Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Middelburg

parketnummer: 02/072616-25

vonnis van de meervoudige kamer van 20 augustus 2025

in de strafzaak tegen

[verdachte] , geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ), wonende te [adres] .

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 augustus 2025, waarbij de officier van justitie mr. R.M.A. in ’t Veld zijn standpunt kenbaar heeft gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] en/of [bedrijf 1] heeft afgeperst van geld toebehorende aan dat tankstation en/of [bedrijf 2] .

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan.

4.2 Het oordeel van de rechtbank

4.2.1 De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs Aangezien verdachte ten aanzien van het feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:

  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 6 augustus 2025;

  • het proces-verbaal aangifte [slachtoffer] namens [bedrijf 1] van 18 januari 2016, pagina 19 tot en met 23 van het eindproces-verbaal.

4.3 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

op 18 januari 2016 te Terneuzen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [bedrijf 2] , door

  • een (namaak)pistool uit zijn (jas)zak te pakken,

  • voornoemd pistool op die [slachtoffer] te richten en daarbij die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "geld" en "meer, meer, meer".

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis.

6.2 Het oordeel van de rechtbank Verdachte heeft zich op 18 januari 2016 schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een tankstation, waarbij hij de inhoud van de kassa, een geldbedrag van rond de 700 euro, heeft buitgemaakt. De medewerkster van het tankstation heeft dit geldbedrag afgegeven onder dreiging van een op haar gericht vuurwapen. Weliswaar blijkt het achteraf waarschijnlijk een nepvuurwapen te zijn geweest, maar dat maakt de situatie voor de medewerkster op dat moment niet minder beangstigend. Zij geeft aan: “Toen ik het pistool zag, dacht ik: Dit gaat fout”. Verdachte heeft niet stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen voor anderen, maar heeft zich alleen laten leiden door eigen behoeften. Het is algemeen bekend dat overvallen van deze aard jarenlang ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor het emotionele welzijn van de slachtoffers. Daarnaast leidt dit soort delicten tot materiële schade en gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Bij het bepalen van de straf overweegt de rechtbank het volgende.

De rechtbank heeft uitspraken in vergelijkbare zaken en oriëntatiepunten die strafrechters in Nederland hanteren tot uitgangspunt genomen. Voor een overval op een tankstation is het uitgangspunt een gevangenisstraf van drie jaar.

De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 26 juni 2025. Hieruit blijkt dat hij zich vóór 18 januari 2016, de datum van de overval, in Nederland niet schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit. Verdachte is daarna in 2017 driemaal en in 2019 tweemaal veroordeeld voor feiten gepleegd na de overval op 18 januari 2016, te weten in de jaren 2017 en 2019. In totaal heeft verdachte voor deze feiten ruim 10 maanden gevangenisstraf uitgezeten. De rechtbank houdt hiermee, gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, in strafverminderende zin rekening.

De rechtbank heeft acht geslagen op de reclasseringsrapportage van 21 juli 2025. Daaruit blijkt dat verdachte de hem bij vonnis van de politierechter van 26 augustus 2019 opgelegde bijzondere voorwaarden op positieve wijze heeft nageleefd. Zo is hij tijdens de proeftijd van 2019 tot en met 2021 onder toezicht en begeleiding van de reclassering opgenomen geweest in de [tbs-kliniek] en daarna doorgestroomd naar een beschermde woonvoorziening. Hij bleef abstinent gedurende de proeftijd en kon zonder medicatie functioneren met behulp van een goede dagstructuur, waarbij hij als dagbesteding werkte in cafetaria’s en personeelsrestaurants. Bij afronding van het reclasseringstoezicht werd het recidiverisico en het risico op geweld als laag ingeschat. Navraag door de reclassering leerde dat verdachte na 2019 bij de politie niet meer in beeld is gekomen anders dan in verband met deze strafzaak. Meer actuele informatie kan de reclassering niet geven, nu het niet gelukt is om verdachte te spreken in aanloop naar deze strafzaak.

Ter zitting heeft de rechtbank van verdachte vernomen dat hij rond zijn elfde jaar vanuit Somalië naar Nederland is gekomen en daar de eerste jaren een moeilijke tijd heeft gekend. Hij gaf daarnaast aan nog steeds te wonen in een begeleide woonvorm ( [locatie] ) en op dit moment geen vaste dagbesteding te hebben.

Ruim negen jaar na het plegen van het feit heeft verdachte zich gemeld bij de politie en bekend dat hij de dader was van de overval in 2016. Als redenen geeft hij op dat hij zich schaamde voor zijn daad, spijt had en de last van zijn schouders wilde hebben. Daarnaast was hij bang dat hij op enig moment in de toekomst toch ter verantwoording zou worden geroepen. Hij geeft aan het gestolen geld terug te willen betalen.

Alles bij elkaar genomen – het feit dat verdachte tussen zijn achttiende en tweeëntwintigste een moeilijke periode heeft doorgemaakt, in verband daarmee lange tijd in detentie heeft gezeten en twee jaar intensief is begeleid en een positieve wending aan zijn leven heeft weten te geven en sindsdien niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie én uit eigen beweging de moedige stap heeft gezet de overval op te biechten – maakt dat de rechtbank van oordeel is dat nu, ruim negen jaar na de overval, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet langer passend en geboden is.

De rechtbank zal wel de maximale taakstraf van 240 uur aan verdachte opleggen.

7 De benadeelde partij

Namens de benadeelde partij [bedrijf 2] is een schadevergoeding gevorderd van € 700,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing jegens [bedrijf 2] . Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade een rechtstreeks gevolg is van de afpersing en zij acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is door de benadeelde partij voldoende aannemelijk gemaakt, voldoende onderbouwd en door verdachte niet betwist. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2016 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;

  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

afpersing;

  • verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

  • veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren;

  • beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen;

Benadeelde partij

  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf 2] van € 700,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 januari 2016 tot aan de dag der voldoening;

  • veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [bedrijf 2] , € 700,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 januari 2016 tot aan de dag der voldoening;

  • bepaalt dat bij niet betaling 14 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.

Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 augustus 2025.

Mr. Louwerse is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10 Bijlage I

De tenlastelegging

hij op of omstreeks 18 januari 2016 te Terneuzen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] en/of [bedrijf 1] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, door

  • een (namaak)pistool uit zijn (jas)zak te pakken,

  • voornoemd pistool op die [slachtoffer] te richten en/of daarbij die [slachtoffer]

dreigend de woorden toe te voegen "geld" en/of "meer, meer, meer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

( art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht )