Terug naar bibliotheek
Rechtbank Noord-Nederland

ECLI:NL:RBNNE:2025:3818 - Rechtbank beoordeelt onderscheid tussen mishandeling en poging tot zware mishandeling - 19 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBNNE:2025:381819 september 2025

Essentie

De Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat vuistslagen in het gezicht, ondanks een gebroken neus, niet kwalificeren als een poging tot zware mishandeling. Voorwaardelijk opzet wordt niet aangenomen, omdat het letsel beperkt herstel vergde zonder medische ingreep. De handelingen worden gekwalificeerd als eenvoudige mishandeling.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht

Locatie Groningen

parketnummer 18-300001/24

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 september 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] , thans verblijvende in [instelling ] .

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 september 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.R.H. Baas, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I.M. Schaafsma.

Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

  1. hij op of omstreeks 30 juli 2024 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (meermalen)

  2. een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, aan die [slachtoffer] (op korte afstand) te tonen

  3. dit mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, omhoog te brengen richting (het gezicht van) die [slachtoffer]

  4. met dit mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te zwaaien richting (het gezicht van) die [slachtoffer]

  5. vervolgens de punt van dit mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op die [slachtoffer] gericht te houden;

  6. hij op of omstreeks 17 september 2024 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen

  7. meermalen (met zijn vuist) in het gezicht en/of op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen

  8. met een knuppel tegen de benen van die [slachtoffer] , althans haar lichaam, heeft geslagen

  9. tegen de benen van die [slachtoffer] , althans haar lichaam, meermalen low en/of high kicks heeft gegeven en/of heeft getrapt

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 17 september 2024 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen [slachtoffer] heeft mishandeld door

  1. hij op of omstreeks 24 december 2024 te Groningen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi-automatisch centraalvuur pistool, van het merk Blow, type Mini 9, kaliber 9mm Kort, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool;

en/of

munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III te weten 2, althans een of meerdere kogelpatronen, kaliber

9mm Kort;

en/of

een onderdeel van een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van Categorie III onder 1 van de wet wapens en munitie, te weten een patroonmagazijn, zijnde een hulpstuk en/of een essentieel onderdeel van en/of een onderdeel dat van wezenlijke aard en specifiek bestemd is voor een pistool voorhanden heeft gehad;

  1. hij op of omstreeks 24 december 2024 te Groningen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,74 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 1,03 gram, in elk geval een hoeveelheid van

een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1, 2, 3 primair, 4 en 5. Ten aanzien van feit 3 primair heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte onder andere vuistslagen in het gezicht heeft gegeven. Op basis van het dossier stelt de officier van justitie vast dat deze met kracht zijn gegeven. Mede gelet op het feit dat de neus van aangeefster is gebroken en zij een fors blauw oog heeft opgelopen, concludeert de officier van justitie dat sprake is geweest van een poging tot zware mishandeling, nu het gaat om klappen die op een kwetsbaar gebied van het gezicht zijn gegeven.

Standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde, gedachtestreepje en 3 (mishandeling 29 augustus 2024), en van het onder feit 3 primair ten laste gelegde. Zij heeft geen bewijsverweer gevoerd voor feiten 1, gedachtestreepje 1 en 2 (mishandeling 6 augustus 2024), feit 2, 3 subsidiair, 4 en 5. Ten aanzien van feit 1, gedachtestreepje 3, heeft zij aangevoerd dat op 29 augustus 2024 geen sprake is geweest van mishandeling. Verdachte en aangeefster zouden die dag seksuele handelingen binnen het kader van sadomasochisme (SM) hebben verricht, waarbij de omgang hardhandig was, maar dit betekent niet dat kan worden gesproken van mishandeling. Ten aanzien van feit 3 primair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het letsel van aangeefster aanwezig was, maar dat het letsel betreft dat een beperkt herstel nodig heeft gehad waarbij ook geen medische ingreep nodig is geweest. Het letsel van aangeefster kan dan ook niet worden gedefinieerd onder zwaar lichamelijk letsel en dus is geen sprake geweest van een poging tot zware mishandeling. De onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde mishandeling kan wel worden bewezen.

Oordeel van de rechtbank De rechtbank acht de feiten 1, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Nu verdachte feit 1, gedachtestreepje 1, feit 2, 3 subsidiair, feit 4 en 5 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank ten aanzien van deze feiten met een opgave van de

bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.

Deze opgave luidt als volgt:

Feit 1, gedachtestreepje 1 en 2 (mishandeling 6 augustus 2024):

Feit 2:

Feit 3, subsidiair:

Feit 4:

d.d. 17 februari 2025, inhoudende het relaas verbalisant [verbalisant] ;

  1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding verdachte d.d. 24 december 2024 opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] .

