ECLI:NL:RBOVE:2025:5694 - Medeplegen van doodslag bij groepsgeweld met messen in Enschede - 24 september 2025
Uitspraak
Essentie
Rechtbank Overijssel veroordeelt een verdachte als medepleger van doodslag en poging tot doodslag. Hoewel niet bewezen is wie de fatale steken toebracht, is zijn actieve en agressieve deelname aan het gevecht, wetende dat messen aanwezig waren, voldoende voor een nauwe en bewuste samenwerking.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08-340412-23 en 08-231459-21 (vordering tul) (P) Datum vonnis: 24 september 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum 1] 2004 in [geboortedatum 2] , nu verblijvende in P.I. [verblijfsplaats] ,
hierna te noemen: verdachte of [verdachte] .
1 Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 10 april 2024, 21 juni 2024, 18 september 2024, 18 november 2024, 25 november 2024, 14 februari 2025, 18 april 2025, 10 juni 2025, 19 juni 2025 en 10 september.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J. de Vries , advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de namens de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te weten [nabestaande 1] en [nabestaande 2] , en de slachtoffers [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] voorgedragen slachtofferverklaringen en van wat namens de benadeelde partijen door hun raadslieden mr. J.J.J. Broekhuizen, advocaat in Harderwijk en mr. K. Zeegers, advocaat in Amsterdam, is aangevoerd.
2 De tenlastelegging
De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 18 september 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 22 december 2023 in Enschede: feit 1 primair: al dan niet samen met anderen, en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door hem met een mes te steken; feit 1 subsidiair: openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen die [slachtoffer 1] , terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
feit 2 primair: al dan niet samen met anderen, heeft geprobeerd om, al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer 2] van het leven te beroven door hem tegen het hoofd en/of lichaam te stompen/trappen en hem met een mes te steken; feit 2 subsidiair: al dan niet samen met anderen, die [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht; feit 2 meer subsidiair: al dan niet samen met anderen, heeft geprobeerd om die [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen; feit 2 nog meer subsidiair: openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen die [slachtoffer 2] , terwijl dit door hem gepleegde geweld (zwaar) lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
feit 3 primair: openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ; *feit 3 subsidiair:*al dan niet samen met anderen, die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1hij op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, door (telkens) opzettelijk meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in de hartstreek dan wel in de borststreek en/of in de long(en) en/of rug(streek) althans in het, bovenlichaam van die [slachtoffer 1] te steken, ten gevolge waarvan deze is overleden;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede openlijk, te weten op of aan de van Lochemstraat (omgeving kruising Overduingaarde - van Lochemstraat) in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] door op die [slachtoffer 1] toe te lopen/rennen en/of die [slachtoffer 1] te achtervolgen en/of in te sluiten en/of vast te houden en/of te duwen en/of ten val te brengen en/of op de grond (vast) te houden en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) die [slachtoffer 1] tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes(sen) en/of scherpe en/of puntige voorwerp(en) te steken in de hartstreek en/of in de borststreek en/of in de long(en) en/of in de (rug)streek en/of elders in het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
2hij op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, (telkens) opzettelijk op die [slachtoffer 2] is/zijn toe gelopen/gerend en/of die [slachtoffer 2] heeft/hebben achtervolgd en/of die [slachtoffer 2] heeft/hebben ingesloten en/of vastgehouden en/of geduwd en/of ten val heeft/hebben gebracht en/of op de grond heeft/hebben (vast) gehouden en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) met (een) mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in (de richting van) de buik en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstige steek- en/of snijwond(en) inde (linker)heup/zij en/of in de buik(streek) en/of in de (linker) arm en/of (linker)hand heeft toegebracht door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of meermalen, althans eenmaal met kracht met (een)mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in de buik (streek) en/of in de (linker)arm en/of de (linker) hand te steken en/of te snijden;
meer subsidiair:
Hij op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede ter uitvoering van, het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer 2] : meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in (de richting van ) de buik(streek) en/of heup(streek) en/of zij(streek) en/of het (boven)lichaam heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
nog meer subsidiair:
hij op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede openlijk, te weten op of aan de van Lochemstraat (omgeving kruising Overduingaarde- van Lochemstraat) in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door op die [slachtoffer 2] toe te lopen/rennen en/of die [slachtoffer 2] te achtervolgen en/of die [slachtoffer 2] in te sluiten en/of vast te houden en/ofte duwen en/of ten val te brengen en/of en/of op de grond (vast) te houden en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in de buik(streek) en/of heup(streek) en/of zij(streek) en/of elders in (de richting van) het (boven)lichaam van die [slachtoffer 2] te steken, terwijl dit/het door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten (een)ernstige (steek) wond(en) in (linker)heup /-zij en/of buik en/of (linker)arm en/of hoofdletsel voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
3hij op één of meer tijdstippen op 22 december 2023 te Enschede openlijk, te weten op of aan de van Lochemstraat (omgeving kruising Overduingaarde- van Lochemstraat) en/of op of aan een of meer andere openbare weg (en) en/of op een of meer voor het publiek toegankelijke plaats(en) in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] door op die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] toe te lopen/rennen en/of die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te achtervolgen en/of te isoleren van diens/hun (vrienden) groep en/of in te sluiten en/of meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) (een) stekende en/of snijdende beweging(en) te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of het lichaam van die [slachtoffer 4] ;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door op die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] toe te lopen en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] aan te spreken en/ofte bevelen, althans op dwingende toon te zeggen mee te komen naar een plek waar geen camera’s hingen althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of op die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] toe te rennen en/of die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te achtervolgen en/of te isoleren van diens/hun (vrienden) groep en/of in te sluiten en/of meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) (een) stekende en/of snijdende beweging(en) te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of het lichaam van die [slachtoffer 4] .
3 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair (met vrijspraak van voorbedachten rade), onder 2 primair (met vrijspraak van voorbedachten rade) en onder 3 primair ten laste gelegde feiten.
4 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - overeenkomstig de op schrift gestelde pleitnota – (kort samengevat en zakelijk weergegeven) primair verzocht om vrijspraak omdat verdachte naar waarheid heeft verklaard dat hij niemand heeft neergestoken, geen mes had, niet wist dat er messen waren en geen mes heeft gezien. Door de wijze van verklaren maakt verdachte een geloofwaardige en betrouwbare indruk. Zijn verklaringen dienen dan ook als uitgangspunt te worden genomen bij de beoordeling van het dossier en het bewijs in zijn zaak, dan wel worden zijn verklaringen onvoldoende weerlegd of kunnen deze onvoldoende worden uitgesloten. Indien de rechtbank de verklaring van de getuige [getuige 2] voor het bewijs gebruikt, dient de verdediging een voorwaardelijk verzoek in tot het horen van vier getuigen. Uitgaande van zijn verklaringen en de redactie van de tenlastelegging moet ook vrijspraak volgen voor de diverse varianten van openlijk geweld, omdat de strafwaardige onderdelen van zijn verklaring niet in de tenlastelegging zijn opgenomen.
Subsidiair ontbreekt ook het bewijs voor medeplegen. De verklaringen van de vier aangevers zijn niet bruikbaar voor het bewijs tegen verdachte. Deze verklaringen zijn onvoldoende geloofwaardig en betrouwbaar om als uitgangspunt te nemen. Voorts bevatten de verklaringen onduidelijkheden en zijn ze soms dubbelzinnig. Daarnaast ontbreekt veelal een consistente lijn of is sprake van tegenstrijdigheden. Wat betreft de verklaringen van de medeverdachten wordt allereerst betoogd dat de verdediging geen enkele kans gehad gebruik te maken van het ondervragingsrecht, terwijl voor de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ook nog eens het ‘sole en decisive-criterium’ geldt. Vervolgens is de verdediging onvoldoende gecompenseerd om ervoor te zorgen dat het ondervragingsrecht toch kon worden geëffectueerd. Het gebruik van de verklaringen van de medeverdachten komt in strijd met artikel 6 van het EVRM; het aan de verdachte gepresenteerde bewijsmateriaal is op geen enkele manier toetsbaar gebleken. Verzocht wordt als zodanig te oordelen en de verklaringen daarom niet te gebruiken voor het bewijs, waarna vrijspraak moet volgen. Ook stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verklaringen van [naam 1] onbetrouwbaar zijn, de verklaringen van [medeverdachte 1] ongeloofwaardig en onbetrouwbaar zijn en de verklaring van [medeverdachte 2] niet ondersteund wordt en in de kern geen concreet en redengevend bewijs oplevert en om die reden niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Verdachte heeft het letsel niet veroorzaakt en kan hiervoor in de vorm van medeplegen niet verantwoordelijk gehouden worden. Als de rechtbank dit standpunt volgt refereert de verdediging zich aan een bewezenverklaring voor openlijk geweld met uitzondering van het strafverzwarende gedeelte waarvoor het bewijs ontoereikend is.
5 De bewijsmotivering
5.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier, het verhandelde ter terechtzitting en de camerabeelden die onderdeel uitmaken van het dossier en op de zitting zijn getoond, allereerst de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verloop van de avond
In de avond van 22 december 2023 bevinden zowel de groep die hierna als de slachtoffergroep zal worden aangeduid, als de groep waarvan de verdachten deel uit maakten (hierna verdachtengroep) zich in de Enschedese binnenstad.
De groepen treffen elkaar die avond drie keer. Allereerst op de kruising van de Langestraat met de Haverstraatpassage, vervolgens op de kruising van de Van Lochemstraat met de Wenninkgaarde en tenslotte op de kruising van de Van Lochemstraat met de Overduingaarde. Tussen het eerste en tweede treffen van de groepen in, houdt de verdachtengroep zich nog enige tijd op bij de avondwinkel aan de Oldenzaalsestraat. Er zijn geen aanwijzingen dat de groepssamenstelling is gewijzigd na het verlaten van de plek bij de avondwinkel.
De derde keer dat de groepen elkaar tegenkomen, kort na elf uur ’s avonds, komt het, na een woordenwisseling waarbij geschreeuwd wordt, vanaf 23.03.39 uur tot een vechtpartij van ongeveer 33 seconden. Op het moment van de vechtpartij bestaat de slachtoffergroep uit [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [naam 2] en [slachtoffer 3] . De verdachtengroep bestaat op dat moment uit [verdachte] , [naam 3] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Tijdens de vechtpartij worden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gestoken. Nadat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gestoken zijn, slagen zij er nog in zich te verplaatsen naar de betonnen palen in de buurt van de ingang van de [locatie 1] parkeergarage. Op 22 december 2023 omstreeks 23.07 uur ontvangt de politie diverse meldingen over een slachtoffer dat op de Van Lochemstraat in Enschede ter hoogte van de parkeergarage [locatie 1] ligt en gestoken is. Zij treffen beide slachtoffers aan. Door de toegesnelde hulpdiensten verrichte reanimatiehandelingen zijn tevergeefs. [slachtoffer 1] overlijdt ter plekke. [slachtoffer 2] wordt met de ambulance overgebracht naar het ziekenhuis waar hij wordt geopereerd aan zijn verwondingen.
Na het steekincident gaat [medeverdachte 3] naar de avondwinkel. Hij heeft een bloedneus. De andere vier verdachten rennen samen weg via de Overduingaarde, maar splitsen zich daarna op initiatief van [medeverdachte 2] op in twee groepjes van twee ( [medeverdachte 2] / [medeverdachte 1] en [verdachte] / [medeverdachte 4] ). Zij ontmoeten elkaar weer bij het Volkspark, waarna [verdachte] en [medeverdachte 4] naar huis gaan en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] nog een ontmoeting hebben met [naam 4] en [naam 5] . [verdachte] laat die nacht een vuilniszak met de die avond door hem gedragen kleding ophalen door [naam 3] . De kleding is later onder het bed van [naam 3] aangetroffen.
Onderzoek naar de identiteit van de personen die deel uit maakten van de verdachtengroep leidt in de periode van 23 december 2023 tot en met 18 januari 2024 tot de aanhouding van voornoemde verdachten. Geen van de verdachten heeft zich uit zichzelf gemeld bij de politie, ook niet naar aanleiding van de berichtgeving in de media dat er een jongen van vijftien was overleden en een jongen van veertien jaar zwaar gewond was geraakt. Alleen [medeverdachte 1] heeft zich – nadat hij daartoe was aangespoord door de moeder van een vriend – als getuige bij de politie gemeld.
Sfeerbeeld verdachtengroep
Over de sfeer in de verdachtengroep op de avond van het fatale incident hebben verschillende verdachten verklaringen afgelegd. De rechtbank begrijpt uit deze verklaringen dat in de verdachtengroep, mogelijk onder invloed van drank en drugs, in de loop van de avond een opgefokte stemming ontstond, waarbij [verdachte] de boventoon voerde en herhaaldelijk ruzie zocht.
