ECLI:NL:RBNHO:2025:8765 - Rechtbank Noord-Holland - 30 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/129921-22 en 15/098367-20 (vord tul) Uitspraakdatum: 24 juli 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 juli 2025 in de zaak tegen:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum en -plaats], ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Kubbinga, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P. Figge, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1 Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1 hij op of omstreeks 24 mei 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met hetoogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag (twv €24.000), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer], in elk geval een een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)- naar het bedrijf van voornoemde [slachtoffer], gelegen aan de [adres 2] is/zijn gegaan en/of- voornoemde [slachtoffer] meermalen (met kracht) in het gezicht heeft/hebben geslagen en/of- voornoemde [slachtoffer] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben getoond en/of het wapen heeft/hebben gespannen en/of- (vervolgens) het (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben gehouden en/of- die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd dat hij moest betalen en/of als hij, verdachte vast kwam te zitten hij vijfduizend euro zou betalen om andere mensen op hem, [slachtoffer] af te sturen om hem koud te laten maken en/of dat ze hem, [slachtoffer] altijd zouden weten te vinden en/of dat ze, verdachten, wisten waar hij woont en dat ze ook wisten waar zijn ouders wonen en/of dat ze zijn gezin en zijn ouders om zouden brengen als hij niet zou betalen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekkingterwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2 hij op of omstreeks 24 mei 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een horloge en/of een ketting en/of autosleutels, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door- naar het bedrijf van voornoemde [slachtoffer], gelegen aan de [adres 2] toe te gaan en/of- voornoemde [slachtoffer] meermalen (met kracht) in het gezicht te slaan en/of- voornoemde [slachtoffer] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en/of het wapen te spannen en/of- (vervolgens) het (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen het hoofd van die [slachtoffer] te houden en/of- van die [slachtoffer] een horloge af te pakken en/of- een ketting van de nek van die [slachtoffer] af te trekken en/of- autosleutels te pakken;
Feit 3 hij op 24 mei 2022 te Ijmuiden, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool (merk Ekol, model lady), kaliber 9 knal en/of (bijbehorende) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie te weten vier kogelpatronen van het merk Companhia Brasileira de Cartuchos, kaliber .32 auto/7,65 mm voorhanden heeft gehad.
2 Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3 Beoordeling van het bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten.
3.2. Standpunt van de verdediging De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van alle drie de feiten. Voor wat betreft de feiten 1 (kort gezegd: poging afpersing) en 2 (kort gezegd: diefstal met geweld) heeft de raadsvrouw betoogd dat niet is voldaan aan het dubbele opzetvereiste voor medeplegen. Volgens de raadsvrouw heeft de verdachte geen opzet gehad op de deelneming en op het delict zelf. Er was geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte enerzijds en de medeverdachten, [naam 1] en [naam 2], anderzijds. Hij was niet op de hoogte van het plan van [naam 2] en [naam 1] om aangever [slachtoffer] af te persen dan wel van hem te stelen, heeft geen wezenlijke bijdrage geleverd aan het delict en heeft juist geprobeerd de boel te sussen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de verdachte vrij te spreken van de in de tenlastelegging onder feiten 1 en 2 opgenomen gedachtestrepen met betrekking tot het vuurwapen en van feit 3, omdat de verdachte op geen enkel moment een vuurwapen voorhanden heeft gehad, noch daarmee de tenlastegelegde gedragingen heeft verricht.
3.3. Oordeel van de rechtbank
3.3.1. Vrijspraak feit 3 Onder feit 3 wordt de verdachte, kort gezegd, verboden vuurwapenbezit verweten. De aangever heeft verklaard dat hij door de medeverdachte [naam 1] met een vuurwapen is bedreigd. De getuige [naam 3] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij zag dat de jongen met het lange haar (de rechtbank begrijpt: [naam 1]) een vuurwapen had. In de auto van [naam 1] is een vuurwapen aangetroffen. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat niet alleen [naam 1] maar ook de verdachte feitelijke macht over het wapen kon uitoefenen in de zin dat hij daarover kon beschikken, noch dat anderszins is voldaan aan het vereiste van een – op het voorhanden hebben van dat vuurwapen gerichte – bewuste en nauwe samenwerking. Er bevindt zich in het dossier dan ook onvoldoende bewijs dat de verdachte het vuurwapen en de bijbehorende munitie (als medepleger) voorhanden heeft gehad, zodat de rechtbank hem daarvan zal vrijspreken.
3.3.2. Redengevende feiten en omstandigheden feiten 1 en 2 De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.3. Bewijsoverwegingen feiten 1 en 2 Juridisch kader medeplegen De verdachte wordt, kort gezegd, verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging afpersing en een diefstal met geweld. In het geval van medeplegen moet sprake zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht (vgl. HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905). Wel moet de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht zijn.
Feiten en omstandigheden Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten het volgende af.
De aangever is de eigenaar van een garagebedrijf en heeft de auto van medeverdachte [naam 1] in reparatie gehad, waarbij medeverdachte [naam 1] vooraf een bedrag aan de aangever heeft betaald. Hierover is onenigheid ontstaan tussen de aangever en medeverdachte [naam 1]. Medeverdachte [naam 1] was van mening dat hij nog een geldbedrag van de aangever moest terugkrijgen.
Op 24 mei 2022 hebben de medeverdachte [naam 2] en de medeverdachte [naam 1] contact gehad en afgesproken om naar de garage van de aangever toe te gaan om hem onder druk te zetten, zodat hij het geld aan medeverdachte [naam 1] zou terugbetalen. Zij zijn diezelfde middag in twee auto’s naar het garagebedrijf van de aangever in IJmuiden gegaan. Medeverdachte [naam 1] werd vergezeld door de verdachte, als bijrijder.
Aangekomen bij de garage bleek de roldeur dicht. De verdachte en medeverdachte [naam 1] vertrokken weer. Medeverdachte [naam 2] bleef in de buurt en zag op enig moment een auto de garage uit rijden. [naam 2] nam contact op met medeverdachte [naam 1] en die reed met de verdachte terug in de richting van de garage. [naam 1] en de verdachte in de ene auto en [naam 2] in een andere auto hielden de bestuurder van de auto vervolgens staande. Dit betrof de getuige [naam 3] (hierna: [naam 3]). De medeverdachten [naam 1] en [naam 2] en de verdachte hebben de getuige [naam 3] vervolgens bewogen om met hen terug te rijden naar de garage van de aangever en daar aan te kloppen, zodat de aangever zou open doen. Volgens [naam 3] heeft de verdachte daarbij gezegd dat ze alleen een gesprek wilden aangaan met de aangever.
Toen de aangever de deur opendeed, zijn achtereenvolgens medeverdachte [naam 2], medeverdachte [naam 1] en de verdachte naar binnen gegaan. Zij hebben alle drie om aangever heen gestaan. De twee medeverdachten hebben in elk geval geweld gebruikt tegen de aangever: zij hebben hem meermaals geslagen. Ook hebben de medeverdachten tegen aangever gezegd dat hij moest betalen en dat hij zijn ketting en horloge moest afgeven. Vervolgens heeft één van hen de ketting van de nek van de aangever getrokken. Medeverdachte [naam 1] heeft de ketting en de autosleutels van klanten van de aangever meegenomen als onderpand. Medeverdachte [naam 2] heeft het horloge van de aangever afgepakt en meegenomen als onderpand.
De verdachte heeft zelf verklaard dat – nadat hij aanvankelijk met de medeverdachten in de buurt van de aangever heeft gestaan – nadien afstand had genomen. Hij is echter in de directe nabijheid gebleven. De rol van de verdachte was nog niet voorbij. Hij heeft namelijk op enig moment tegen medeverdachte [naam 1] gezegd: “hé hé, je kan het zien”. [naam 3] hoorde dit en zag toen dat [naam 1] een wapen vasthad. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte medeverdachte [naam 1] heeft gewaarschuwd dat het wapen zichtbaar was. De verklaring die de verdachte daarover heeft afgelegd, te weten dat de verdachte in algemene zin bedoelde dat iedereen kon zien wat binnen gebeurde, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Dat er daadwerkelijk een wapen in het spel was, leidt de rechtbank voorts af uit het feit dat politie later een wapen heeft aangetroffen in de auto van [naam 1], aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat [naam 1] een wapen in zijn handen heeft gehad en ook [naam 1] heeft verklaard dat hij een vuurwapen in handen heeft gehad.
Verder heeft de verdachte ook een autosleutel gepakt en in een auto een tas doorzocht. Dit past bij het beeld waar het de verdachten om te doen was, te weten: het afpakken van waardevolle spullen van de aangever. De verklaring die de verdachte daarover heeft afgelegd, te weten dat de verdachte op verzoek van aangever [slachtoffer] in de tas zou kijken of zijn sleutels in de tas zaten, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Zowel aangever [slachtoffer] als getuige [naam 3] heeft op dit punt anders verklaard. [slachtoffer] heeft namelijk verklaard dat de verdachte zijn spullen wilde hebben vanwege de schuld die hij zou hebben aan [naam 1]. Ook [naam 3] heeft verklaard dat de verdachte een autosleutel heeft afgepakt en daarbij heeft gezegd: “dat is z'n verdiende loon, had hij maar eerder de zaken moeten regelen”.
Oordeel van de rechtbank De medeverdachten [naam 1] en [naam 2] hadden het gezamenlijke plan om de aangever onder druk te zetten om het geldbedrag, waarvan de medeverdachte [naam 1] vond dat het hem toekwam, terug te betalen. De verdachte is op de dag van de uitvoering van dit plan betrokken geraakt bij de uitvoering ervan. Uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden blijkt dat de verdachte op drie verschillende momenten hieraan een bijdrage heeft geleverd. Naar het oordeel van de rechtbank is deze bijdrage van voldoende gewicht om van medeplegen te spreken. Daarbij is ook voldaan aan het dubbele opzetvereiste: de verdachte had opzet op het medeplegen en op het delict.
3.4. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat:
Feit 1 hij op 24 mei 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag toebehorend aan [slachtoffer],- naar het bedrijf van voornoemde [slachtoffer], gelegen aan de [adres 2] is gegaan en- voornoemde [slachtoffer] meermalen met kracht in het gezicht heeft geslagen en- voornoemde [slachtoffer] een vuurwapen heeft getoond en- die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd dat hij moest betalenterwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; Feit 2 hij op 24 mei 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met anderen, een horloge, een ketting en autosleutels, die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan door en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door- naar het bedrijf van voornoemde [slachtoffer], gelegen aan de [adres 2] toe te gaan en- voornoemde [slachtoffer] meermalen met kracht in het gezicht te slaan en - voornoemde [slachtoffer] een vuurwapen te tonen en - van die [slachtoffer] een horloge af te pakken en- een ketting van de nek van die [slachtoffer] af te trekken en- autosleutels te pakken. De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4 Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 2 diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.
5 Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.
6 Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is geschonden en heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen, met aftrek van het voorarrest (van 45 dagen), waarvan 495 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan de verdachte een taakstraf van 240 uur wordt opgelegd, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
6.2. Standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van een straf rekening te houden met de beperkte rol die de verdachte heeft gehad en zijn persoonlijke omstandigheden. De verdachte is in het verleden diverse keren in aanraking gekomen met justitie maar is kort voor dit incident, en daarna, zijn leven gaan beteren, zoals ook blijkt uit het reclasseringsrapport. Hij heeft sinds 2023 zijn eigen woning, heeft bewindvoering en is zijn schulden aan het aflossen. Tot slot heeft de raadsvrouw erop gewezen dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden.
6.3. Oordeel van de rechtbank Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten Op 24 mei 2022 heeft de verdachte samen met de twee medeverdachten geprobeerd om van het slachtoffer een geldbedrag af te persen, en hebben zij onder meer een ketting en een horloge van het slachtoffer gestolen. Het slachtoffer was op dat moment aan het werk in zijn eigen autobedrijf. Hij is daar letterlijk en figuurlijk overvallen door de plotselinge geweldsexplosie. Hij is op brute wijze meermalen met kracht in zijn gezicht geslagen. Het letsel bestond onder meer uit een gebroken oogkas. Ook is gebleken dat het slachtoffer als gevolg van het bewezenverklaarde psychisch nadelige gevolgen heeft ervaren en nog steeds ervaart.
Hoewel de verdachte aanvankelijk niet bij het opstellen van het plan betrokken is geweest, is hij op de dag zelf erbij betrokken geraakt. Het lijkt erop dat hij heeft zich laten meeslepen door de medeverdachten. De rechtbank rekent hem aan dat hij geen afstand heeft genomen bij de uitvoering van het plan, maar daaraan een bijdrage heeft geleverd. De rechtbank houdt er wel -in aanzienlijke mate- rekening mee dat uit het dossier volgt dat het aandeel van de verdachte aan het geheel significant kleiner is geweest dan dat van zijn medeverdachten en dat hij zelf geen geweldshandelingen heeft verricht of bedreigingen heeft geuit.
Persoon van de verdachte Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad (het Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 juli 2025) van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid niet ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting, omdat deze feiten al langere tijd geleden zijn gepleegd en uit het strafblad blijkt dat de verdachte nadien behalve voor dit feit niet meer met justitie in aanraking is geweest.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies van 4 november 2024. Hierin beschrijft de reclassering dat zij het recidiverisico als laag inschat. Risicoverhogende factoren liggen op het gebied van het psychosociaal functioneren van de verdachte. Bij hem is een licht verstandelijke beperking vastgesteld en er is sprake van een borderline persoonlijkheidsstoornis. De verdachte is makkelijk beïnvloedbaar. Ook is er een aanzienlijke afstand ontstaan tot de reguliere arbeidsmarkt. Beschermende factoren zijn volgens de reclassering dat de verdachte sinds 2023 beschikt over een eigen huurwoning. Hij heeft bewindvoering, wordt gebudgetteerd en zit in de schuldsanering. De verdachte doet seizoensgebonden werk.
Op 7 juli 2022 werd de voorlopige hechtenis van de verdachte in deze zaak geschorst met reclasseringstoezicht en bijzondere voorwaarden. Sindsdien is de verdachte niet meer gerecidiveerd, werkte hij opnieuw goed mee aan het reclasseringstoezicht en werden nieuwe doelen behaald: een eigen woning, financiële stabiliteit, psychosociale rust en controle over zijn middelengebruik. Er is sprake van een gedragsverandering. De reclassering acht interventies of toezicht van de reclassering niet nodig en heeft erop gewezen dat bij een langere gevangenisstraf de verdachte het risico loopt de stabiliteit die hij de afgelopen vier jaar heeft opgebouwd, te verliezen.
Uitgangspunt voor de op te leggen straf Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet echter aanleiding om rekening te houden met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die zich sindsdien hebben ontwikkeld. De verdachte heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt en lijkt zijn leven inmiddels goed op orde te hebben.
Overschrijding van de redelijke termijn Ook is de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de Mens en de fundamentele vrijheden in deze zaak overschreden. In deze bepaling is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt hierbij geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank stelt vast dat de te beoordelen termijn is aangevangen op 24 mei 2022, de datum waarop de verdachte voor de ten laste gelegde feiten in verzekering is gesteld. Nu het eindvonnis op 24 juli 2025 wordt gewezen, is in beginsel sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met veertien maanden.
