ECLI:NL:RBROT:2025:11268 - Rechtbank Rotterdam - 5 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team straf 1
Parketnummer: 10-142665-25 Datum uitspraak: 5 september 2025 Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1999, ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres] , [postcode] [plaats 1] , ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [penitentiaire inrichting] , raadsman mr. E.W.B. van Twist, advocaat in Dordrecht.
1 Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 augustus 2025.
2 Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
3 Eis officier van justitie
De officier van justitie mr. I. Barendregt heeft gevorderd:
4 Waardering van het bewijs
4.1. Vrijspraak feit 1
4.1.1. Standpunt officier van justitie Wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte samen met de [medeverdachte 1] een diefstal met geweldpleging, afpersing en opzettelijke vrijheidsberoving heeft voorbereid. Zij hebben hierover gedurende een langere periode met elkaar gechat en hebben telefoongesprekken gevoerd waarin de verdere uitvoering van het plan werd besproken. De verdachten hebben via een derde politiepakken verworven en hebben telefoons voorhanden gehad met daarop afbeeldingen van een vuurwapen en van een portiekwoning in [plaats 2] waar de overval zou gaan plaatsvinden. Zij hebben ook daadwerkelijk een vuurwapen met munitie voorhanden gehad. Deze middelen waren bestemd tot het begaan van het voorgenomen misdrijf. De verklaring van de verdachte dat de inhoud van de chatberichten en de telefoongesprekken enkel grootspraak is, moet als niet aannemelijk terzijde worden geschoven.
4.1.2. Beoordeling Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen dient voor een bewezenverklaring sprake te zijn van zogeheten dubbel opzet, dat wil zeggen dat het opzet zowel moet zijn gericht op het kennelijk voor criminele doeleinden voorhanden hebben van de in de tenlastelegging genoemde middelen, als op het met die middelen beoogde en in de tenlastelegging genoemde, specifieke misdadige doel. De rechtbank gaat bij de verdere beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Uit de chats en tapgesprekken in het dossier volgt dat de verdachte en de [medeverdachte 1] in de periode vanaf februari 2025 onderling en met andere betrokkenen een groot aantal berichten hebben uitgewisseld over de organisatie van een mogelijk te plegen overval, over de verdeling van de buit daarbij en over het kunnen beschikken over een vuurwapen. Aanvankelijk wordt hierbij geen concrete datum of locatie genoemd. Naast berichten worden ook afbeeldingen verstuurd van een vuurwapen en munitie. Vanaf april lijken de plannen meer concreet te worden en wordt door de verdachte een foto verstuurd van een portiekwoning in [plaats 2] . Ook wordt in een chatbericht aan de [medeverdachte 1] de locatie [straat 1] genoemd. Er wordt gesproken over een omstreeks 8 mei 2025 door meerdere personen te plegen overval in een woning, waar verdovende middelen en geld aanwezig zouden zijn en waar een persoon zou verblijven die beschikt over bitcoins. Het plan is om deze persoon vast te binden en hem onder bedreiging van een Glock te dwingen de bitcoins af te geven. Er wordt gesproken over het naar binnen gaan met een koevoet, maar er wordt ook gekeken naar alternatieven door met politiepakken of pakken van Thuisbezorgd te gaan, zodat de deur gemakkelijker zal worden geopend. Uit een chatgesprek van de [medeverdachte 1] kort voor zijn aanhouding volgt dat de politiepakken kennelijk via een derde inmiddels waren verworven.
Voorhanden hebben van middelen met een crimineel doel Bij de aanhouding van de verdachte is op zijn slaapkamer een omgebouwd gaspistool van het merk Umarex met bijbehorende munitie in beslag genomen. De verdachte heeft hierover vanaf het begin verklaard dat hij deze gedurende enkele dagen in bewaring hield voor een vriend. Hoewel het voorhanden hebben van deze voorwerpen zelfstandig strafbaar is gesteld en daarom onder feit 2 apart ten laste is gelegd, ziet de rechtbank op basis van de chatberichten in het dossier – waarin meermalen gesproken wordt over een “grote Glock” – onvoldoende aanwijzingen voor de conclusie dat de verdachte met het aangetroffen wapen bezig was voorbereidingen te treffen om een overval te plegen. Bij de afbeeldingen op de in beslag genomen telefoons van de verdachte en de [medeverdachte 1] gaat het eveneens om afbeeldingen van een gaspistool en niet van een Glock of een daarop gelijkend vuurwapen, zoals in de tenlastelegging wordt vermeld. Voor wat betreft de op de in beslag genomen telefoons van de verdachte en de medeverdachte aangetroffen foto’s van munitie kan niet worden vastgesteld met welk doel deze voorhanden waren.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden bewezen dat de verdachte en/of de medeverdachte het bij de verdachte aangetroffen vuurwapen en/of de aangetroffen foto’s van vuurwapens en munitie op hun telefoons met een crimineel doel voorhanden hebben gehad.