Zo verklaart [medeverdachte 1] , samengevat, als volgt.
Overlijden [slachtoffer 1]
Aan het lichaam van [slachtoffer 1] is uitgebreid onderzoek verricht, onder meer door een forensisch patholoog. Bij sectie zijn aan de borst links en aan de rug links scherprandige perforaties vastgesteld. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig perforerend en snijdend geweld en zijn zeer waarschijnlijk ontstaan door een éénzijdig scherprandig voorwerp, zoals een mes. De letsels zijn circa 2 centimeter lang en de diepte van de steekkanalen is tenminste 4,5 centimeter ten aanzien van het letsel aan de borst links en circa 5 centimeter ten aanzien van het letsel aan de rug links. Het intreden van de dood wordt verklaard door een scherprandig steekletsel aan de borst links. Dat heeft geleid tot onder andere algehele weefselschade als gevolg van uitgebreid bloedverlies en stoornissen van de ademhalingsfunctie (vanwege perforatie van de linkerborstholte en perforatie/samenvallen van de linkerlong) en het hart (harttamponade). Het steekletsel aan de rug links verloopt niet door belangrijke organen/structuren en heeft geen rol van betekenis gespeeld ten aanzien van het overlijden. Er zijn geen afweerletsels vastgesteld.
Potentieel dodelijk letsel [slachtoffer 2]
werd onderworpen aan een Forensisch Medisch Onderzoek. Door de forensisch arts van de GGD werden meerdere letsels bij [slachtoffer 2] vastgesteld waaronder een steekverwonding in de onderbuik net boven de bekkenkam, drie snijwonden in de linker bovenarm en een prikwond in de linker bovenarm achter.
De forensisch patholoog die de sectie aan het lichaam van [slachtoffer 1] heeft verricht heeft ook het letsel van [slachtoffer 2] beoordeeld. De forensisch patholoog komt tot de volgende conclusies. Niet is vast te stellen of de letsels bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door één en hetzelfde mes zijn toegebracht, of dat zij veroorzaakt zijn door verschillende steekvoorwerpen. Beide is mogelijk en er valt ook niets te zeggen over de mate van waarschijnlijkheid. De letsels zijn in potentie dodelijk omdat zich in de omgeving van de letsels aan de linkerbovenarm grote bloedvaten bevinden, die bij perforatie een fataal verlopende bloeding tot gevolg kunnen hebben en bij een steek in de buik zowel grote bloedvaten als ook belangrijke organen (zoals de darmen in dit geval) geperforeerd hadden kunnen worden. Daardoor zou er fataal bloedverlies of bijkomende infecties (ook bij een eventuele darmperforatie) mede door verlies van ontlasting in de buik, kunnen ontstaan.
Een mes of meerdere messen?
[slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [naam 2] en [slachtoffer 3] verklaren onafhankelijk van elkaar dat zij bij meerdere personen messen hebben gezien. Hoewel niet vastgesteld kan worden of de letsels bij beide slachtoffers door hetzelfde scherprandige steekvoorwerp (zoals een mes) zijn veroorzaakt of door verschillende voorwerpen, stelt de rechtbank op basis van deze verklaringen vast dat er tijdens de geweldshandelingen in elk geval meerdere messen zijn gehanteerd.
Aantreffen DNA-materiaal van [medeverdachte 3]
Twee kledingstukken (een jas/bodywarmer en een vest) van [slachtoffer 2] zijn op DNA bemonsterd. In 19 bemonsteringen is bloed aangetroffen. Op de jas/bodywarmer werden meerdere bloedsporen aangetroffen, met name aan de voorzijde en de linkerzijde van de jas/bodywarmer. Aan de linkerzijde op het achterpand werd een mogelijke steekbeschadiging aangetroffen. Op het vest zijn eveneens meerdere bloedsporen aangetroffen, met name aan de linkerzijde van het vest. In het achterpand en de linkermouw zijn ter hoogte van de bovenarm drie mogelijke steekbeschadigingen aangetroffen.
In de bemonsteringen AANB13O2NL#01 (bemonstering rondom steekbeschadiging in het achterpand van de linkerzijde van de bodywarmer) en AANB13O2NL#05 (bloedspoor achterpand onderkant linkerzijde van de bodywarmer) zijn overeenkomsten met het DNA-profiel van [medeverdachte 3] gerapporteerd, met een bewijskracht van meer dan 1 miljard. Voor bemonstering #01 wordt gerapporteerd dat de bemonstering bloed bevat. Omdat het DNA in de bemonstering afkomstig is van meerdere personen kan op basis van deze resultaten geen uitspraak gedaan worden van wie het bloed afkomstig is. Voor bemonstering #05 wordt gerapporteerd dat bloed is aangetroffen, dat afkomstig kan zijn van [medeverdachte 3] (enkelvoudig profiel).
In de bemonstering AANB4873NL#02 (nabij steekbeschadiging linkermouw) is ook een DNA-overeenkomst gerapporteerd met [medeverdachte 3] , met een bewijskracht van meer dan 1 miljard. Omdat het DNA in de bemonstering afkomstig is van meerdere personen kan op basis van deze resultaten geen uitspraak gedaan worden van wie het bloed afkomstig is.
In de overige bemonsteringen zijn geen overeenkomsten met het DNA-profiel van [medeverdachte 3] aangetroffen.
Signalementen van de verdachten
De verdachten hebben zichzelf herkend op camerabeelden en daarvan gemaakte prints die aan het dossier zijn toegevoegd.
[verdachte] (NN1) heeft een blanke huid, geen gezichtsbeharing en droeg die avond een spijkerbroek, een trui met een lichte capuchon, een donkerblauwe jas (merk Guess met driehoekig teken op de mouw), een zwarte muts met een wit embleem aan de voorzijde, witte Nike schoenen met witte veters en een beige schoudertasje, schuin voor het lichaam gedragen.
[medeverdachte 4] (NN3) heeft een blanke huid, geen gezichtsbeharing en donker haar, opgeschoren en naar voren gekamd. Hij droeg die avond een zwarte glimmende jas met capuchon met een wit embleem op de linkermouw, een trui waarvan de capuchon donkerblauw is, een zwarte DSquared pet, een donkerblauwe joggingbroek, zwarte schoenen en een zwarte sjaal met witte strepen.
[medeverdachte 2] (NN4) heeft een lichtgetinte huidskleur, enige gezichtsbeharing en een volle bos met zwarte krullen. Hij droeg een donkerblauwe jas met capuchon, een trui met grijze capuchon, een grijze joggingbroek, witte sokken en grijze schoenen met reflecterende veters.
[medeverdachte 3] (NN5) heeft een lichtgetinte huidskleur, een snor, een donkere jas met capuchon van het merk The North Face met logo’s op de voorkant aan de linker bovenzijde en aan de achterkant op de rechterbovenzijde, een donkerblauwe spijkerbroek met bleekvlekken en witte Nike schoenen.
[medeverdachte 1] (NN6) heeft een lichtgetinte huidskleur en droeg die avond een donkergroene jas van het merk Parajumper voorzien van gele lussen, één aan de rechterbovenzijde en één aan de linker onderkant van de jas, een zwarte trui met capuchon, een zwarte broek met witte opdrukken ter hoogte van de linker bovenpijp en donkere schoenen.
In verband met het hiernavolgende merkt de rechtbank met betrekking tot de lengte van de verdachten op dat [medeverdachte 3] ,
De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat [verdachte] op 22 december 2023 de langste van de verdachtengroep was. Voorts stelt de rechtbank vast dat [verdachte] ‘ [alias 2] ’
Camerabeelden [bedrijf]
Deze camerabeelden zijn door de politie bekeken en naar aanleiding daarvan zijn processen-verbaal opgemaakt waarin de politie onder meer heeft vastgelegd wie zij op de beelden herkennen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan die herkenningen. De rechtbank betrekt daarin haar eigen waarneming van de beelden die grotendeels overeenkomt met de waarneming van de politiefunctionarissen en de wetenschap dat de politie over geavanceerde apparatuur beschikt om camerabeelden te bekijken en te duiden. Hoewel de personen uit de verdachtengroep en uit de slachtoffergroep op het eerste gezicht niet heel duidelijk te onderscheiden zijn en de beelden geen compleet beeld geven van de vechtpartij leidt de rechtbank uit deze beelden - in samenhang met de signalementen van verdachten, de verklaringen van de verdachten en de slachtoffers, de processen-verbaal uitkijken camerabeelden
De verdachtengroep komt omstreeks 23.01.41 uur de parkeerplaats aan de Overduingaarde oplopen. Kort daarna loopt de verdachtengroep in de richting van de Van Lochemstraat. Omstreeks 23.02.38 uur maken [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] gebaren in de richting van de Van Lochemstraat. Niet ter discussie staat dat de verdachtengroep en de slachtoffergroep op dat moment naar elkaar schreeuwen en dat er gescholden wordt. [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] lopen vervolgens weer terug de parkeerplaats op. Te zien is dat de vijf personen behorend tot de slachtoffergroep op dat moment (omstreeks 23.03.15 uur) over de Van Lochemstraat lopen. [slachtoffer 3] (met schoudertas) wil terug richting de verdachtengroep en wordt tegenhouden door twee personen uit zijn eigen groep. [slachtoffer 3] rukt zich los en loopt richting de verdachtengroep en de anderen lopen achter hem aan. [slachtoffer 1] is te herkennen aan de reflecterende strepen op zijn jas. Hij loopt op dat moment achteraan de slachtoffergroep. Omstreeks 23.03.39 uur begeven zich vier personen uit de verdachtengroep vanaf de parkeerplaats Overduingaarde richting de Van Lochemstraat. [medeverdachte 3] rent als eerste in de richting van de slachtoffergroep. [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] rennen er achteraan waarbij [verdachte] meer snelheid heeft en [medeverdachte 4] lijkt in te halen. Twee seconden later sluit een vijfde persoon zich al rennend aan bij de groep. Gelet op het signalement (donkere kleding en schoenen) en de samenstelling van de groep kort voorafgaande aan dit moment is dat [medeverdachte 1] . Vervolgens is een vechtpartij te zien waarbij met name [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een actieve rol vervullen en welke vechtpartij zich voortzet buiten het beeld van de camera’s van het bedrijf [bedrijf] . Wel is op beelden van de camera gericht op de Van Lochemstraat te zien dat omstreeks 23.03.44 uur drie personen uit de slachtoffergroep, te weten [slachtoffer 3] (met schoudertasje), [slachtoffer 4] en [naam 2] (met fietszadel in de hand) wegrennen in de richting van de Oldenzaalsestraat, maar ook weer terugrennen richting de kruising van de Overduingaarde met de Van Lochemstraat waar zich de vechtpartij afspeelt (hierna: de kruising) waarbij te zien is dat [slachtoffer 3] (met schoudertasje) omstreeks 23.03.49 uur al rennend zijn jas uittrekt. Vervolgens is te zien dat [slachtoffer 4] weer uit de richting van de kruising komt rennen (omstreeks 23.04.02 uur), een vrouw die met een fiets aan de hand loopt passeert en weer terug rent (omstreeks 23.04.09 uur) richting de kruising om kort daarna (omstreeks 23.04.14 uur) weer uit de richting van de kruising te komen rennen waarbij hij achtervolgd wordt door [medeverdachte 2] (met lichte broek) en [medeverdachte 4] (gewatteerde en glimmende jas en met pet). [slachtoffer 4] steekt schuin de Van Lochemstraat over. Intussen maakt aan de andere kant van de Van Lochemstraat de persoon uit de slachtoffergroep die zijn jas heeft uitgetrokken ( [slachtoffer 3] ) een slaande beweging naar het hoofd van [medeverdachte 3] als die hem voorbij rent in de richting van de Oldenzaalsestraat. [slachtoffer 3] rent vervolgens richting de kruising. Omstreeks 23.04.19 uur verdwijnt [medeverdachte 4] tussen de auto’s door rechts uit beeld, richting de kruising, en verschijnt op die plek [verdachte] even rechtsonder in beeld. [verdachte] blijft even stilstaan, draait zich om en verdwijnt uit beeld richting de kruising, terwijl [medeverdachte 2] hem over het trottoir tegemoet komt en op dezelfde manier uit beeld verdwijnt als [verdachte] . [medeverdachte 3] rent door in de richting van de Oldenzaalsestraat (avondwinkel) en is uiteindelijk op beelden van de avondwinkel te zien als hij op de kruising van de Van Lochemstraat en de Oldenzaalsestraat, de Van Lochemstraat oversteekt ter hoogte van de avondwinkel. Omstreeks 23.04.19 uur lijkt [slachtoffer 4] aan de overkant van de Van Lochemstraat te zien (ter hoogte van het bedrijf [bedrijf] ) waar hij richting de kruising kijkt en daar weer van wegloopt richting Oldenzaalsestraat om uiteindelijk omstreeks 23.05.02 uur weer via het trottoir aan de overkant van de Van Lochemstraat (gezien vanuit de camera gericht op de Van Lochemstraat) in de richting van de parkeergarage [locatie 1] te lopen, waar de gewonde slachtoffers in elkaar zijn gezakt.