Feit 5:

De rechtbank past ten aanzien van feit 1, gedachtestreepje 3, de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

Feit 1, gedachtestreepje 3 (mishandeling 29 augustus 2024)

  1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 augustus 2024 opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 29 januari 2025, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] :

Ik ben bij [verdachte] in Hoogezand gaan wonen. Eergister en gister heeft hij mij meerdere keren hard geslagen. De laatste dag werden we wakker waarin de nacht veel fysiek en seksueel geweld was. Hij liep naar mij toen en gaf met zijn vuist een klap in mijn gezicht en voorhoofd. Wanneer ik dan moest huilen gaf hij mij meerdere klappen omdat ik moest stoppen. Ik heb veel pijn en letsel aan de mishandelingen overgehouden;

  1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 augustus 2024 opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :

Op donderdag 29 augustus 2024 kwamen wij ter plaatse te Hoogezand en werden wij aangesproken door de eigenaar van het garagebedrijf [getuige 2] . Wij hoorden hem zeggen dat de vrouw die zijn garagebedrijf was binnengekomen achter in een kantoor zat. Bij navraag gaf zij op te zijn: [slachtoffer] . Wij zagen dat [slachtoffer] meerdere blauwe plekken over haar lichaam had. Wij zagen blauwe plekken in haar gezicht en op haar armen;

  1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 september 2024 opgenomen op pagina 50 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 1] :

Ik woon in Hoogezand. [verdachte] is de onderbuurman. Er was misschien op de middag een klein ruzietje, maar misschien was dit ook wel donderdag, (de rechtbank begrijpt: 29 augustus 2024)Ik hoorde [verdachte] schreeuwen kijk nou wat je doet. Ik hoorde twee bonzen tegen de muren, of deuren. Ik hoorde haar vrij intens au roepen en vervolgens huilen.

  1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 september 2024 opgenomen op pagina 55 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2] :

Op donderdag 29 augustus was ik samen met mijn broer aan het werk in autobedrijf [bedrijf] . Ik zag een vrouw met hoge snelheid bij ons de garage binnen fietsen. Toen ik bij haar stond was ze helemaal overstuur en zei ze dat ze mishandeld was en dat ze haar dood wilden maken. Ik zag dat de vrouw overal blauwe plekken had op haar lichaam.

Feiten en omstandigheden De rechtbank stelt aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Aangeefster heeft in 2024 meerdere aangiftes tegen verdachte gedaan omdat het fysieke geweld van verdachte richting aangeefster toenam waardoor zij meerdere keren letsel heeft opgelopen. Ter terechtzitting heeft verdachte bekend dat er op meerdere momenten tijdens de relatie sprake is geweest van fysiek geweld, vaak nadat er tussen verdachte en aangeefster een ruzie was ontstaan. Verdachte heeft aangegeven dat hij zichzelf in die tijd niet altijd onder controle had, mede door de drugs die hij toen gebruikte.

Ten aanzien van feit 1, gedachtestreepje 3 (mishandeling 29 augustus 2024) Op 30 augustus 2024 heeft aangeefster aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging. De dag voor de aangifte, op 29 augustus 2024, is aangeefster een autobedrijf binnen gefietst waarbij ze aangeeft dat ze op de vlucht is voor haar vriend. Uit de getuigenverklaring van [getuige 2] blijkt dat aangeefster overstuur was en dat zij overal blauwe plekken op haar lichaam had. De politie komt vervolgens ter plaatse en ziet ook dat aangeefster veel blauwe plekken heeft op het lichaam en op het gezicht. Verdachte heeft ter

terechtzitting verklaard dat op 29 augustus 2024 sprake zou zijn geweest van SM-seks waardoor aangeefster blauwe plekken kan hebben opgelopen en dat geen sprake is geweest van mishandeling.

Hoewel aangeefster zelf niet met zoveel woorden heeft verklaard over het hebben van SM-seks met verdachte kan uit het dossier wel worden afgeleid dat hier mogelijk sprake van is geweest. Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het bij aangeefster aangetroffen letsel (enkel) door het hebben van SM-seks is veroorzaakt. Aangeefster is op 29 augustus 2024 aangetroffen met diverse blauwe plekken. Voorts wordt de aangifte van aangeefster ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 2] , die haar in paniek heeft aangetroffen en waartegen aangeefster heeft gezegd dat ze werd mishandeld. Getuige [getuige 1] , de buurman, heeft aangeefster horen roepen en huilen. Daarnaast hebben verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] op 29 augustus 2024 veel blauwe plekken op het lichaam en in het gezicht van aangeefster gezien. De rechtbank is van oordeel dat het onder feit 1, gedachtestreepje 3, ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen en dat ook op 29 augustus 2024 sprake is geweest van mishandeling.