Blijkens haar requisitoir heeft de officier van justitie bij het bepalen van haar eis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Dat geldt voor de duur van de gevorderde vrijheidsstraf en ook voor de gekozen strafmodaliteit. Ten gevolge daarvan heeft zij een eis geformuleerd waarbij, onder meer, de hoogte van de gevangenisstraf de reeds doorgebrachte tijd in voorlopige hechtenis niet overstijgt. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn, met de officier van justitie, eveneens aanleiding om een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel de inmiddels ondergane voorlopige hechtenis niet overschrijdt. De rechtbank zal ook in plaats van een hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf opleggen. De door de rechtbank op te leggen straf is wel lager dan de eis van de officier van justitie, gelet op de significant kleinere rol die de verdachte had ten opzichte van de medeverdachten.
Op te leggen straf Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 225 dagen moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten 180 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf van 100 uur passend en geboden, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 50 dagen hechtenis.
7 Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is door mr. D. Fontein een vordering tot schadevergoeding van € 23.114,87 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade (smartengeld) die [slachtoffer] als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit kosten voor reparatie van een ketting (€ 205,00), huishoudelijke hulp (€ 1.332,50), ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 35,00) en reiskosten (€ 42,37). De smartengeldvordering bedraagt totaal € 21.500,00. Dit bedrag is nader gespecificeerd naar de aard van de normschending (€ 5.000,00) en het letsel (€ 1.500,00 in verband met een gebroken oogkas en € 15.000,00 in verband met blijvende zicht-/oogproblemen). De benadeelde partij heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat de verdachte en de medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 7.970,52 (zoals dat ook is toegewezen in het vonnis in de zaak van de medeverdachten [naam 1] en [naam 2]). Ten aanzien van de post immateriële schade ter hoogte van € 15.000,00 wegens het gestelde blijvend oogletsel, dient [slachtoffer] niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het causaal verband met de tenlastegelegde feiten blijkt onvoldoende uit de stukken en het zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren om dat nader te (laten) uitzoeken. De toe te wijzen posten moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld en omdat het te complex is voor dit strafgeding om te bepalen in welke mate de geleden schade aan verdachten kan worden toegerekend. Ten aanzien van de schadepost wegens blijvend oogletsel moet de benadeelde partij in ieder geval niet-ontvankelijk worden verklaard omdat het causaal verband tussen deze schade en de tenlastegelegde feiten ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank Materiële schade toewijsbaar tot € 1.470,52 De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten.
De gestelde schade is ontstaan in 2022. De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij de Letselschade Richtlijnen 2022, zoals opgesteld door De Letselschade Raad. De rechtbank heeft het aandeel van de benadeelde partij in het huishouden op grond van de informatie in de vordering, vastgesteld op 50 procent voor 13 weken, uitgaande van een normbedrag van € 184,00 per week (Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp). Nu [slachtoffer] zelf niet meer in staat werd geacht als gevolg van het opgelopen letsel de werkzaamheden in het huishouden te verrichten, die hij zonder dat letsel wel zou hebben verricht, acht de rechtbank een bedrag van € 1.196,00 toewijsbaar.
Ook voor de ziekenhuisopname en reiskosten zal de rechtbank daarom aansluiting zoeken bij respectievelijk de Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding 2022 (1 dag à € 31,00 per dag) en de Letselschade Richtlijn Kilometervergoeding 2022 (128,4 kilometer à € 0,30 per kilometer). Op grond daarvan acht de rechtbank bedragen van € 31,00 en € 38,52 toewijsbaar.
De gevorderde schadevergoeding voor de reparatie aan de ketting à € 205,00 zal de rechtbank toewijzen.
Immateriële schade toewijsbaar tot € 6.500,00 Gelet op artikel 6:106 BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in de eer of goede naam of op andere wijze. Van dit laatste geval is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank komt een vergoeding van het gevorderde smartengeld van € 1.500,00 wegens een gebroken oogkas billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en de aard en ernst van de feiten. Ook is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. [slachtoffer] is overvallen en ernstig mishandeld in zijn eigen garagebedrijf. Uit de overgelegde stukken blijkt ook dat [slachtoffer] psychisch letsel aan het incident heeft overgehouden. Daarom acht de rechtbank het gevorderde smartengeldbedrag van € 5.000,00 eveneens billijk.