Camerabeelden [getuige 1]
Getuige [getuige 1] heeft een heel kort filmpje aan de politie ter beschikking gesteld dat zij met haar telefoon heeft gemaakt. Op dit filmpje is één tot anderhalve seconde van de vechtpartij te zien. De rechtbank gaat ervan uit dat de vechtpartij al bezig was toen getuige [getuige 1] de opname startte. De rechtbank zal dit filmpje voor het bewijs buiten beschouwing laten nu onduidelijk is hoe de handelingen die te zien zijn op het filmpje geduid moeten worden en op welk moment in de ‘tijdlijn’ van de vechtpartij het filmpje past.
5.2 Het oordeel van de rechtbank
5.2.1 Moord, voorbedachte raad
De rechtbank is van oordeel dat het dossier te weinig aanknopingspunten biedt voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’, zodat de rechtbank verdachte vrijspreekt van de onder feit 1 primair ten laste gelegde moord en onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot moord.
5.2.2 Doodslag, poging doodslag en openlijke geweldpleging
De rechtbank zal de feiten 1, 2 en 3 vanwege de onderlinge samenhang gezamenlijk behandelen.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van slachtoffers en getuigen
De rechtbank constateert op basis van het dossier dat de verdachten geen (volledige) openheid van zaken hebben gegeven. Dit gebrek aan openheid van zaken is een complicerende factor geweest bij de vaststelling van de feiten en omstandigheden die van belang zijn bij de beantwoording van de voorliggende bewijsvragen. De rechtbank is zich er ook zeer bewust van dat door leden van de slachtoffergroep wisselende verklaringen zijn afgelegd; verklaringen die in sommige opzichten verschillen van later door dezelfde persoon afgelegde verklaringen. Ook heeft de rechtbank oog voor het feit dat de verklaringen van de slachtoffers niet exact overeenkomen met de verklaringen van andere leden van de slachtoffergroep. Dit is, gelet op onder andere de hectische situatie waarin men zich opeens bevond, de bijna onmiddellijke dood van [slachtoffer 1] en de ernstige verwonding van [slachtoffer 2] , de taalbarrière die zeker kort nadat de vechtpartij had plaatsgevonden een rol speelde, de onbekendheid met de verdachtengroep, de door de verdachtengroep gedragen kleding, de korte duur van de vechtpartij en de slechte weersomstandigheden alleszins voorstelbaar. Dat betekent echter niet dat die verklaringen onbetrouwbaar zijn. De rechtbank hecht voor het bewijs veel waarde aan de verklaringen die door de slachtoffers zijn afgelegd kort na de gewelddadige gebeurtenissen op 22 december 2023. Datzelfde geldt voor de verklaringen afgelegd door getuigen van de vechtpartij. Gelet op de tijdstippen waarop die verklaringen zijn afgelegd, verklaren de slachtoffers en getuigen op dat moment over wat zij zelf zeer recent hebben waargenomen en ondervonden, heeft (mogelijke) beïnvloeding door anderen niet of nauwelijks kunnen plaatsvinden en zijn zij nog niet geconfronteerd met afbeeldingen van de (mogelijke) verdachten. In de latere verklaringen van de slachtoffers leest de rechtbank verduidelijking van eerdere verklaringen en aanvullingen op wat zij zich op dat moment nog herinneren van de geweldshandelingen. De rechtbank is zich ervan bewust dat met de nodige behoedzaamheid moet worden omgegaan met (onderdelen van) de latere verklaringen van slachtoffers en getuigen en zal die (onderdelen van) verklaringen alleen gebruiken als dat deel of die verklaringen voldoende steun vindt/vinden in ander bewijs.
Wie had een mes of wetenschap van een mes?
De verdachten hebben in dit verband kort samengevat allemaal verklaard dat zij geen mes hadden. Ook hebben zij verklaard geen mes gezien te hebben, met uitzondering van [medeverdachte 1] die weliswaar gedetailleerd verklaard heeft dat hij die avond twee messen bij twee personen gezien heeft, maar in een later afgelegde verklaring dat weer heeft ingetrokken en heeft gezegd dat hij dat niet zeker weet. Het politieonderzoek heeft geen mes(sen) opgeleverd dat/die in relatie staan tot de delicten. Dat [slachtoffer 1] met een mes om het leven is gebracht en [slachtoffer 2] met een mes is verwond staat evenwel niet ter discussie. Hiervoor onder 5.1 heeft de rechtbank vastgesteld dat er tijdens de vechtpartij meerdere messen zijn gehanteerd door verdachten. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is wie van de verdachten een mes had.
[slachtoffer 2] heeft [verdachte] herkend (aan zijn gezicht en aan een driehoekig teken op zijn mouw) als een jongen die een mes had. Ook [medeverdachte 4] heeft hij herkend (aan zijn gezicht omdat hij dat niet helemaal bedekt had) als een jongen die een mes bij zich had, welk mes door een vriend van hem ( [slachtoffer 3] ) is afgeweerd met zijn tas. Over [medeverdachte 3] heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij gezien heeft dat hij een mes uit de zak haalde en stekende bewegingen maakte. [medeverdachte 3] had volgens [slachtoffer 2] zijn gezicht niet bedekt en had een capuchon op met daaronder een muts. [slachtoffer 2] weet niet of [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een mes bij zich hadden.
[medeverdachte 1] heeft op 11 maart 2024 bij de politie het volgende verklaard: “Ik zag die avond twee mensen met een mes. Eén mes had [alias 2] vast. Wie het andere mes vast had was heel vaag voor mij. Diegene deed dat mes uitklappen en weer inklappen. Ik kon niet zien wie dat was. Eén mes was best wel groot. Deze had [alias 2] . Ik weet niet waar hij dat mes had opgeborgen. Ik zag hem heel even met een mes. Het mes wat [alias 2] vasthield was groter dan het mes van die andere. Ik kan het mes van [alias 2] niet omschrijven. Het was donker. Ik ben er heel zeker van dat er in de groep twee messen waren. Ik weet zeker dat ik twee messen heb gezien.” Tijdens de raadkamerzitting op 20 maart 2024 herhaalt [medeverdachte 1] dat hij heeft gezien dat [alias 2] een mes vast had. Bij gelegenheid van de pro forma zitting van 10 april 2024 (welke verklaring aan alle dossiers is toegevoegd) heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij blijft bij zijn eerdere verklaringen en dat hij eerder op de avond bij de begraafplaats, voor de vechtpartij, gezien heeft dat [alias 2] een mes bij zich had. [alias 2] verplaatste het mes van de ene kant van zijn heup naar de andere kant van zijn heup. Het was een lang mes. Het mes van [alias 2] was groter dan het andere mes dat hij heeft gezien. Hij wil niet zeggen wie het andere mes had, maar [medeverdachte 4] en [slachtoffer 1] waren het niet. De rechtbank constateert op basis hiervan dat de enige conclusie kan zijn dat [medeverdachte 3] de andere persoon was met een mes. Echter, op 13 mei 2024, verklaart [medeverdachte 1] bij de politie dat hij onder druk gezet is bij de rechtbank en terug wil komen op het punt dat hij gezegd heeft dat hij messen zag, dat hij dat niet had moeten zeggen omdat hij het niet zeker weet en dat hij voorafgaand aan de vechtpartij niet op de begraafplaats geweest is.
De rechtbank ziet in laatstgenoemde verklaring geen reden om de eerder door [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen over het zien van twee messen bij [alias 2] en een andere persoon (waarvan de rechtbank heeft geconstateerd dat dat alleen maar [medeverdachte 3] kan zijn) niet te gebruiken voor het bewijs. De rechtbank overweegt hierover het volgende. [medeverdachte 1] heeft op drie verschillende momenten, niet alleen bij de rechtbank, maar ook bij de politie, verklaard dat hij twee messen bij twee personen heeft gezien. Alle keren werd hij bijgestaan door zijn advocaat die bij de zittingen of op een later moment geen aanleiding heeft gezien opmerkingen te maken over een eventuele kritische vraagstelling door de politie/raadkamer/rechtbank en de druk die daardoor gevoeld zou zijn door zijn cliënt en al helemaal niet over het daardoor afleggen van onjuiste verklaringen. Daar komt bij dat [medeverdachte 1] details beschrijft van de messen (het ene groter dan het andere, een lang mes, het uitklappen en weer inklappen) en een specifieke handeling van [alias 2] met het mes, namelijk het verplaatsen van de ene kant van zijn heup naar de andere kant van zijn heup. Bovendien heeft ook zijn vriendin [naam 6] verklaard dat [medeverdachte 1] haar heeft verteld “dat er maar twee mensen waren die een mes bij zich hadden. (…) Die ene jongen met die vriendin (de rechtbank begrijpt [verdachte] ) had een mes bij zich en een andere jongen, maar [alias 3] heeft mij niet verteld wie dat was.”
[slachtoffer 2] heeft eveneens melding gemaakt van een groot mes, dat in- en uitklapbaar was.
In verband met het antwoord op de vraag wie van de verdachten een mes had is voorts relevant de verklaring van getuige [getuige 2] .
[slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] verklaren beiden dat iedereen uit de verdachtengroep een mes in de hand had. Toen zij wegrenden, werden zij door de verdachtengroep achtervolgd. Op camerabeelden van [bedrijf] is te zien dat [slachtoffer 4] wegrent vanaf de kruising waar de vechtpartij plaatsvond, in de richting van de Oldenzaalsestraat, en daarbij wordt achtervolgd door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . Tijdens een zitting in de rechtbank heeft [slachtoffer 3] [medeverdachte 4] herkend als de persoon die op hem afkwam met een mes en hem probeerde te steken.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank het volgende. [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben (op enig moment) tijdens de ongeveer 33 seconden durende vechtpartij een mes in hun hand gehad. De rechtbank wordt in haar overtuiging dat [verdachte] en [medeverdachte 3] een mes bij zich hebben gehad gesterkt door de zich in het dossier bevindende processen-verbaal
Verklaringen medeverdachten, artikel 6 EVRM en bewijsuitsluiting?
Ten aanzien van de verklaringen van de medeverdachten heeft de verdediging betoogd dat zij geen enkele kans heeft gehad gebruik te maken van het ondervragingsrecht en onvoldoende is gecompenseerd. Daarom zou gebruik van die verklaringen in strijd zijn met artikel 6 EVRM en moeten die verklaringen worden uitgesloten van het bewijs.
Op de terechtzitting van 18 november 2024 heeft de rechtbank het verzoek van de verdediging om de medeverdachten als getuigen te horen toegewezen en de zaak verwezen naar de rechter-commissaris. Ook heeft de rechtbank bepaald dat alle zittingsprocessen-verbaal van de medeverdachten toegevoegd moeten worden aan het dossier, uitsluitend met betrekking tot de door de medeverdachten afgelegde verklaringen over de feiten op die voornoemde zittingen. De advocaten van de medeverdachten hebben de de rechter-commissaris desgevraagd laten weten dat de medeverdachten zich zouden gaan beroepen op het verschoningsrecht, waarna de rechter-commissaris – met instemming van de verdediging – een proces-verbaal van bevindingen heeft opgemaakt en de geplande getuigenverhoren niet heeft laten doorgaan. De verdediging is met deze gang van zaken akkoord gegaan en heeft de officier van justitie verzocht om alle medeverdachten als getuige voor de inhoudelijke behandeling op te roepen. De medeverdachten/getuigen zijn op de terechtzitting van 10 juni 2025 verschenen en gehoord. Wederom hebben zijn zich beroepen op het verschoningsrecht.
De rechtbank constateert dat de verdediging, ondanks de geboden mogelijkheden daartoe, het ondervragingsrecht niet effectief heeft kunnen uitoefenen. Gelet op de beschreven gang van zaken staat dit evenwel niet in de weg aan het gebruik voor het bewijs van de verklaringen van de medeverdachten in het algemeen, en voornoemde verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] in het bijzonder, nu de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring(en) wordt gebaseerd zoals uit het hiervoor overwogene volgt. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van schending van artikel 6 EVRM.