Ten aanzien van feit 3 primair en subsidiair Daarnaast dient de rechtbank te beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling in de zin van artikel 302 jo. artikel 45 Wetboek van Strafrecht (Sr) dan wel aan mishandeling in de zin van artikel 300 Sr.

Juridisch kader artikel 302 Sr Om te komen tot een bewezenverklaring van (een poging tot) het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, moet allereerst worden beoordeeld of deze handelingen van verdachte een kans op zwaar lichamelijk letsel kunnen opleveren. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel, in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Verdachte moet hebben beoogd dat door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, waarop hij vol opzet had dan wel opzet in voorwaardelijke zin.

Beoordeling De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte de onder feit 3 ten laste gelegde handelingen heeft gepleegd. De vraag daarbij is of verdachte door dit handelen heeft beoogd om aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Het dossier biedt geen aanknopingspunten aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte heeft gepoogd met zijn handelen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Niet kan worden gezegd dat verdachte door de handelingen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin. Hij heeft met zijn handelen niet de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel willens en wetens aanvaard. De rechtbank stelt daarbij ook vast dat aangeefster geen medische ingreep heeft ondergaan en dat onvoldoende duidelijk is geworden wat de precieze duur van het herstel is geweest. Uit het dossier blijkt dat de aangeefster meerdere blauwe plekken en een gebroken neus heeft opgelopen, waarbij het letsel naar verwachting snel is genezen. Niet is gebleken dat de verwondingen niet volledig zijn hersteld.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 3 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.

Juridisch kader artikel 300 Sr Voor de bewezenverklaring van mishandeling moet worden vastgesteld dat opzettelijk pijn of letsel aan een ander is toegebracht. Vereist is het opzet van verdachte om pijn of letsel toe te brengen.

Beoordeling Ten aanzien van de mishandeling heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd. Ook bevat het dossier voldoende aanknopingspunten om te kunnen spreken van mishandeling. De rechtbank stelt dan ook vast dat het onder feit 3 subsidiaire ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

  1. hij in de periode 15 juni 2024 tot en met 29 augustus 2024 te Hoogezand, [slachtoffer] op meer momenten in voornoemde periode heeft mishandeld

op 6 augustus 2024 door

op 29 augustus 2024 door

  • die [slachtoffer] in haar gezicht en op haar hoofd en lichaam te slaan;
  1. hij op 30 juli 2024 te Hoogezand, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door meermalen

  2. een mes aan die [slachtoffer] op korte afstand te tonen

  3. dit mes omhoog te brengen richting het gezicht van die [slachtoffer]

  4. met dit mes te zwaaien richting het gezicht van die [slachtoffer]

  5. vervolgens de punt van dit mes op die [slachtoffer] gericht te houden;

  6. hij op 17 september 2024 te Hoogezand, [slachtoffer] heeft mishandeld door

  7. meermalen met zijn vuist in het gezicht en op het hoofd van die [slachtoffer] te slaan

  8. met een knuppel tegen de benen van die [slachtoffer] te slaan

  9. tegen de benen van die [slachtoffer] meermalen low kicks en high te geven en te trappen;

  10. hij op 24 december 2024 te Groningen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi-automatisch centraalvuur pistool, van het merk Blow, type Mini 9, kaliber 9mm Kort, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool;

en munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III te weten 2, meerdere kogelpatronen, kaliber 9mm Kort; en een onderdeel van een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van Categorie III onder 1 van de wet wapens en munitie, te weten een patroonmagazijn, zijnde een hulpstuk en een essentieel onderdeel dat van wezenlijke aard en specifiek bestemd is voor een pistool voorhanden heeft

gehad;

  1. hij op 24 december 2024 te Groningen opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,74 gram van een materiaal bevattende MDMA en 1,03 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

  1. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III

  2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder feit 1, 2, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 426 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke deel van de straf moeten de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 14 april 2025. De officier van justitie heeft tevens gevorderd om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft gepleit om een groot gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen. Dit doet meer recht aan de het feitelijk gebeuren.