Ten aanzien van het gevorderde smartengeldbedrag wegens blijvende oog- en zichtproblemen overweegt de rechtbank dat uit de stukken blijkt dat er sprake is van blijvende schade aan (de zenuw van) het linkeroog. Gelet op de data en de inhoud van die stukken staat ook het causaal verband voldoende vast. Voor wat betreft de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding overweegt de rechtbank dat [slachtoffer] niet met stukken heeft onderbouwd wat de omvang van de uiteindelijke schade is aan het linkeroog. Ter zitting heeft de advocaat van [slachtoffer] toegelicht dat sprake is van blijvend verminderd zicht (en dus niet van (bijna) blindheid). De rechtbank zal er daarom van uitgaan dat sprake is van een blijvende, maar in omvang gezien geringe, aantasting van het zicht en acht gelet hierop een immateriële schadevergoeding van € 6.000,- billijk. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van het resterende deel van zijn smartengeldvordering. De benadeelde partij kan dit onderdeel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hoofdelijke aansprakelijkheid op de voet van artikel 6:166 BW Artikel 6:166 lid 1 BW bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend. De regeling van artikel 6:166 BW voorziet in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Deze individuele aansprakelijkheid vindt haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband (vlg. r.o. 3.4.2 Hoge Raad 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2914). Het artikel is in het Burgerlijk Wetboek opgenomen om buiten twijfel te stellen dat een deelnemer zich niet aan mede-aansprakelijkheid kan onttrekken met een beroep op het ontbreken van causaal verband tussen zijn onrechtmatige gedraging en de door de benadeelde geleden schade (TM, Parl. Gesch. 6, p. 662). Anders dan de verdediging heeft betoogd, hoeft dus niet te worden vastgesteld in welke mate de geleden schade aan de verdachte kan worden toegerekend indien aan de vereisten van aansprakelijkheid op de voet van artikel 6:166 lid 1 BW is voldaan. Dit laatste is het geval. Uit de bewezenverklaring volgt dat de verdachte een onrechtmatige daad heeft begaan in groepsverband. De kans op het aldus toebrengen van schade was daarbij zodanig dat dat de verdachte had behoren te weerhouden van zijn gedragingen in dit groepsverband. De verdachte is daarmee – tezamen met de medeverdachten – hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die de benadeelde partij heeft geleden.
Totaal De vordering van [slachtoffer] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 13.970,52, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte het door de verdachte te betalen schadevergoedingsbedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil. Schadevergoedingsmaatregel De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: poging afpersing met geweld in vereniging en diefstal met geweld in vereniging) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
8 Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van 30 november 2020 in de zaak met parketnummer 15/098367-20 heeft rechtbank Noord-Holland te Alkmaar de verdachte ter zake van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De proeftijd is ingegaan op 15 december 2020.
De officier van justitie heeft verzocht de eerder gedane vordering tenuitvoerlegging af te wijzen. Volgens de officier is het gelet op het tijdsverloop niet meer opportuun om de hiervoor genoemde straf alsnog ten uitvoer te leggen.
De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie en wijst de vordering af.
9 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 312, 317 Sr.
10 Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 225 (tweehonderdenvijfentwintig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, te weten 180 (honderdtachtig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Gelet op de opgelegde straf betekent dit dat de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelijk is aan het voorarrest.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van 100 (honderd) uren taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis.
Benadeelde partij Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 13.970,52 (dertienduizend negenhonderdzeventig euro en tweeënvijftig eurocent), als vergoeding voor materiële en immateriële schade en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering ten aanzien van de overige immateriële schade.
Wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade voor het overige af.
Schadevergoedingsmaatregel Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 13.970,52 (dertienduizend negenhonderdzeventig euro en tweeënvijftig eurocent), bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 104 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering tenuitvoerlegging Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland in de zaak met parketnummer 15/098367-20 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Bouwers, voorzitter, mr. I.A.M. Tel en mr. N.M.L. Rogmans, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. D. Koppe, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juli 2025.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(..)