Wie heeft of hebben gestoken?
De rechtbank heeft hiervoor ten aanzien van [verdachte] en [medeverdachte 4] vastgesteld dat zij tijdens de vechtpartij een mes hebben vastgehad. Hoewel het zeker niet is uit te sluiten, is de rechtbank van oordeel dat niet met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is vast te stellen dat zij ook daadwerkelijk gestoken hebben. Zij hebben dat zelf ontkend, de medeverdachten zeggen niets gezien te hebben en de verklaringen van de slachtoffers geven op dit punt onvoldoende uitsluitsel. Weliswaar heeft [naam 7] verklaard dat zij van [medeverdachte 4] heeft gehoord dat [alias 2] had gestoken, maar deze zogenaamde de auditu-verklaring is, ook in samenhang met de overige bewijsmiddelen, onvoldoende bewijs voor het daadwerkelijk steken door [verdachte] , te meer daar de verklaring van [naam 7] niet ondersteund wordt door de verklaring van [medeverdachte 4] . In dat verband lijkt uit verklaringen soms de suggestie te volgen dat [verdachte] gestoken zou hebben, maar dergelijke suggesties kunnen niet bijdragen aan het bewijs.
De rechtbank vindt wel bewezen dat [medeverdachte 3] daadwerkelijk gestoken heeft en wel om de volgende redenen.
Uit de resultaten van het hierboven genoemde DNA-onderzoek
De bewijskracht is in alle gevallen meer dan 1 miljard.
Ook op zeven andere plekken op de jas en op negen andere plekken op de jas is bloed aangetroffen en bemonsterd. Daaruit komt geen match met het DNA van [medeverdachte 3] of een andere verdachte. De rechtbank constateert dat de bemonsteringen rondom en nabij de mogelijke steekbeschadigingen voornoemd corresponderen met de letsels die door de forensisch arts bij [slachtoffer 2] geconstateerd zijn
[medeverdachte 3] heeft geen redengevende verklaring kunnen geven voor de aanwezigheid van zijn DNA rondom twee steekbeschadigingen in de kleding van [slachtoffer 2] en aan de linker onder- en achterkant van de jas van [slachtoffer 2] . Dat hij hiervoor geen verklaring heeft komt – aldus [medeverdachte 3] – omdat hij knock-out geslagen is. Niet ter discussie staat dat [medeverdachte 3] , toen hij na afloop van de vechtpartij bij de avondwinkel aan kwam lopen, een bloedneus had. Onduidelijk is op welk moment tijdens de vechtpartij hij die bloedneus heeft opgelopen. Zijn verklaring dat hij knock-out geslagen is vindt geen bevestiging in de verklaringen van direct betrokkenen. Weliswaar heeft een getuige een jongen op de grond van de Van Lochemstraat zien liggen
In het hiervoor overwogene heeft de rechtbank al vastgesteld dat [medeverdachte 3] die avond in het bezit was van een mes. De rechtbank stelt tevens vast dat er DNA van [medeverdachte 3] is aangetroffen rondom een steekbeschadiging in de jas van [slachtoffer 2] ter hoogte van de potentieel dodelijke steekverwonding in zijn linkerflank. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank voldoende bewijs aanwezig acht voor het steken door [medeverdachte 3] . De rechtbank acht onvoldoende bewijs aanwezig voor de vaststelling dat [verdachte] en/of [medeverdachte 4] , die zoals hiervoor overwogen volgens de rechtbank tijdens de vechtpartij een mes in hun hand hebben gehad, gestoken heeft/hebben.
De rechtbank constateert dat de forensische opsporing heeft vastgesteld dat de kleding van [slachtoffer 2] niet volgens de geldende normen was verpakt toen deze op de afdeling werd ontvangen, maar dat er geen aanwijzingen zijn dat dit van invloed is geweest op de resultaten van het forensische onderzoek, in het bijzonder voor contaminatie.
Wie heeft welke verwondingen toegebracht?
Zoals uit het hiervoor overwogene volgt kan met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat [medeverdachte 3] de potentieel dodelijke steekverwonding in de buik bij [slachtoffer 2] heeft toegebracht. Daarentegen kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld wie de verwondingen bij [slachtoffer 1] en de potentieel dodelijke prikverwonding in de arm van [slachtoffer 2] heeft toegebracht. Op dezelfde hoogte als de prikwond heeft [slachtoffer 2] immers ook snijwonden. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat meerdere verdachten een mes hebben gehanteerd laat dat de mogelijkheid open dat de potentieel dodelijke prikverwonding in de arm van [slachtoffer 2] door een andere verdachte dan [medeverdachte 3] is toegebracht.
Opzet op de dood
[slachtoffer 1] werd in zijn borst en rug gestoken. Door de forensisch patholoog is geconcludeerd dat het overlijden het gevolg is van één scherprandig steekletsel ter hoogte van de linkerborstkas. [slachtoffer 2] werd in de onderbuik gestoken en had drie snijwonden in de linkerbovenarm en een prikwond in de linkerbovenarm (achter). Door de forensisch patholoog is geconcludeerd dat de aangetroffen letsels potentieel dodelijk zijn, aangezien zich in de omgeving van het steekletsel in de linkerbovenarm grote bloedvaten bevinden die bij perforatie een fataal verlopende bloeding tot gevolg kunnen hebben, en zich in de buikstreek naast grote bloedvaten tevens belangrijke organen bevinden, zoals de darmen, die geperforeerd hadden kunnen worden waardoor fataal bloedverlies of bijkomende infecties kunnen ontstaan.
Om tot een bewezenverklaring van doodslag te komen moet bewezen kunnen worden dat bij degene die op genoemde plekken heeft of hebben gestoken op z’n minst genomen voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanwezig is geweest.
Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans op de dood teweeg heeft gebracht, de verdachte zich bewust was van die aanmerkelijke kans en die kans ook heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Naar het oordeel van de rechtbank bestond met het handelen van degene(n) die op bedoelde plekken heeft/hebben gestoken, naar algemene ervaringsregels, zonder enige twijfel een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden komen te overlijden.
Het is immers een feit van algemene bekendheid dat de borst- en buikstreek vitale en kwetsbare organen bevatten die, als ze geraakt worden, in de regel tot een levensbedreigende situatie leidt. Naar algemene ervaringsregels levert het met een mes steken in dit deel van het lichaam dan ook een aanmerkelijke kans op de dood op. Nu het algemene ervaringsregels betreft, heeft iedereen, dus ook degene(n) die gestoken heeft/hebben, wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. De rechtbank weegt daarbij bovendien mee dat aan [slachtoffer 1] in dit kwetsbare gebied diepe steekwonden zijn toegebracht: de diepte van het steekkanaal aan de borst bedroeg tenminste 4,5 cm en van het steekkanaal aan de rug circa 5 centimeter.
Tussenconclusie
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat degene(n) die gestoken heeft/hebben willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft/hebben aanvaard dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als gevolg daarvan zouden komen te overlijden. De rechtbank acht daarmee bewezen dat het opzet van die persoon of personen in voorwaardelijke zin gericht was op het van het leven beroven van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank acht tevens bewezen dat [medeverdachte 3] de persoon was die [slachtoffer 2] in elk geval in de buik gestoken heeft en daarmee op z’n minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2] . De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of [medeverdachte 3] dit tezamen en in vereniging met anderen heeft gedaan en of hem als medepleger de dood van [slachtoffer 1] kan worden aangerekend.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen bewezenverklaard kan worden wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
Een vooropgezet plan hoeft aan het medeplegen niet ten grondslag te liggen; medeplegen kan ook als een opwelling uit de situatie voortkomen en zelfs stilzwijgend plaatsvinden. Ook hoeft niet iedere medepleger exact op de hoogte te zijn van de bijdrage(n) van de andere medepleger(s) aan het strafbare feit. Wel dient bij de medepleger sprake te zijn van dubbel (voorwaardelijk) opzet dat bestaat in een wil die zowel op het tot stand brengen van het feit gericht is als op de samenwerking met de andere dader of daders. Niet nodig is dat komt vast te staan dat de medepleger weet/opzet heeft van de precieze gedragingen die zijn medeplegers hebben verricht. Voldoende is dat er causaal verband is tussen de feitelijke delictgedragingen van de medeplegers en de voorafgaande samenwerking tussen de medeplegers. Bij medeplegen gaat het om een samen doen, waarbij de samenwerking de kenmerken heeft van een geleverde rechtstreekse en substantiële bijdrage aan het vervullen van de centrale delictsbestanddelen. Bij de beoordeling van de feitelijke gedragingen kunnen als elementen voor het bewijs van de nauwe samenwerking worden aangemerkt: de intensiteit van de samenwerking, eventuele taakverdeling, de rol in voorbereiding, gezamenlijke uitvoering en afhandeling en het belang van die rol, het zich niet terugtrekken op daarvoor geëigende tijdstippen en aanwezigheid op de beslissende momenten.
De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachten bij het tenlastegelegde het volgende af.
De verdachtengroep is die avond in elk geval vanaf het ‘chillen’ op de hoek van de Langestraat en de Haverstraatpassage bij elkaar geweest. [verdachte] en [medeverdachte 3] hebben die avond een mes bij zich. [medeverdachte 1] heeft dat gezien. Ook staat buiten kijf dat door meerdere personen uit de verdachtengroep die avond alcohol is gedronken
Vervolgens komt het tot de derde, fatale, confrontatie. Onder verwijzing naar hetgeen is opgenomen onder de in deze subparagraaf opgenomen kopjes Wie had een mes of wetenschap van een mes? en *Wie heeft of hebben gestoken?*herhaalt de rechtbank dat zij eerder al heeft vastgesteld dat [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op enig moment tijdens het gevecht een mes in handen hebben gehad, dat [medeverdachte 3] [slachtoffer 2] in zijn buik heeft gestoken en dat [medeverdachte 1] wetenschap had van het feit dat [verdachte] en [medeverdachte 3] die avond een mes bij zich droegen.
Ten aanzien van de overige bijdragen aan de gewelddadige confrontatie stelt de rechtbank vast dat [verdachte] schreeuwt tijdens de woordenwisseling met de slachtoffergroep en daarbij dingen roept als “kom dan, kom dan” en “kom in het steegje vechten”.
Ook [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] vechten mee, waarbij [medeverdachte 1] [slachtoffer 2] [slachtoffer 3] een trap geeft en [medeverdachte 2] [slachtoffer 3] een trap op zijn lever of zijn buik geeft. Daarna rent [medeverdachte 2] nog achter twee andere jongens uit de slachtoffergroep aan. [medeverdachte 4] geeft een jongen een klap die op hem af rent en hem wilde slaan. Hij heeft naar eigen zeggen mogelijk ook met een andere jongen gevochten. Op enig moment rent [slachtoffer 4] uit de richting van de kruising in de richting van de Oldenzaalsestraat waarbij hij achtervolgd wordt door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . Halverwege de Van Lochemstraat gaan leden van de verdachtengroep achter de slachtoffergroep aan en achtervolgen deze.
Daarnaast is een aantal geweldshandelingen aan leden van de verdachtengroep toe te schrijven, zonder dat met zekerheid kan worden vastgesteld door wie de desbetreffende handeling is verricht. De rechtbank noemt de volgende, anoniem gebleven, bijdragen. Tijdens de voorafgaande woordenwisseling is volgens een getuige vanuit de verdachtengroep “Kom dan, kom dan, ik pak je, ik steek je neer” geroepen. Ook is geroepen dat de slachtoffergroep in een zekere hoek moest komen, omdat zij (de verdachtengroep) hen niet wilden slaan voor de camera’s. [slachtoffer 1] wordt vervolgens twee keer gestoken door een onbekend gebleven dader. [slachtoffer 2] [slachtoffer 3] wordt vastgehouden en wordt eveneens herhaaldelijk gestoken, waarbij de rechtbank alleen van de steek in zijn buik heeft vastgesteld dat deze door [medeverdachte 3] is toegebracht. Iemand probeert [slachtoffer 3] neer te steken, welke poging hij met zijn tas kon pareren. Dit alles heeft zich afgespeeld in een tijdsbestek van slechts ongeveer 33 seconden.