In de chats van 5 mei 2025 zegt de verdachte tegen de [medeverdachte 1] dat de job in [plaats 2] is. Als de medeverdachte twee dagen later naar ‘het’ adres vraagt, antwoordt de verdachte “ [straat 1] ”. Eerder heeft de verdachte op 26 april 2025 aan een andere betrokkene met de chatnaam [gebruikersnaam] een foto gestuurd van een portiekwoning, die blijkt te zijn gelegen aan de [straat 2] in [plaats 2] . Hoewel deze straatnaam lijkt op het door de verdachte op 5 mei 2025 verzonden chatbericht, blijkt in [plaats 2] geen [straat 1] te bestaan. Wel kan deze straatnaam worden gelokaliseerd in [plaats 1] in de directe woonomgeving van de verdachte. Dat het hier, zoals de officier van justitie heeft aangevoerd, zou gaan om een verschrijving acht de rechtbank niet aannemelijk. [gebruikersnaam] noemt bovendien op 5 mei 2025 in een chat aan de verdachte weer een ander adres, dat evenmin in [plaats 2] lijkt te bestaan. Daarmee wordt onvoldoende duidelijk of, en zo ja met welk crimineel doel de door hem gemaakte foto van de portiekwoning en de genoemde straatnaam door de verdachte zijn verstuurd. Ook hier kan dus niet worden vastgesteld dat dit door de verdachte en de medeverdachte met een crimineel doel voorhanden is gehad.
Ten aanzien van de politiepakken als beschikbare middel, zoals genoemd in de tenlastelegging stelt de rechtbank op basis van de chatberichten vast dat de verdachte en de medeverdachte via een derde persoon deze politiepakken hebben verworven met kennelijk een crimineel doel, zoals hen ten laste is gelegd.
Opzet op een specifiek misdrijf De vraag is vervolgens of naar de uiterlijke verschijningsvorm – met het voorhanden hebben van de politiepakken als beschikbaar middel – ook sprake is van opzet op een specifiek misdadig doel. Hoewel de rechtbank geen enkel geloof hecht aan de verklaringen van de beide verdachten dat de chats in het dossier slechts als grootspraak moeten worden opgevat, acht zij de inhoud van de chatberichten onvoldoende concreet om dit specifieke doel ten aanzien van de politiepakken te kunnen vaststellen. Een van de betrokken personen bij het verwerven van de politiepakken, door de politie geïdentificeerd als de [medeverdachte 2] , had hierover mogelijk duidelijkheid kunnen verschaffen. De rechtbank stelt vast dat de verdachten en andere betrokkenen kennelijk intensief met elkaar spraken over een mogelijk uit te voeren overval op een woning. Daarbij werden verschillende varianten overwogen en werden verschillende data en adressen genoemd, maar werden deze plannen vervolgens ook meermalen herzien of uitgesteld. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat deze plannen al zodanig vaste vorm hadden gekregen dat kan worden gesproken van strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht.
Omdat op basis van het dossier ten aanzien van het bij de verdachte aangetroffen wapen, de afbeeldingen van de aangetroffen foto’s van vuurwapens en munitie op de telefoons van de verdachte en de medeverdachte en de door de verdachte genomen foto van een portiekwoning en de door hem genoemde straatnaam niet is komen vast te staan dat de verdachte en de [medeverdachte 1] deze middelen met een crimineel doel voorhanden hebben gehad en ten aanzien van het wel met een crimineel doel voorhanden hebben gehad van de politiepakken op basis van het dossier niet duidelijk is met welk specifiek misdadig doel de verdachten hiermee mogelijk voor ogen hebben gehad, dienen zij bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs van het onder 1 ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
4.1.3. Conclusie Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2. Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 2 De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De bewezenverklaring volgt uit de bewijsmiddelen in het dossier die zijn genoemd in bijlage II, zodat dit feit zonder nadere bespreking bewezen wordt verklaard.
