeling? Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag of zware mishandeling te kunnen komen, is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van de agenten of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

De rechtbank ziet geen aanknopingspunten in het procesdossier om te kunnen vaststellen dat verdachte vol opzet heeft gehad om de twee agenten van het leven te beroven of ernstig letsel toe te brengen.

De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is, of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de agenten. Hiervan is sprake als er een aanmerkelijke kans aanwezig was dat dit gevolg - de dood - zou intreden en verdachte welbewust deze kans heeft aanvaard. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.

Het met een personenauto op een andere, stilstaande personenauto inrijden kán tot dodelijk letsel voor de inzittenden van die stilstaande auto leiden. De rechtbank is echter met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het dossier hiervoor onvoldoende aanknopingspunten bevat. Dat verdachte met een behoorlijke snelheid op de stilstaande dienstauto van de agenten is ingereden is immers op zichzelf niet voldoende om te concluderen dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. Andere aanwijzingen daartoe bevat het dossier niet.

De kans dat verdachte het voertuig zou raken en dat de agenten in het voertuig zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen is naar algemene ervaringsregels wel aanmerkelijk te noemen. Het verschil in snelheid was immers relatief groot en het was niet aan verdachte maar aan de snelle actie van verbalisant [verbalisant 1] te danken dat er geen aanrijding heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft deze kans ook bewust aanvaard. Hij was – volgens eigen zeggen ‒ op de vlucht naar België om uit handen van de politie te blijven. Om de politie af te schudden heeft hij zowel voor als na dit bewuste incident levensgevaarlijke verkeersovertredingen begaan. Zijn rijgedrag ten tijde van het incident moet dan ook in dit licht worden bezien. Verdachte heeft kortom voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

Conclusie De rechtbank acht het primair tenlastegelegde, de poging tot doodslag, niet bewezen. De poging tot zware mishandeling acht zij wel wettig en overtuigend bewezen, zoals impliciet subsidiair is ten laste gelegd.

feit 2 primair, feit 3 en feit 4: De rechtbank acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op de bevindingen van de opsporingsambtenaren en de bekennende verklaring van verdachte.

4.4. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

feit 1 impliciet subsidiair: op 28 juli 2024 te Etten-Leur ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [verbalisant 1] (politieambtenaar bij politie Zeeland-West-Brabant) en [verbalisant 2] (politieambtenaar bij politie Zeeland-West-Brabant) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met een personenauto (hard) op die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , die zich in een politievoertuig bevonden, in/af te rijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

feit 2: op 28 juli 2024 te Prinsenbeek, gemeente Breda en elders in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de A16 en de A58 en de Oostpoort, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door

  • terwijl zijn, verdachtes, rijbewijs ongeldig was verklaard - met (zeer) hoge snelheden te rijden, en (hierbij) voertuigen links en rechts in te halen, en (hierbij) te bumperkleven en voertuigen af te snijden, en over de vluchtstrook te rijden, en over verdrijvingsvlakken te rijden, en door de berm te rijden door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;

feit 3: op 28 juli 2024 te Breda, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend;

feit 4: op 28 juli 2024 te Prinsenbeek, gemeente Breda en elders in Nederland, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de A16 en de A58 en de Oostpoort, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1. De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijftien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid van tien jaar.

6.2. Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte geen vast werk heeft en hij zich achtergesteld voelt in de maatschappij. Daarnaast is aangevoerd dat verdachte achteraf spijt heeft geuit en nog niet eerder schade heeft gereden.

6.3. Het oordeel van de rechtbank De ernst van de feiten Het gaat in deze zaak om een aaneenschakeling van momenten waarop verdachte ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Zo bestuurde hij op 28 juli 2024 een auto, terwijl zijn rijbewijs al in 2020 ongeldig was verklaard. Verder gaf hij die dag geen gevolg aan een stopteken van de politie, omdat hij niet wilde dat zijn dag door de politie werd “verziekt”. Hij deed er vervolgens alles aan om aan de politie te ontkomen die de achtervolging had ingezet. Verdachte probeerde de Belgische grens te bereiken in de (onterechte) veronderstelling dat hij daar voor de politie veilig was en met rust gelaten zou worden. Hij heeft tijdens deze kilometerslange rit op de snelweg roekeloos gereden. Hierdoor zijn andere weggebruikers in levensgevaar gebracht of hebben zij het risico gelopen ernstig gewond te raken. Verdachte reed zigzaggend. Hij haalde meerdere (vracht)auto’s rechts in en sneed ze af, ook via de vluchtstrook of verdrijvingsvlakken. Daarbij werden snelheden tot honderdtachtig km/uur bereikt. Het mag een wonder heten dat er niet daadwerkelijk doden of gewonden zijn gevallen. Tijdens de achtervolging reed verdachte recht op een politievoertuig af. Daarin zaten twee agenten, die de weg wilden blokkeren om verdachte tot stilstand te dwingen. Een aanrijding kon op het nippertje worden voorkomen dankzij het alerte en snelle optreden van de agent achter het stuur. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De agenten - en hun collega die het zag gebeuren - hebben door zijn toedoen zeer angstige momenten beleefd. Om te kunnen controleren of verdachte onder invloed was van verdovende middelen had de politie verdachte na de aanhouding bevolen om zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen. Verdachte heeft dit geweigerd. Hiermee heeft hij de controle op de naleving van voorschriften die de verkeersveiligheid dienen bemoeilijkt en er opnieuw blijk van gegeven dat hij zich niet aan regels kan en/of wil houden.