De rechtbank stelt vast dat alle verdachten op de slachtoffergroep zijn afgerend en de fysieke confrontatie hebben gezocht nadat [verdachte] daadwerkelijk had uitgedaagd om te komen vechten. Vervolgens is met een blikje gegooid, geslagen, getrapt, meermalen gestoken, stekende bewegingen met een mes gemaakt, vastgepakt en achter [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] aangerend (met een mes). Daar komt bij dat de verdachten na de vechtpartij opvallend gedrag hebben vertoond. Vier van de vijf verdachten zijn weggerend via de Overduingaarde. Zij hebben zich opgesplitst in twee groepjes en zijn vervolgens op een afgesproken plaats, te weten bij het Volkspark, weer bij elkaar gekomen. Verder hebben de verdachten wisselend of onjuist verklaard over hun relatie met de andere verdachten. Alle verdachten, met uitzondering van [verdachte] die zijn telefoon op de plaats delict verloren was, hebben hun in gebruik zijnde telefoon kort na de vechtpartij weggemaakt of hiervan gegevens gewist. [medeverdachte 3] heeft kort na het incident op internet een zwarte jas van het merk The North Face te koop aangeboden, die treffende gelijkenis vertoont met de jas die hij op 22 december 2023 droeg en slechts enkele dagen eerder had gekocht. Tijdens zijn verhoor heeft hij geweigerd te verklaren waar deze jas is gebleven. [medeverdachte 2] telefoon is na het incident door zijn broer afgepakt, waarna contacten van het toestel zijn verwijderd en hij geen contact meer met anderen mocht hebben. [medeverdachte 1] heeft na het incident de opvallende gele lusjes van zijn jas verwijderd en naar zijn zeggen “weggegeven” en een bontkraag op zijn jas bevestigd. [medeverdachte 4] maakte onmiddellijk na de vechtpartij gebruik van een andere telefoon en verklaarde in strijd met de waarheid dat hij deze telefoon al langer in gebruik had. De pet die hij die avond droeg, zou volgens eigen zeggen bij hem thuis liggen, maar werd daar niet aangetroffen. Verder heeft [medeverdachte 2] verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte 4] zich vreemd gedroegen nadat zij elkaar bij het Volkspark opnieuw ontmoetten: zij reageerden ontwijkend op vragen over een mes en liepen vervolgens samen in de richting van de bosjes. Ook heeft [verdachte] een vuilniszak met de kleding die hij die avond droeg, en die hij in een aangetroffen appwisseling met [naam 3] “ [alias 4] ” noemde, die nacht nog door haar laten ophalen en verbergen. De hiervoor genoemde gedragingen leveren, in onderlinge samenhang beschouwd, meerdere aanwijzingen voor betrokkenheid van de verdachten bij een ernstig strafbaar feit en pogingen om te voorkomen dat tijdens het onderzoek bewijs wordt gevonden voor hun betrokkenheid. Ook dit gedrag onderstreept de samenwerking.
Verdachte en de medeverdachten waren in elkaars nabijheid voorafgaand aan en gedurende de vechtpartij. [medeverdachte 3] heeft zoals vastgesteld [slachtoffer 2] [slachtoffer 3] in zijn buik gestoken. Daarnaast is vastgesteld dat ook [verdachte] en [medeverdachte 4] tijdens het gevecht de beschikking hadden over een mes. Voor alle drie geldt dat zij onder die omstandigheden een fysiek gevecht hebben uitgelokt en zijn aangegaan, waaraan zij op een actief-agressieve wijze hebben deelgenomen. Geen van deze drie verdachten heeft zich op enig moment gedistantieerd of geprobeerd de ander(en) tegen te houden. De rechtbank is van oordeel dat door aldus te handelen deze verdachten in nauwe en bewuste samenwerking met elkaar hebben gehandeld, waardoor zij gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de gedragingen van een ieder, alsmede voor de consequenties daarvan, zodat in het midden kan blijven wie precies welke gedragingen heeft verricht. Zij hebben bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij de confrontatie gebruik zou worden gemaakt van de aanwezige messen en dat daarmee personen uit de slachtoffergroep zouden worden gestoken op een vitale plaats/vitale plaatsen. Een zeer reëel scenario, dat helaas ook is verwezenlijkt.
Daarmee acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 3] tezamen en in vereniging met [verdachte] en [medeverdachte 4] [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd en eveneens tezamen en in vereniging heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Zoals eerder is besproken kan de rechtbank niet vaststellen dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (een) mes(sen) hebben gehanteerd. In het geval van [medeverdachte 2] kan zelfs niet worden vastgesteld dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van messen in de verdachtengroep. Weliswaar kan uit de voorgaande bespreking van de feiten en omstandigheden worden afgeleid dat beiden een rol in de beschreven geweldplegingen hebben gespeeld, maar naar het oordeel van de rechtbank zijn hun handelingen en gedragingen niet zodanig significant dat zij als medeplegers aan de doodslag op [slachtoffer 1] en de poging doodslag op [slachtoffer 2] kunnen worden beschouwd. Openlijke geweldpleging
Artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), stelt het openlijk en met verenigde krachten plegen van (groeps)geweld tegen personen strafbaar. Daarbij is niet nodig dat iedere pleger zelf geweld heeft gebruikt tegen ieder slachtoffer. Voor een bewezenverklaring van het “in vereniging” plegen van geweld moet komen vast te staan dat de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan dat openlijke geweld.
Zoals uit het voorgaande blijkt is in korte tijd vanuit de groep van verdachte fors geweld gebruikt tegen de slachtoffergroep waar ook [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] deel van uit maakten. Verdachte is vanaf het begin van het geweld daarbij aanwezig geweest. De voortdurende aanwezigheid van verdachte bij dit geweld en de door hem gepleegde geweldshandelingen leveren naar het oordeel van de rechtbank een voldoende significante bijdrage op aan de openlijke geweldpleging. Hetgeen is voorgevallen dient te worden aangemerkt als één aanval tegen een groep personen, door gezamenlijk gepleegd (openlijk) geweld waarbij de ene geweldpleger zich gesterkt voelt door de andere geweldplegers en er daardoor gemakkelijk escalatie optreedt.
Gelet op voorgenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het openlijk geweld zoals tenlastegelegd, zodat hij als pleger daarvan dient te worden aangemerkt.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen
Gelet op al het hiervoor overwogene ziet de rechtbank geen noodzaak om de door de verdediging bij voorwaardelijk verzoek verzochte getuigen [medeverdachte 3] , [naam 8] , [naam 9] en [getuige 2] te horen. De rechtbank zal dat verzoek dan ook afwijzen.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het onder feit 1 primair en feit 2 primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde, de doodslag en poging doodslag en ook de onder feit 3 ten laste gelegde openlijke geweldpleging, wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
5.3 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
- primairhij op 22 december 2023 te Enschede tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, door opzettelijk meermalen, met kracht met (een) mes(sen) in de hartstreek dan wel in de borststreek en/of in de long en/of rug(streek) van die [slachtoffer 1] te steken, ten gevolge waarvan deze is overleden;
2 primairhij op 22 december 2023 te Enschede tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, opzettelijk op die [slachtoffer 2] is toe gelopen/gerend en/of die [slachtoffer 2] heeft achtervolgd en/of die [slachtoffer 2] heeft ingesloten en/of vastgehouden en/of geduwd en/of ten val heeft gebracht en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of meermalen, (met kracht) met (een) mes(sen) in de buik en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3 primairhij op 22 december 2023 te Enschede openlijk, te weten op of aan de Van Lochemstraat (omgeving kruising Overduingaarde-Van Lochemstraat) in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] door op die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] toe te lopen/rennen en/of die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] te achtervolgen en/of te isoleren van hun (vrienden) groep en/of meermalen, met een mes stekende beweging(en) te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
6 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 47, 141 en 287 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair het misdrijf: medeplegen van doodslag;
feit 2 primair het misdrijf: medeplegen van poging tot doodslag;
feit 3 primair het misdrijf: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
7 De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
8 De op te leggen straf of maatregel
8.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. In strafverzwarende zin dient te worden meegewogen dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. Daarbij dient aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna ook wel: terbeschikkingstelling) met bevel tot verpleging van overheidswege te worden opgelegd. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte - in elk geval enigszins - verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Subsidiair, indien geen terbeschikkingstelling zou worden opgelegd, heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking (hierna: GVM) in de zin van artikel 38z Sr.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - gelet op de bepleite vrijspraak - geen strafmaatverweer gevoerd en heeft verzocht om de voorlopige hechtenis van verdachte zo spoedig mogelijk op te heffen.
8.3 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan doodslag, door de vijftienjarige [slachtoffer 1] van het leven te beroven, poging tot doodslag op de veertienjarige [slachtoffer 2] en openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] . Verdachte heeft actief deelgenomen aan een vechtpartij waarbij één of meerdere messen zijn gehanteerd door hemzelf en medeverdachten. Er lijkt nauwelijks aanleiding te zijn geweest voor dit excessieve geweld tegen een slachtoffergroep die bestond uit vijf minderjarige jongens van veertien tot zestien jaar. De verdachtengroep en de slachtoffergroep zijn elkaar die avond meerdere keren tegengekomen in de binnenstad van Enschede. Hierbij vonden telkens woordenwisselingen plaats, die in belangrijke mate lijken te zijn aangejaagd door middelengebruik in en uitlatingen vanuit de verdachtengroep. Bij de derde confrontatie leidde dit tot een vechtpartij. Door leden van de verdachtengroep, waaronder verdachte, is daarbij binnen het zeer korte tijdsbestek van ongeveer 33 seconden tenminste zeven keer (raak) gestoken. Het steekletsel is [slachtoffer 1] fataal geworden. [slachtoffer 1] overleed binnen enkele minuten na de aanval op zijn leven, liggend op straat, voor de ogen van zijn vrienden [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] , [naam 2] en andere omstanders die zich daar op dat moment bevonden. Duidelijk is dat de laatste minuten van [slachtoffer 1] ontzettend angstig voor hem moeten zijn geweest. [slachtoffer 2] raakte ernstig gewond. Alleen door tijdig operatief ingrijpen kon voorkomen worden dat ook hij aan zijn verwondingen zou overlijden.
Door het handelen van verdachte en zijn medeverdachten - dat niet anders kan worden omschreven dan als een zinloze en excessieve geweldsuitspatting - is aan een vijftienjarige jongen, een kind nog, die zijn eigen land vanwege de onveilige oorlogssituatie was ontvlucht en hoopte in Nederland een veilig bestaan te kunnen opbouwen, in enkele momenten het leven afgenomen. Verdachte en zijn medeverdachten hebben onbeschrijflijk leed en verdriet veroorzaakt. De nabestaanden en de slachtoffers zullen nog lange tijd last hebben van de gevolgen van deze gebeurtenis, zoals ook is gebleken uit het spreekrecht dat namens hen ter zitting is uitgeoefend. Het verlies dat de ouders van [slachtoffer 1] zo treffend en beeldend hebben verwoord is blijvend. Daarnaast draagt dergelijk zeer grof en zinloos geweld in de openbare ruimte, in de binnenstad, bij aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Daarbij geldt dat zowel verdachte als de medeverdachten in dit onderzoek geen volledige verantwoordelijkheid hebben willen nemen, noch openheid van zaken hebben gegeven over de gebeurtenissen van die avond. Kennelijk weegt de behoefte om zichzelf en/of medeverdachten uit de wind te houden zwaarder dan de behoefte aan rechtvaardigheid en de behoefte om de vragen van de ouders van de overleden jongen te beantwoorden. Immers, terwijl de verdachtengroep gedurende de avond voorafgaand aan het incident met elkaar is opgetrokken, vaststaat dat verschillende personen meerdere keren daadwerkelijk zijn gestoken, de vechtpartij zich op een paar vierkante meters afspeelde en er ook na het incident contact is geweest tussen de verdachten, hebben verdachte en de medeverdachten gedurende het hele strafproces ontkend zelf een mes voorhanden gehad te hebben, daarmee te hebben gestoken, een mes te hebben gezien of daarover gehoord te hebben. Het mes/de messen zijn nadien ook nergens aangetroffen. De rechtbank acht het uitermate onwaarschijnlijk dat er binnen de verdachtengroep niet meer informatie bekend is over het mes of de messen die avond en de steker of stekers. Het uitblijven van volledige duidelijkheid, ondanks het bij herhaling vragen stellen daarover, maakt dat veel vragen van de nabestaanden onbeantwoord zijn gebleven, wat het voor hen des te moeilijker maakt om het verlies van [slachtoffer 1] te (proberen te) verwerken.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 29 november 2024. Daaruit blijkt dat verdachte in 2024 is veroordeeld voor onder meer vuurwapenbezit. Artikel 63 Sr is derhalve van toepassing. Voorts blijkt uit het uittreksel dat verdachte in het verleden is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 15 januari 2025. Daarin wordt door de reclassering geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Bij een veroordeling wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. De reclassering heeft sterke twijfels over de haalbaarheid van een nieuw in te zetten reclasseringstoezicht, gelet op het hoge recidiverisico, de gebrekkige responsiviteit van verdachte en de recidive tijdens de proeftijd. De verwachting is dat een ambulante en/of klinische behandeling om de risico’s te verminderen geen kans van slagen heeft. De reclassering geeft in overweging om bij veroordeling tot een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf een GVM in de zin van artikel 38z Sr aan verdachte op te leggen. Deze maatregel kan de mogelijkheid bieden om na detentie toezicht te houden op verdachte en het recidiverisico door middel van controle en eventuele behandeling te beperken. Daarnaast kan de vervangende hechtenis - die aan de GVM is verbonden - leiden tot extra motivatie om een delictvrij bestaan op te bouwen. De op te leggen maatregel
De raadsman heeft zich niet over de gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling uitgelaten.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of naast het opleggen van een gevangenisstraf van na te melden duur ook de mogelijkheid en de noodzaak aanwezig zijn tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
De rechtbank stelt voorop dat de maatregel van terbeschikkingstelling kan worden opgelegd, indien is voldaan aan de in artikel 37a Sr gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Bij het vaststellen hiervan heeft de rechter een eigen verantwoordelijkheid en is deze niet gebonden aan door deskundigen uitgebrachte adviezen. Het betreft derhalve een juridisch oordeel.
