Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17994 - Rechtbank Den Haag - 2 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:179942 oktober 2025

Uitspraak inhoud

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken

Parketnummer: 09-325500-24 Datum uitspraak: 2 oktober 2025

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte] (hierna: de verdachte), geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , [geboorteland] , BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 18 september 2025.

De officier van justitie in deze zaak is mr. E.J. van Drongelen en de raadsman van de verdachte is mr. M. Berkel te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

  1. hij op of omstreeks 12 oktober 2024 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een of meer personen die zich bevond(en) in en/of in de directe omgeving van de woning op het adres [adres 2] te Alphen aan den Rijn van het leven te beroven, met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal, op, althans in de richting van die woning heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:

hij op of omstreeks 12 oktober 2024 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde 1] en/of een of meer andere personenheeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,door met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal, op, althans in de richting van de woning van die [benadeelde 1] (op het adres [adres 2] te Alphen aan den Rijn) te schieten;

2hij op of omstreeks 12 oktober 2024 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool (merk Glock, model 17 Gen 5, kaliber 9 mm, serienr. [nummer] ), voorhanden heeft gehad;

3hij op of omstreeks 12 oktober 2024 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een woning (te weten [adres 2] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal, op, althans in de richting van die woning te schieten.

3 De bewijsbeslissing

3.1 Inleiding In oktober 2024 is op meerdere plekken in Zuid-Holland sprake geweest van excessief geweld. Er hebben explosies, brandstichtingen en beschietingen plaatsgevonden, waarbij met name woningen het doelwit waren. Dit geweld zorgde voor onrust en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Deze incidenten leken volgens de politie met elkaar samen te hangen en daarom is er een TGO (Team Grootschalig Onderzoek) opgezet. De oorsprong van het conflict lijkt een diefstal te zijn, vermoedelijk een ripdeal, van 1400 kilo cocaïne in augustus 2024 in België.

Op 10 oktober 2024 is er ingebroken in een loods gevestigd in Ter Aar. Bij deze inbraak werd een aantal dozen weggenomen, waarin vermoedelijk blokken van deze geripte cocaïne hebben gezeten. Na deze inbraak vond een aantal incidenten plaats die kennelijk tot doel hadden de eigenaar van de loods en zijn werknemer, [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1] ), onder druk te zetten. Eén van deze incidenten betrof het beschieten van de woning van [benadeelde 1] (gelegen aan de [adres 2] te Alphen aan den Rijn) op 12 oktober 2024. [benadeelde 1] en zijn partner waren op dat moment op een andere locatie ondergebracht in verband met de dreiging die van eerdere incidenten uitging.

Op 12 oktober 2024 omstreeks 21.18 uur werd door de buren van [adres 2] te Alphen aan den Rijn een melding bij de politiemeldkamer gedaan dat zij een knal hadden gehoord en dat zij een man hadden zien wegrennen. Kort daarna werd door [benadeelde 1] bij de politie gemeld dat hij op de beveiligingscamera's van zijn woning had gezien dat er op zijn woning was geschoten. Door een forensisch onderzoeker van de politie Eenheid Den Haag is later vastgesteld dat er inderdaad een kogelgat in de ruit van de voordeur van de woning zat. Op de vloer achter de voordeur is een vervormd projectiel aangetroffen. Aan de verdachte wordt verweten dat hij de schutter was op 12 oktober 2024.

3.2 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde feit (de poging tot moord c.q. doodslag in vereniging) en tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.

3.3 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde feit en heeft zich met betrekking tot de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

3.4 Vrijspraak – feit 1 primair

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde feit, te weten de poging tot moord c.q. doodslag in vereniging. De bewoners van de woning aan de [adres 2] in Alphen aan den Rijn waren op het moment van de beschieting niet thuis, zodat er niemand dodelijk gewond had kunnen raken toen de woning werd beschoten. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.

3.5 Gebruikte bewijsmiddelen

De rechtbank komt wel tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde bedreiging, het wapenbezit en de vernieling. De rechtbank zal voor de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal. opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal met het nummer PL1500- 2024331041, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 400).

De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:

ten aanzien van feit 1 subsidiair en 3:

  1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 18 september 2025;

  2. Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] , opgemaakt op 19 november 2024 (p. 236-240);

  3. Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] , opgemaakt op 20 mei 2025 (p. 261-272);

  4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 oktober 2024 (p. 59-60):

  5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 oktober 2024 (p. 193-199);

ten aanzien van feit 2 ook:

  1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 oktober 2024 (p. 77-82).

Conclusie De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.

