Artikel 317 (Afpersing door geweld of dreiging)
1. Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld of bedreiging met geweld iemand dwingt hetzij tot de afgifte van enig goed dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde toebehoort, hetzij tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld, hetzij tot het ter beschikking stellen van gegevens, wordt, als schuldig aan afpersing, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die de dwang, bedoeld in het eerste lid, uitoefent door de bedreiging dat gegevens die door middel van een geautomatiseerd werk zijn opgeslagen, onbruikbaar of ontoegankelijk zullen worden gemaakt of zullen worden gewist.
3. De bepalingen van het tweede en derde lid van artikel 312 zijn op dit misdrijf van toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld of bedreiging met geweld iemand dwingt hetzij tot de afgifte van enig goed dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde toebehoort, hetzij tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld, hetzij tot het ter beschikking stellen van gegevens, wordt, als schuldig aan afpersing, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie.
- de afgifte van enig goed dat geheel of gedeeltelijk aan het slachtoffer of een derde toebehoort;
- het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld (een vordering);
- het ter beschikking stellen van gegevens. De straf voor afpersing is een gevangenisstraf van maximaal negen jaar of een geldboete van de vijfde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die de dwang, bedoeld in het eerste lid, uitoefent door de bedreiging dat gegevens die door middel van een geautomatiseerd werk zijn opgeslagen, onbruikbaar of ontoegankelijk zullen worden gemaakt of zullen worden gewist.
Dit lid bepaalt dat dezelfde straf (als genoemd in het eerste lid) wordt opgelegd aan de persoon die de dwang, zoals bedoeld in het eerste lid, uitoefent door te dreigen (bedreiging) dat gegevens die zijn opgeslagen door middel van een geautomatiseerd werk (zoals een computer), onbruikbaar of ontoegankelijk zullen worden gemaakt, of zullen worden gewist.
3. De bepalingen van het tweede en derde lid van artikel 312 zijn op dit misdrijf van toepassing.
Dit lid geeft aan dat de bepalingen van het tweede en derde lid van artikel 312 (van het Wetboek van Strafrecht) ook van toepassing zijn op dit misdrijf (afpersing, zoals omschreven in dit artikel 317).