Daarnaast geldt als voorwaarde dat de door de verdachte begane feiten een misdrijf betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Als de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dat eisen, kan worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Voor oplegging van de maatregel is verder krachtens het derde lid van artikel 37a Sr vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Een dergelijk rapport mag in zijn algemeenheid niet ouder dan een jaar zijn op het moment van de terechtzitting. Van dit vereiste kan worden afgeweken indien de verdachte zijn medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd. In dat geval, zo is in het vierde lid van artikel 37a Sr bepaald, blijft het derde lid buiten toepassing. Dit neemt niet weg dat de rechter zich zo goed mogelijk moet laten adviseren over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van een terbeschikkingstelling en dat vereist blijft dat vastgesteld moet worden dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder deze vaststelling is oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling niet mogelijk.
In de zaak van verdachte heeft op 2 februari 2024 een trajectconsult plaatsgevonden door het NIFP, waarover op 5 februari 2024 is gerapporteerd door M. Krops, GZ-psycholoog. In dit rapport staat onder andere vermeld:
Ondergetekende ziet sterke aanwijzingen om ten minste te denken aan antisociale persoonlijkheidsproblematiek bij betrokkene, al dan niet met narcistische trekken, met daarbij vermoedens van zowel verminderde cognitieve -als empathische capaciteiten. Mogelijk is sprake van problematisch cannabisgebruik, hoewel blijkens zijn weergave van het verhaal hiervan geen sprake was ten tijde van de tenlasteleggingen.
De rapporteur komt tot het volgende advies:
Op grond van de ernst van de ten laste gelegde feiten en de sterke aanwijzingen voor psychopathologie bij betrokkene die mogelijk doorwerking vond hierin, acht ondergetekende een gedragskundig onderzoek noodzakelijk. Vanuit zijn ontkennende houding en de vermoedelijk beperkte deelname die hij hieraan gaat verlenen, adviseert ondergetekende een klinische observatieperiode van betrokkene. Op deze manier kan meer zicht worden verkregen op de persoon van betrokkene en zijn meer mogelijkheden ten opzichte van referentenbenadering. Vanuit de beschikbare voorinformatie en de gespreksindrukken ziet ondergetekende contra-indicaties voor opname in een jeugdinstelling en indiceert zij een opname in het [locatie 2] .
Verdachte is vervolgens krachtens een bevel tot observatie van 12 augustus 2024 tot en met 20 september 2024 in het [locatie 2] (hierna: [locatie 2] ) opgenomen geweest. Verdachte heeft zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd. De rapporteurs schrijven in hun eindconclusie:
Betrokkene heeft zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd, wat hij op stellige en vasthoudende wijze heeft gedaan. Elk contact met onderzoekers heeft hij resoluut afgewezen waardoor er geen onderzoeksgesprekken, geen psychologisch testonderzoek, psychomotorische observatie en neurologisch onderzoek hebben kunnen plaatsvinden, maar er ook slechts gedeeltelijk informatieverstrekking van onderzoekers aan betrokkene is geweest. Het milieuonderzoek is eveneens zeer beperkt gebleven doordat betrokkene geen machtigingen tekende om informatie op te vragen bij instanties en zijn familie niet heeft meegewerkt. Wat wel bekend is geworden over betrokkene komt uit het milieuonderzoek dat voor een belangrijk deel berust op justitiële documentatie. Het onderzoek is over het geheel beschouwd dusdanig beperkt gebleven dat onderbouwde diagnostische uitspraken niet mogelijk zijn. Op grond van het beperkte contact met betrokkene, de groepsobservaties en de beschikbare collaterale informatie kunnen wel enkele diagnostische categorieën worden uitgesloten en kan gesteld worden dat de weigering van betrokkene niet voortkomt uit pathologische gronden, maar als passend moet worden beschouwd bij een gekozen procespositie.
Op de afdeling heeft betrokkene zich zeer afwerend opgesteld jegens groepsleiders, vermeed hij contact met hen zoveel als mogelijk en deed hij niet mee aan het dagprogramma en ging hij niet naar arbeid en sport. Wanneer hij iets nodig had heeft hij hier op beleefde wijze om gevraagd. Betrokkene heeft veel tijd in zijn cel doorgebracht. Hij is in staat gebleken dit gedurende zijn hele verblijf vol te houden. Wat is geobserveerd is dat hij zichzelf en zijn cel adequaat verzorgde. Hij heeft contact gemaakt met enkele groepsgenoten, dit kwam over als sociaal adequaat. Hevige schommelingen in emotie zijn niet geobserveerd.
Uit het milieuonderzoek komt naar voren dat betrokkene opgroeide in instabiele omstandigheden, met vele verhuizingen en ouders met een conflictueuze relatie. Reeds vanaf zijn 8e levensjaar raakte jeugdzorg betrokken, al is onbekend gebleven waarvoor. Vanaf zijn 13e kwam betrokkene in aanraking met justitie en greep de Raad voor de Kinderbescherming in. In zijn tienerjaren werden er meermaals sancties opgelegd, verbleef hij enkele keren in instellingen of jeugdinrichtingen waarbinnen hij zich afzijdig hield en meermaals wegliep. Er waren aanwijzingen dat betrokkene in Enschede in een crimineel netwerk verkeerde. Hij is ook meerdere keren periodes teruggekeerd naar [buitenland] om bij zijn vader te wonen. Echter bij terugkeer in Nederland lijkt er in zijn situatie steeds weinig veranderd. Eerder is betrokkene meermaals veroordeeld, wegens een straatroof en vuurwapenbezit, vernieling, huiselijk geweld, overtreding van de Opiumwet, diefstal, niet voldoen aan ambtelijk bevel en daarnaast veroordelingen voor hinderlijk gedrag en rijden zonder rijbewijs. Justitiële interventies, waaronder reclasseringstoezicht hebben het antisociale gedragspatroon niet kunnen keren. In 2017 werd beschreven dat er sprake was van een instabiele opvoedomgeving en werd een verhoogde impulsiviteit en een gebrekkige gewetensontwikkeling gezien. In classificerende zin werd gesproken van ADHD, terwijl er vermoed werd dat er sprake was van hechtingsproblematiek en een gedragsstoornis. Tevens werden zorgen beschreven over de richting waarin de persoonlijkheid (met de hechtings- en gedragsproblematiek als onderlegger) zich leek te ontwikkelen (antisociaal/narcistisch). In het dubbelonderzoek pro Justitia 2022 werd door de psycholoog een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken beschreven, geclassificeerd als een normoverschrijdend-gedragsstoornis. De psychiater beschreef een ontwikkeling richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. In de in onderhavig onderzoek beschikbare informatie staat niets over mogelijke behandeling of begeleiding voor deze problematiek in de jaren sindsdien. Of deze eerder gesignaleerde bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling inmiddels is uitgekristalliseerd in een persoonlijkheidsstoornis kan dan ook niet worden vastgesteld, noch worden uitgesloten. In eerder onderzoek (pro Justitia, 2022) zijn geen forensisch relevante beperkingen in de intelligentie van betrokkene vastgesteld. Door het ontbreken van een hernieuwde intelligentiemeting kon voornoemde conclusie noch worden bevestigd noch worden ontkracht, al kan op basis van de observaties worden gesteld dat er alleszins geen sprake is van ernstige problematiek. Gelet op het huidig functioneren en eerdere onderzoeken zien onderzoekers geen aanwijzing voor een verstandelijke beperking binnen deze context. Nader onderzoek zou nodig zijn om een forensische relevantie volledig uit te sluiten. Met de groepsobservaties, in combinatie met de beschikbare dossierinformatie, kan een ernstige psychiatrische ontregeling, in de vorm van bijvoorbeeld een psychose of een stemmingsstoornis, worden uitgesloten. Het gecontroleerde gedrag en de sociaal vaardige opstelling jegens groepsgenoten geven evenmin aanwijzingen voor een neurobiologische ontwikkelingsstoornis, zoals een verstandelijke beperking, een autismespectrum stoornis of ADHD. Betrokkene is in het verleden gediagnosticeerd met een stoornis in het gebruik van cannabis. Vanuit de dossierinformatie komt het gebruik van cannabis eveneens naar voren. Naar eigen zeggen zou hij hier enkele maanden voor het ten laste gelegde mee zijn gestopt. Gedurende de detentieperiode zijn er geen aanwijzingen voor gebruik hiervan. Ten aanzien van de forensisch relevante aspecten van functies als emotieregulatie, impulscontrole, agressiehantering en geweten geldt dat er gedurende de observatieperiode geen bijzonderheden zijn geobserveerd. Dit betreffen echter zeer beperkte observaties, binnen de geslotenheid en structuur van de afdeling waardoor geen zicht is verkregen op deze functiegebieden los van deze setting. Door het ontbreken van eigen onderzoek en de beperkte observaties kunnen geen sluitende diagnostische uitspraken worden gedaan. Bovenstaande leidt tot de conclusie dat onderzoekers niet kunnen komen tot beantwoording van de vraagstelling. Hoewel enkele diagnostische categorieën konden worden uitgesloten, is het onderzoekers niet gelukt om tot een afgerond diagnostisch beeld en een antwoord op de diagnostische vraagstelling te komen. Evenmin is iets te zeggen over een mogelijke doorwerking van voor psychopathologie bepaalde beperkingen in het ten laste gelegde. Onderzoekers missen zicht op zowel het psychisch functioneren van betrokkene als zicht op het delictscenario. Er is geen zicht verkregen op betrokkenes gedachten, belevingen en zijn eventuele drijfveren in de aanloop tot en ten tijde van het ten laste gelegde (indien bewezen). Door de beperkingen van onderhavig onderzoek, meer specifiek het ontbreken van een conclusie ten aanzien van mogelijke psychopathologie bij betrokkene, kunnen onderzoekers geen geïndividualiseerd en onderbouwd antwoord geven op de vraag van het risico van recidive. Voor het zorgvuldig gebruik van risicotaxatie-instrumenten ontbreekt te veel informatie, zowel van individuele als van contextuele aard. Gelet op de hiervoor beschreven beperkingen onthouden onderzoekers zich derhalve eveneens van een interventieadvies. Doordat er onvoldoende zicht is gekomen op de ontwikkeling, persoonlijkheid en context van betrokkene kunnen onderzoekers ook geen onderbouwd advies geven over de vraag of er aanwijzingen zijn om het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte een weigerende observandus is: hij heeft dermate stellig en overtuigend geweigerd medewerking te verlenen aan het onderzoek in het [locatie 2] dat de rapporteurs niet tot beantwoording van de vragen hebben kunnen komen. Een dergelijke houding hoeft, zoals hierboven vermeld, echter niet aan oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling in de weg te staan. Ingevolge artikel 37a lid 4 Sr is oplegging van deze maatregel immers ook mogelijk zonder het in het derde lid bedoelde multidisciplinaire deskundigenadvies. Deze regeling waarborgt dat indien de verdachte het vermogen heeft om tactisch de keuze te maken om niet mee te werken aan gedragskundig onderzoek, hij het daarmee nog niet in zijn macht heeft om de uitkomst van de rechterlijke beslissing naar zijn toerekeningsvatbaarheid te bepalen.