Oordeel van de rechtbank Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

In 2024 is sprake geweest van een turbulente relatie tussen verdachte en aangeefster. Beiden gebruikten dagelijks diverse soorten harddrugs en er was sprake van gewelddadige handelingen. Al dan niet in combinatie met (SM)seks. Verdachte was op meerdere momenten tijdens de relatie achterdochtig richting aangeefster, waarna hij erg boos op haar werd en haar diverse malen mishandelde en bedreigde. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Veiligheid, vertrouwen en lichamelijke integriteit dienen juist binnen een relationele sfeer gerespecteerd te worden. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie. Vuurwapens worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen in de samenleving. Dit zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens moet daarom streng worden opgetreden. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen. Hiermee heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de verspreiding van harddrugs. Bovendien brengt het gebruik van verdovende middelen veelal tal van vormen van criminaliteit met zich mee, waarvan anderen overlast ondervinden en waardoor de samenleving schade wordt toegebracht. De rechtbank rekent verdachte deze feiten aan.

De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten. In het reclasseringsadvies van 14 april 2025 is beschreven dat de reclassering op nagenoeg alle leefgebieden problemen signaleert en ook dat sprake is van een hoog recidiverisico. Verdachte had op dat moment geen dagbesteding, een laag inkomen en middelenproblematiek. In de mail van de reclassering van 2 september 2025 is een positiever beeld geschetst van verdachte. Hij is op 13 augustus 2025 in [instelling ] geplaatst en daar lijkt verdachte het goed te doen. Hij geeft aan daar waar eerdere schorsingen mislukten en hij weer de fout in ging, hij thans gemotiveerd is te zijn om de behandeling af te maken. De reclassering acht het dan ook wenselijk dat de behandeling wordt voortgezet en afgerond. De reclassering adviseert de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in het rapport van 14 april 2025 te koppelen aan een (deels) voorwaardelijke straf.

De rechtbank heeft ter terechtzitting gezien dat verdachte de ernst van het door hem aan aangeefster aangedane leed inziet. Hij heeft veelal openheid van zaken gegeven en heeft oprecht berouw getoond. Daarnaast werkt hij op dit moment gemotiveerd mee aan de behandeling in [instelling ] . Verdachte heeft aangegeven dat hij wil stoppen met drugsgebruik. Hij heeft laten zien dat hij wil voorkomen dat hij nog een keer in eenzelfde situatie terecht te komt. De rechtbank zal hier in strafmatigende zin rekening mee houden, evenals met de wens van de reclassering dat de behandeling wordt voortgezet en afgerond. Ook houdt de rechtbank rekening met artikel 63 Sr.

Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 331 dagen, waarvan 270 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest van 61 dagen en een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen zoals door de reclassering geadviseerd in het rapport van 14 april 2025.

Op grond van het bepaalde in artikel 14e Sr zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar verklaren nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie Ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag van 1.845,00 vordert de officier van justitie om dit bedrag ambtshalve als schadevergoeding toe te kennen aan aangeefster [slachtoffer] . De officier van justitie heeft zich niet uitgelaten over de overige in beslaggenomen goederen.

Standpunt van de verdediging De raadsvrouw verzoekt om het geldbedrag van 1.845,00 aan verdachte terug te geven, nu er geen verdenking in het dossier zit dat dit geld te maken zou hebben met witwassen. De raadsvrouw verzet zich tegen de vordering van de officier van justitie om dit geldbedrag aan aangeefster toe te kennen. Zij was op de hoogte van de strafzaak en had zelf een verzoek tot schadevergoeding kunnen indienen. De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de overige in beslaggenomen goederen.

Oordeel van de rechtbank De rechtbank wijst het voorstel van de officier van justitie af en kent geen ambtshalve schadevergoeding aan aangeefster toe. De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat aangeefster zelf een verzoek tot schadevergoeding had kunnen indienen. De rechtbank acht de onder verdachte inbeslaggenomen vuurwapen met munitie en de drugs, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen en zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang.

De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen geldbedrag van 1.845,00 moet worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 57, 63, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 Wet wapens en munitie. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 3 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder feit 1, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 331 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf **een gedeelte, groot 270 dagen,**niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.

Stelt als bijzondere voorwaarden:

(geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;

  1. dat bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor veroordeelde voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal betrokkene zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De

justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;

  1. dat veroordeelde verblijft in een instelling voor bescherm wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, indien de reclassering het nodig acht. Het verblijf start na aanmelding en op het moment dat er een woning beschikbaar is. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;

  2. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze direct of indirect contact zoekt of heeft met: slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1979;

  3. dat de veroordeelde meewerkt controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak en wanneer veroordeelde wordt gecontroleerd. Dit kunnen zowel aangekondigde als onaangekondigde controles betreffen.

Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:

Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen goederen met de goednummers:

Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven:

  • geldbedrag van 1.845,00, 1786116.

Dit vonnis is gewezen door mr. O.F. Brouwer, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. J.H. Nieboer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 september 2025.

Mr. O.F. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.