4.3. Bewezenverklaring In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op of omstreeks 9 mei 2025 te [plaats 1] een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool, namelijkeen omgebouwd gaspistool van het merk Umarex, model Walther P22, kaliber 7.65mm en/of munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 20, bij het vuurwapen behorende, kogelpatronen van het kaliber 7.65mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
5 Strafbaarheid feit
Het bewezen feit levert op:
2 handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.
6 Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7 Motivering straf
7.1. Algemene overweging De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2. Feit waarop de straf is gebaseerd De verdachte heeft op 9 mei 2025 een vuurwapen met munitie voorhanden gehad in zijn slaapkamer. De verklaring van de verdachte dat hij dit wapen voor een vriend in bewaring had, doet er niet aan af dat hij kennelijk in het geheel niet heeft stil gestaan bij de risico’s daarvan. Het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Illegaal wapenbezit dient dan ook te worden bestreden. Het stijgend aantal slachtoffers van vuurwapengeweld in de samenleving onderstreept de noodzaak hiervan.
7.3. Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1. Strafblad De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 juli 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2. Rapportage Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 augustus 2025. Dit rapport houdt het volgende in. Bij de verdachte is sprake van instabiliteit op verschillende leefgebieden en het ontbreekt hem aan voldoende beschermende factoren. De verdachte beschikt over een beperkt positief sociaal netwerk en het contact met zijn moeder is enigszins verstoord. De overige familieleden verblijven in het buitenland. De verdachte ontvangt maandelijks een toelage van zijn familie waarmee hij in zijn basisbehoeften kan voorzien. Risicoverhogende factoren zijn dat de verdachte niet over stabiele huisvesting beschikt, geen zinvolle dagbesteding heeft en schulden heeft. Daarnaast gebruikt de verdachte dagelijks cannabis en lijkt hij over onvoldoende vaardigheden te beschikken om praktische zaken zelfstandig te regelen. De verdachte is beïnvloedbaar en heeft moeite met het stellen van duidelijke grenzen. De kans op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Geadviseerd wordt aan de verdachte als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht bij de reclassering, gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden en ambulante begeleiding die gericht is op het bieden van ondersteuning bij praktische zaken. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4. Conclusies van de rechtbank Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. Gezien de ernst van het feit wordt een gevangenisstraf opgelegd. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De reclassering acht begeleiding in het kader van bijzondere voorwaarden noodzakelijk en ook de verdediging heeft verzocht om een groot deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, zodat de verdachte snel aan de slag kan met de reclassering. De rechtbank volgt dit standpunt en zal aan het voorwaardelijk op te leggen strafdeel de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om een langere proeftijd vast te stellen dan twee jaar. Omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 14e Sr ziet de rechtbank wettelijk geen mogelijkheden om de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De vordering daartoe wordt daarom afgewezen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden
8 Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
9 Bijlagen
De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
10 Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden; bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
-
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
-
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. van den Heuvel, voorzitter, en mrs. J.M.L. van Mulbregt en M. Hulshof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1 hij in of omstreeks de periode van 20 februari 2025 tot en met 8 mei 2025 te [plaats 1] , althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten de in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht en/of artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht en/of artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk
-
( een) telefoon(s) met daarop foto's/afbeeldingen en/of video's met daarop/in afgebeeld vuurwapens, althans een op een Glock gelijkende vuurwapen en/of munitie en/of het adres en/of een foto van een portiekwoning gelegen aan de [straat 1] te [plaats 2] en/of
-
één of meer politiepakken en/of
-
één of meer vuurwapens met munitie
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
2 hij op of omstreeks 9 mei 2025 te [plaats 1] een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool, nl een omgebouwd gaspistool van het merk Umarex, model Walther P22, kaliber 7.65mm en/of munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 20, bij het vuurwapen behorende, kogelpatronen van het kaliber 7.65mm, voorhanden heeft gehad.