De rechtbank komt, alle ter beschikking staande informatie in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie dat voldoende aannemelijk is dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, dan wel een psychische stoornis. Daarbij baseert de rechtbank zich met name op de in januari 2022 over verdachte uitgebrachte multidisciplinaire rapportage. Destijds was verdachte zeventien jaar en is over hem gerapporteerd door een kinder- en jeugdpsychiater, alsmede door een GZ-psycholoog/orthopedagoog. Aan dat onderzoek is door verdachte wel volledige medewerking verleend. In die rapportage valt over verdachte te lezen dat sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met overwegend antisociale en narcistische trekken. Gevoelens van berouw, spijt of schuld worden door verdachte niet getoond, noch gevoelens van empathie. Verdachte is wantrouwend naar zijn omgeving en is met name gericht op materieel gewin via de criminaliteit. Hij maakt een sociaal-emotioneel verharde indruk. Een normoverschrijdend gedragsstoornis wordt geclassificeerd, evenals een stoornis in cannabisgebruik. Opvallend is dat verdachte destijds op de PCL-YV (de jeugdversie van de checklist voor psychopathie) 30 punten scoort, zodat gesproken kan worden van psychopathie. In 2022 werd geadviseerd om het tenlastegelegde bij bewezenverklaring volledig aan verdachte toe te rekenen. Een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen werd destijds niet geadviseerd, omdat de kans groot werd geacht dat verdachte daar schijnaanpassing zou laten zien, omdat hij weet hoe hij moet manipuleren, ontwijken en ontkennen en de verwachting was dat hij enkel zou verharden, alsmede een leidersrol op zich zou nemen en gesterkt zou worden in zijn ego.
De rechtbank constateert dat sinds 2022 geen behandeling heeft plaatsgevonden van verdachte terzake de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling of van de normoverschrijdend gedragsstoornis. Gezien de strafbare feiten waar verdachte sinds de rapportage uit 2022 voor is veroordeeld, culminerend in de huidige feiten, waarbij verdachte op een uiterst agressieve en gewelddadige wijze heeft gehandeld, zonder enig (invoelbaar) vertoon van berouw of empathie, doch juist uiterst berekenend met als doel uit handen van justitie te blijven en zijn aandeel in het feitencomplex te verdoezelen en te minimaliseren, alsmede gezien het feit dat eerdere justitiële interventies, waaronder reclasseringstoezicht, de antisociale ontwikkeling niet heeft kunnen keren, concludeert de rechtbank dat de in 2022 gerapporteerde stoornis en bedreigde ontwikkeling zich heeft voortgezet, zodat thans kan worden vastgesteld dat sprake is van stoornis in de zin van artikel 37a Sr, waarschijnlijk een antisociale persoonlijkheidsstoornis, dan wel een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken.
De rechtbank acht het daarbij zeer aannemelijk dat deze stoornis heeft doorgewerkt in het delict, zodat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Verdachte was, zo wordt door diverse medeverdachten verklaard, de hele avond aan het uitlokken, provoceren en ruzie zoeken, zonder dat hier enige aanleiding toe was. Verdachte heeft, zoals hiervoor uitvoerig uiteen is gezet, de confrontatie opgezocht, terwijl hij een mes bij zich droeg. Verdachte heeft niet geaarzeld dit mes offensief te gebruiken, zonder dat hiertoe enige aanleiding bestond. De rechtbank kan dit gedrag niet anders dan als antisociaal handelen benoemen.
Verdachte heeft gedurende de gehele procedure in eerste aanleg geen blijk gegeven van inzicht in of behoefte aan hulp bij zijn problematiek. Ook in zijn weigering om mee te werken aan het onderzoek in het [locatie 2] ziet de rechtbank een berekenende, op eigen gewin gerichte houding van verdachte, die de conclusie van een aanwezige stoornis onderbouwt.
De bewezen verklaarde feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank eist de algemene veiligheid van personen en goederen oplegging van de terbeschikkingstelling en van het bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd. De rechtbank acht het niet verantwoord om de verdachte na zijn gevangenisstraf onbehandeld terug te laten keren in de samenleving, gelet op de ernst en de aard van het bewezen verklaarde handelen en vanwege wat is gebleken over de persoon van de verdachte. Een gestructureerde delict- en risicoanalyse is vanwege het niet meewerken van de verdachte niet mogelijk geweest, maar de beperkte gegevens die wel bekend zijn laten over het huidig en toekomstig functioneren een zorgelijk beeld zien. Op zeer jonge leeftijd is verdachte al diverse malen wegens in ernst toenemende geweldsmisdrijven veroordeeld. De rechtbank weegt verder mee dat de verdachte geen zelfinzicht heeft getoond en zich niet ontvankelijk heeft verklaard voor hulp en behandeling, waardoor de rechtbank de kans op het voortzetten van het disfunctioneren en daarmee het gevaar voor herhaling van soortgelijke feiten zonder behandeling als groot inschat. Teneinde het risico op gewelddadige recidive tot maatschappelijk verantwoorde proporties terug te brengen, is het noodzakelijk dat de verdachte langdurig klinisch wordt behandeld en dat deze behandeling zal plaatsvinden in een forensisch psychiatrische setting op grond van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Het feit dat in 2022 is geadviseerd geen PIJ-maatregel op te leggen maakt dit oordeel niet anders. Behandelaren zullen beducht moeten zijn op de mogelijkheid van schijnaanpassing bij verdachte. Hoewel de mogelijkheid van verharding binnen de maatregel bestaat, acht de rechtbank het alternatief, namelijk onbehandeld na ommekomst van de gevangenisstraf terugkeren in de maatschappij, te risicovol.
Concluderend stelt de rechtbank vast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, Sr is voldaan. Bij de verdachte was ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde sprake van een gebrekkige ontwikkeling of van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, de verdachte wordt veroordeeld voor feiten waarvoor terbeschikkingstelling kan worden opgelegd en naar het oordeel van de rechtbank eist de algemene veiligheid van personen en goederen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling en van het bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand is gemaximeerd.
De op te leggen straf
De rechtbank is zich bewust van de jeugdige leeftijd – ten tijde van het bewezenverklaarde was hij negentien jaar oud - van verdachte. Tegelijkertijd is sprake van zeer ernstige feiten, waaronder een levensdelict en een poging daartoe. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die doorgaans in min of meer vergelijkbare zaken voor doodslag worden opgelegd. In beginsel wordt voor een voltooide doodslag een langdurige gevangenisstraf opgelegd. Daar komt bij dat de verdachte zich naast de doodslag ook schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en aan openlijke geweldpleging. Verdachte heeft in het openbaar en zonder enige aanleiding excessief geweld gebruikt (waarbij een of meer messen is/zijn gehanteerd) tegen minderjarige slachtoffers, waardoor een dodelijk slachtoffer is gevallen en een ander slachtoffer ernstig gewond is geraakt. Bovendien weegt de rechtbank mee dat verdachte ter terechtzitting op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. Integendeel, verdachte heeft geprobeerd zijn aandeel in de bewezen verklaarde feiten te verhullen door zijn gedragen kleding van die avond weg te laten maken en zijn rol kleiner te maken door zich als slachtoffer van het geweld voor te doen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank heeft in strafmatigende zin rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte en heeft bij het bepalen van de strafmaat een groot belang gehecht aan de behandeling van verdachte in het kader van de terbeschikkingstelling, waardoor zij tot een lagere gevangenisstraf komt dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen, omdat een straf aan verdachte wordt opgelegd van aanzienlijk langere duur dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
9 De schade van de benadeelden
9.1 De vorderingen van de benadeelde partijen
Parketnummer 08-001814-24
9.1.1 De vordering van de benadeelde partij [nabestaande 1]
(de vader van [slachtoffer 1] ) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering is ingediend door mr. J.J.J. Broekhuizen, advocaat te Harderwijk. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om immateriële schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit affectieschade.
9.1.2 De vordering van de benadeelde partij [nabestaande 2]
(de moeder van [slachtoffer 1] ) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering is ingediend door mr. J.J.J. Broekhuizen, advocaat te Harderwijk. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om immateriële schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit affectieschade.
9.1.3 De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering is ingediend door mr. K.J. Zeegers, advocaat te Amsterdam. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 40.015,93 (veertigduizend vijftien euro en drieënnegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bedraagt € 15,93 en bestaat uit de kosten voor de informatieverstrekking door de huisarts. Ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit psychisch letsel, lichamelijk letsel en shockschade, wordt een bedrag van € 25.000,00 gevorderd. Daarnaast wordt een bedrag van € 15.000,00 betreffende vergoeding van mogelijke toekomstige schade gevorderd met het oog op een eventuele hoger beroepsprocedure, in welk deel de benadeelde partij volgens mr. Zeegers in eerste aanleg niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
9.1.4 De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering is ingediend door mr. K.J. Zeegers, advocaat te Amsterdam. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit psychisch letsel en shockschade, wordt een bedrag van € 5.000,00 gevorderd. Daarnaast wordt een bedrag van € 15.000,00 betreffende vergoeding van mogelijke toekomstige schade gevorderd met het oog op een eventuele hoger beroepsprocedure, in welk deel de benadeelde partij volgens mr. Zeegers in eerste aanleg niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
9.1.5 De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering is ingediend door mr. K.J. Zeegers, advocaat te Amsterdam. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit psychisch letsel en shockschade, wordt een bedrag van € 5.000,00 gevorderd. Daarnaast wordt een bedrag van € 15.000,00 ter vergoeding van mogelijke toekomstige schade gevorderd met het oog op een eventuele hoger beroepsprocedure, in welk deel de benadeelde partij volgens mr. Zeegers in eerste aanleg niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
9.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk moeten worden toegewezen, met uitzondering van de door [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] gevorderde vergoeding van toekomstige schade. De partijen dienen in dat deel van de vordering - zoals verzocht door de raadsman van de benadeelde partijen - niet-ontvankelijk te worden verklaard. Daarnaast vordert de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de vorderingen benadeelde partij.
9.4 Het juridisch kader
Immateriële schade: ander nadeel dan vermogensschade en shockschade
De rechtbank wijdt eerst een overweging aan een onderwerp dat voor een aantal van de vorderingen relevant is. Het betreft de immateriële schade in het algemeen en meer specifiek de shockschade. Onder 9.5 zullen vervolgens de gevolgen van deze overwegingen per afzonderlijke vordering worden toegelicht.
Ander nadeel dan vermogensschade
Met artikel 6:106 BW is beoogd vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade in beperkte mate mogelijk te maken. In dat verband bepaalt artikel 6:106, aanhef en onder b BW, dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Er is in ieder geval sprake van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die hier een beroep op doet, zal voldoende concrete gegevens dienen aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In een dergelijk geval zal degene die zich hierop beroept, de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Het is voor het aannemen van een persoonsaantasting niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Dat is slechts anders, indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Er is bij de enkele schending van een fundamenteel recht niet reeds sprake van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW.
Shockschade
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige - waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog - tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking. De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
9.5 Het oordeel van de rechtbank
9.5.1 De vorderingen van [nabestaande 1] en [nabestaande 2]
Affectieschade
De rechtbank overweegt dat de vorderingen namens de ouders van het dodelijke slachtoffer, [slachtoffer 1] , zijn ingediend. [slachtoffer 1] is als gevolg van het strafbare feit onder 1 primair overleden. Op grond van het bepaalde in artikel 51f, tweede lid, Sv kunnen de personen genoemd in artikel 6:108 BW als benadeelde partij in het strafproces onder meer aanspraak maken op gederfd levensonderhoud, de kosten van lijkbezorging en affectieschade.
Sinds 1 januari 2019 is het voor nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen op grond van artikel 6:108, derde en vierde lid BW. Het overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding naar haar aard een symbolisch karakter heeft, omdat zij geen volledige compensatie kan bieden voor het verdriet van de naasten. De kring van gerechtigden is beperkt. Het bedrag waarop zij aanspraak kunnen maken, is vastgelegd in het Besluit vergoeding affectieschade.
De ouders van [slachtoffer 1] vallen onder de beperkte kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit onder 1 primair rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen in de vorm van affectieschade. Deze schadepost is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank stelt vast dat het gevorderde schadebedrag overeenkomt met het bedrag dat volgens het Besluit vergoeding affectieschade voor vergoeding in aanmerking komt voor de ouders van het slachtoffer.
De rechtbank zal de vorderingen van beide ouders daarom in hun geheel toewijzen, telkens tot een bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, zijnde 22 december 2023.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.
9.5.2 De vordering van [slachtoffer 2]
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit onder 2 primair rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde kosten voor de informatieverstrekking door de huisarts zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal de gevorderde vergoeding van materiële schade daarom toewijzen tot een bedrag van € 15,93, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, zijnde 22 december 2023.