Verdachte heeft niet stil gestaan bij alle (mogelijke) gevolgen van zijn handelen voor anderen. Los van de gevaren voor andere verkeersdeelnemers, bestond er een groot risico op letsel of overlijden voor zijn vijfjarige dochtertje en zijn ex-partner die bij hem in de auto zaten. Ook zij hebben doodsangsten uitgestaan.

De persoonlijke omstandigheden De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij de afgelopen vijf jaar al vaker is veroordeeld voor rijden zonder geldig rijbewijs. Voorts heeft hij eerder niet meegewerkt aan een bloedonderzoek. Verdachte is kennelijk hardleers.

De rechtbank weegt in het nadeel van verdachte mee dat hij op geen enkele wijze zijn verantwoordelijkheid neemt. Ook is hij niet naar de rechtbank gekomen om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn. Uit niets blijkt dat hij spijt heeft van zijn acties, zoals door de verdediging ter zitting is betoogd.

De rechtbank heeft verder de persoonlijke omstandigheden van verdachte meegewogen die tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.

De straf De rechtbank heeft voor de strafoplegging rekening gehouden met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.

Uit het oogpunt van vergelding is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Daarnaast acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur nodig om te voorkomen dat verdachte in herhaling valt. Gelet op de aard en ernst van de delicten, de recidive en de eerder opgelegde rijontzeggingen die verdachte er niet van hebben weerhouden om telkens opnieuw een auto te besturen, zal de rechtbank als bijkomende straf de maximale rijontzegging opleggen.

De door de officier van justitie gevorderde straffen komen de rechtbank alleszins redelijk voor, met uitzondering van de duur van de proeftijd. Die zal zij bepalen op drie jaar, gezien de veelvuldige recidive.

De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf van vijftien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van tien jaar.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7 De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [verbalisant 2] vordert een schadevergoeding van € 702,00 voor immateriële schade (feit 1). Deze vordering is door de verdediging betwist.

De rechtbank acht het voorstelbaar dat de benadeelde partij enorm is geschrokken van het handelen van verdachte en dat dit diepe indruk heeft gemaakt. De rechtbank moet echter op grond van de wet beoordelen of de benadeelde partij een immateriële schadevergoeding toekomt. Artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek beschrijft de gevallen waarin een recht op immateriële schadevergoeding bestaat. De rechtbank is van oordeel dat geen van de daarin genoemde gevallen aan de orde is. Uit het dossier en de ingediende vordering blijkt niet dat verdachte het bewezenverklaarde handelen heeft verricht met het oogmerk om de benadeelde (immaterieel) nadeel toe te brengen (sub a). Evenmin is gebleken dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van verdachte (sub b). Een aantasting in de persoon kan in de eerste plaats worden aangenomen indien er sprake is van geestelijk letsel dat voldoende concreet en naar objectieve maatstaven is vastgesteld. Ook als er geen sprake is van objectief vastgesteld geestelijk letsel kan een aantasting in de persoon worden aangenomen indien de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor benadeelde die conclusie rechtvaardigen. In beide gevallen dient de benadeelde voldoende gegevens aan te voeren om de conclusie te kunnen trekken. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen voor de hand liggen, ook zonder onderbouwing met concrete gegevens. Door benadeelde zijn vooralsnog onvoldoende gegevens aangevoerd om de conclusie te kunnen trekken dat sprake is van geestelijk letsel en de nadelige gevolgen liggen evenmin voor de hand. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 9, 163, 176 en 179a van de Wegverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9 Beslissing

De rechtbank:

Vrijspraak

  • spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit;

Bewezenverklaring

  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 1 impliciet subsidiair: poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd; feit 2 primair: overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994; feit 3: overtreding van artikel 163, zesde lid van de Wegenverkeerswet 1994; feit 4: overtreding van artikel 9, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;

  • verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

  • veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar;

  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;

  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

Bijkomende straffen

  • veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 10 jaar;

Benadeelde partij

  • verklaart de benadeelde partij [verbalisant 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, en mrs. D.L.J. Martens en H. Remerie, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter de openbare zitting op 25 september 2025. Mr. Martens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.