Immateriële schade
De opgevoerde immateriële schade is niet betwist. De benadeelde partij heeft door het onder 2 primair bewezen verklaarde feit lichamelijk letsel (vijf steek-/snij-/prikwonden) opgelopen dat potentieel dodelijk was. Hij is met spoed geopereerd aan de messteek in zijn buik en heeft drie nachten in het ziekenhuis gelegen. De benadeelde partij heeft aanhoudende pijnklachten op de locatie van één van de steekwonden. Er is nog geen sprake van een medische eindsituatie, nu verwacht wordt dat nieuwe operaties moeten plaatsvinden. Daarmee is komen vast te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106 sub b BW.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in de zin van artikel 6:106 sub b BW nu vaststaat dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ter onderbouwing van het geestelijk letsel zijn het intakeverslag en het behandelplan van Mediant overgelegd. Daaruit volgt dat bij de benadeelde partij een posttraumatische stressstoornis is vastgesteld, als gevolg waarvan hij klachten ondervindt die bestaan uit angst, piekeren, slaapproblemen, nachtmerries en herbelevingen. Hiervoor heeft de benadeelde partij een traumabehandeling middels EMDR-sessies afgerond, maar wegens aanhoudende klachten zal verdere behandeling volgen.
Zonder meer is voldaan aan de voorwaarden om voor vergoeding van shockschade in aanmerking te komen. [slachtoffer 1] is in het bijzijn van de benadeelde partij met messteken om het leven gebracht. [slachtoffer 1] was een goede vriend van de benadeelde partij en uit de overgelegde stukken volgt dat zij samenleefden als broers, nu hun gastmoeders moeder en dochter waren en zij elkaar dagelijks spraken. De benadeelde partij heeft gezien hoe [slachtoffer 1] gestoken werd en hoe hij enkele momenten later buiten bewustzijn raakte, waarna hij in de directe nabijheid van de benadeelde partij is overleden aan zijn verwondingen. De rechtbank twijfelt er niet aan dat deze confrontatie een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht bij de benadeelde partij en dat daaruit geestelijk letsel is voortgevloeid, wat ook naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. Zoals hiervoor benoemd is een posttraumatische stressstoornis bij de benadeelde partij vastgesteld. Dat het geestelijk letsel van de benadeelde partij mogelijk ook deels verband kan houden met zijn verleden als vluchteling, kan niet aan hem worden tegengeworpen en maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag - mede gezien de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegewezen - redelijk en billijk. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gevorderde vergoeding van immateriële schade, bestaande uit lichamelijk letsel, psychisch letsel en shockschade, van € 25.000,00 daarom toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, zijnde 22 december 2023.
Toekomstige schade
Namens de benadeelde partij is op voorhand de vergoeding van mogelijke toekomstige schade gevorderd ter hoogte van € 15.000,00 die samenhangt met een eventuele hoger beroep procedure in de toekomst. Nu op het moment van beoordeling en beslissing onzeker is of deze schade daadwerkelijk wordt geleden, zal de rechtbank de benadeelde partij in dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie
Op grond van het voorgaande, komt de rechtbank tot (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 25.015,93. Voor het overige gevorderde zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in de onderlinge regresverhouding tussen de verdachten af te wijken van de gelijke draagplicht, zoals bepaald in artikel 6:166 lid 2 BW.
9.5.3 De vorderingen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3]
Ten aanzien van vergoeding van immateriële schade in de zin van ‘aantasting in de persoon’ is de rechtbank van oordeel dat - hoewel in dit geval het bestaan van geestelijk letsel niet naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld (waarover hierna meer in het kader van de gevorderde vergoeding van shockschade) - de aard en de ernst van de normschending met zich brengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de benadeelde partijen voor hun leven hebben gevreesd toen zij werden aangevallen en bedreigd met messen die zij hebben moeten ontwijken. [slachtoffer 3] heeft het mes weten af te weren met zijn tas.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de voorwaarden om voor toekenning van shockschade in aanmerking te komen. In het bijzijn van de benadeelde partijen is [slachtoffer 1] met messteken om het leven gebracht en is [slachtoffer 2] ernstig verwond. [slachtoffer 1] was een goede vriend van de benadeelde partijen en uit de overgelegde stukken volgt dat zij samenleefden als broers in hetzelfde gastgezin. Datzelfde geldt voor [slachtoffer 2] die in het gastgezin van de dochter van de gastmoeder van de benadeelde partijen verblijft. Zij spreken elkaar dagelijks. De benadeelde partijen hebben gezien hoe [slachtoffer 1] gestoken werd en hoe hij enkele momenten later buiten bewustzijn raakte, waarna hij is overleden aan zijn verwondingen. Daarnaast zagen zij ook hoe [slachtoffer 2] werd gestoken, in elkaar zakte, buiten bewustzijn raakte en met een ambulance naar het ziekenhuis werd vervoerd. De rechtbank twijfelt er niet aan dat deze confrontaties een hevige emotionele schok teweeg hebben gebracht bij de benadeelde partijen en dat daaruit geestelijk letsel is voortgevloeid. In het geval van de benadeelde partijen is (nog) geen aandoening gediagnosticeerd door een psychiater, psycholoog of huisarts. De benadeelde partijen hebben nog geen behandeling kunnen ondergaan, waarbij hun minderjarige leeftijd, culturele achtergrond en de taalbarrière een rol spelen. Ter onderbouwing van het geestelijk letsel van de benadeelde partijen is een verklaring van hun voogd overgelegd, die hen na het incident op 22 december 2023 heeft zien veranderen in sombere jongens met symptomen die mogelijk wijzen op een trauma. Zo hebben beide benadeelde partijen onder meer last van concentratieproblemen op school, een verminderde eetlust, herbelevingen, nachtmerries, slaapproblemen en dissociëren. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de benadeelde partijen inmiddels een intakegesprek hebben gehad bij YOUZ (een ggz-instelling), nu zij de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.
Gelet op het vorenstaande en vanwege de aard en ernst van de normschending die hier aan de orde is, komt de rechtbank tot het oordeel dat - ook zonder een diagnose van een deskundige - kan worden aangenomen dat sprake is van geestelijk letsel bij de benadeelde partijen. Dat het geestelijk letsel van de benadeelde partijen mogelijk ook deels verband kan houden met hun verleden als vluchteling, kan niet aan hen worden tegengeworpen en maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Door het geestelijk letsel is immateriële schade geleden in de vorm van aantasting in de persoon en shockschade, welke schade rechtstreeks het gevolg is van de bewezen verklaarde feiten en tevens voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag - mede gezien de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegewezen - redelijk en billijk. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding, bestaande uit psychisch letsel en shockschade, van € 5.000,00 toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, zijnde 22 december 2023.
Toekomstige schade
Namens de benadeelde partijen is op voorhand de vergoeding van toekomstige schade gevorderd die samenhangt met een eventuele toekomstige procedure in hoger beroep. Nu op het moment van beoordeling en beslissing onzeker is of deze schade daadwerkelijk wordt geleden, zal de rechtbank de benadeelde partijen in dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie
Op grond van het voorgaande, komt de rechtbank tot (gedeeltelijke) toewijzing van de vorderingen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] tot voor elk afzonderlijk een bedrag van € 5.000,00. Voor het overige gevorderde zullen de benadeelde partijen in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partijen voor het hele bedrag aansprakelijk is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in de onderlinge regresverhouding tussen de verdachten af te wijken van de gelijke draagplicht, zoals bepaald in artikel 6:166 lid 2 BW.
9.6 De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht mede aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Gelet op artikel 24c, derde lid, Sr mag het aantal dagen gijzeling ten hoogste 365 dagen bedragen. Daarom zal de rechtbank naar evenredigheid, gelet op de hoogte van de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen, de duur van de gijzeling bepalen zodanig dat het maximum van in totaal 365 dagen niet wordt overschreden.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast voor het volgende aantal dagen:
Toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
10 De vordering tot tenuitvoerlegging
10.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden toegewezen.
10.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - gelet op de bepleite vrijspraak - verzocht om het Openbaar Ministerie in de vordering tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk te verklaren.
10.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat tenuitvoerlegging van de aan verdachte voorwaardelijk opgelegde werkstraf van veertien uren niet opportuun is, gelet op de langdurige gevangenisstraf en de maatregel van terbeschikkingstelling die aan verdachte worden opgelegd in de onderhavige zaak. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging daarom afwijzen.
11 De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.
12 De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
-
verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
-
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
-
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
-
verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair het misdrijf: medeplegen van doodslag;
feit 2 primair het misdrijf: medeplegen van poging tot doodslag;
feit 3 primair het misdrijf: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde;
straf
-
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren;
-
bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
schadevergoeding
-
wijst de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 1] in zijn geheel toe tot een bedrag van € 20.000,00 (bestaande uit immateriële schade);
-
veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 1] (feit 1 primair) van een bedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
-
veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
-
legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
22 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 90 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
-
bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
-
wijst de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 2] in zijn geheel toe tot een bedrag van € 20.000,00 (bestaande uit immateriële schade);
-
veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 2] (feit 1 primair) van een bedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
-
veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
-
legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
22 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 90 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
-
bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
-
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 25.015,93 (bestaande uit € 15,93 materiële schade en € 25.000,00 immateriële schade);
-
veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feiten onder 1 primair en 2 primair) van een bedrag van € 25.015,93 (vijfentwintigduizend vijftien euro en drieënnegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
-
veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
-
legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten onder 1 primair en 2 primair tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 25.015,93 (vijfentwintigduizend vijftien euro en drieënnegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 105 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
-
bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
-
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige gevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
-
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 5.000,00 (bestaande uit immateriële schade);
-
veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] (feiten onder 1 primair, 2 primair en 3 primair) van een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
-
veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
-
legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten onder 1 primair, 2 primair en 3 primair 3 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzelingvoor de duur van 40 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
-
bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
-
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige gevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
-
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 5.000,00 (bestaande uit immateriële schade);
-
veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3](feiten onder 1 primair, 2 primair en 3 primair) van een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
-
veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
-
legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feiten onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 40 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
-
bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
-
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige gevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
voorwaardelijk verzoek
- wijst af het (voorwaardelijk) verzoek tot het horen van de getuigen [medeverdachte 3] , [naam 8] , [naam 9] en [getuige 2] .
voorlopige hechtenis
- wijst afhet verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer 08-231459-21
- wijst de vordering af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. M.H. van der Lecq, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink en mr. K.J. ten Brink, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2025.
Buiten staat De griffier ten Brink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 11 maart 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 885 t/m 889.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 1] van 25 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina 439.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 2 april 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 1453 t/m 1455.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 8 januari 2024, zaaksdossier Quebec pagina 842
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 25 maart 2024, PD07 pagina 94.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] van 7 maart 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 751.
Relaas zaaksdossier Quebec 1.4 Signalementen verdachten onderzoek Quebec pagina’s 26 en 27; Fotoblad TGO Quebec, zaaksdossier Quebec pagina’s 99-100 en 102-109.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 25 maart 2024, PD07 pagina 89
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 11 maart 2024, PD05, pagina 69
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] van 2 januari 2024, PD03 pagina 22
Proces-verbaal van bevindingen van 26 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina 456
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 25 maart 2024, pagina 1444
Proces-verbaal van bevindingen van 5 januari 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 323 t/m 328
Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina 86
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] van 8 mei 2024, zaaksdossier Quebec pagina 1512
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina’s 146 en 148-149
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 8 mei 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 1509-1510.
Proces-verbaal van bevindingen van 27 december 2023, Zaaksdossier Quebec pagina’s 458 t/m 460 en 673 t/m 677
Forensisch dossier TGO Quebec van 23 december 2023 pagina’s 284 t/m 286
Forensisch dossier TGO Quebec van 23 december 2023, pagina’s 221-222, 224-226 en 228.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina 139.
Aanvullend deskundigenrapport forensische pathologie van 16 september 2024, pagina 8.
Definitief deskundigenrapport forensische pathologie d.d. 27 december 2023, Forensisch dossier pagina’s 164 t/m 191.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 2 april 2024, PD06, pagina 85.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 2 april 2024, PD06, pagina 86; Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 4 maart 2024, PD05, pagina 64.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 4 maart 2024, PD05, pagina 64.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec, pagina’s 146
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec, pagina’s 149
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 14 februari 2024, zaaksdossier Quebec, pagina 1159
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec, pagina’s 149
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 11 maart 2024, PD05, pagina 70
Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] van 25 december 2023, zaaksdossier Quebec, pagina 844