3.6 De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:

  1. subsidiair) hij op 12 oktober 2024 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in vereniging met anderen, [benadeelde 1] en een ander persoon heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door met een vuurwapen eenmaal op de woning van die [benadeelde 1] (op het adres [adres 2] te Alphen aan den Rijn) te schieten;

2hij op 12 oktober 2024 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool (merk Glock, model 17 Gen 5, kaliber 9 mm, serienr. [nummer] ), voorhanden heeft gehad;

3hij op 12 oktober 2024 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een woning (te weten [adres 2] ), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , heeft beschadigd door toen en daar met een vuurwapen eenmaal op die woning te schieten.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5 De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6 De op te leggen straffen

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Hij heeft gevorderd daarvan een gedeelte van 134 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de deskundigen, met uitzondering van de door de GZ-psycholoog geadviseerde avondklok en elektronisch toezicht. De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan de maatstaf voor de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad ter zitting is geadviseerd, reden waarom hij dit niet vordert. De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 60 uren, gevorderd. De officier houdt bij zijn eis rekening met de conclusies in de opgemaakte rapportages en de recente veroordeling van de verdachte.

6.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de bevindingen uit de over hem opgemaakte rapportages. De raadsman heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de door de officier van justitie gevorderde jeugddetentie. Hij heeft verzocht om bij de duur van een eventueel op te leggen werkstraf rekening te houden met een recente veroordeling van de verdachte en te volstaan met een werkstraf voor de duur van 40 uren.

6.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.

Ernst van de feiten De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een ernstige bedreiging en vernieling door met een vuurwapen op een woning te schieten. De verdachte is degene geweest die met het vuurwapen op de woning heeft geschoten. Gelukkig was er op dat moment niemand in de woning aanwezig. Dit had echter ook zo maar anders kunnen zijn en tot zeer ernstig gevaar kunnen leiden voor de bewoners. Een woning is bij uitstek een plek waar iemand zich veilig moet kunnen voelen. Het schietincident heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners en gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt. De rechtbank kan zich voorstellen dat dit incident uiterst bedreigend en beangstigend moet zijn geweest. Deze strafbare feiten raken niet alleen de veiligheid van de direct betrokkenen, maar veroorzaken ook gevoelens van angst en onveiligheid bij omwonenden en in de samenleving in zijn geheel.

Daarnaast heeft de verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van het vuurwapen dat bij het schietincident is gebruikt. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens met munitie brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee, omdat het bezit van een vuurwapen al snel kan leiden tot het gebruik ervan, met alle gevolgen van dien. Deze zaak is daarvan een sprekend en schokkend voorbeeld. Daarnaast leidt vuurwapenbezit tot gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Gelet op de toename van vuurwapenbezit en het gevaarzettende karakter daarvan, dient er streng tegen te worden opgetreden.

De rechtbank vindt het ernstig en zorgelijk dat de verdachte puur en alleen voor het geld bereid is geweest om deze ernstige strafbare feiten te plegen en dat hij niet heeft stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. De verdachte had niets anders voor ogen dan snel geld verdienen.

Strafblad De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 6 september 2025. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten in een schorsing van de voorlopige hechtenis liep van de strafzaak met parketnummer 01-317221-24. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte inmiddels in deze strafzaak is veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf voor de duur van 60 uren. De rechtbank zal rekening houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).

Persoon van de verdachte De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat het recidiverisico van de verdachte uitkomt op midden. De Raad heeft een gemengd beeld van de verdachte. Enerzijds laat hij positieve signalen zien, anderzijds zijn er nog op meerdere leefgebieden risicofactoren. Gelet op het recidiverisico vindt de Raad het belangrijk dat het huidige jeugdreclasseringstraject wordt voortgezet. Daarbij is een jeugdreclasseringstraject van twee jaren passend om effectief te kunnen werken aan de risicofactoren. Gelet op de leeftijd van de verdachte (hij is inmiddels meerderjarig geworden) is langdurige begeleiding en sturing nodig om zijn verdere ontwikkeling in goede banen te leiden. De Raad ziet ook meerwaarde in de inzet van een jeugdcoach. Een jeugdcoach kan op laagdrempelige wijze contact maken met de verdachte, zicht krijgen op zijn sociale omgeving en hem verder begeleiden bij het maken van bewuste keuzes, het vinden van een goede dagbesteding en structuur en het aanleren van praktische vaardigheden. Gelet op de aard en ernst van het delict adviseert de Raad een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, om de verdachte te motiveren om zich aan de bijzondere voorwaarden te houden. Daarbij wordt geadviseerd om de volgende bijzondere voorwaarden aan de verdachte op te leggen: het zich houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, het vinden en behouden van een dagbesteding in de vorm van school of werk, het vinden en behouden van een structurele en zinvolle vrijetijdsbesteding, het meewerken aan hulpverlening vanuit [zorginstantie] , de begeleiding door een jeugdcoach en behandeling bij de [zorginstelling] of een soortgelijke instelling, indien de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt. Tot slot adviseert de Raad de dadelijke uitvoerbaarheid van voornoemde voorwaarden.

De jeugdreclasseringswerker van Jeugdbescherming Brabant (hierna: de jeugdreclassering), heeft ter terechtzitting aangegeven dat de coach vanuit [zorginstantie] inmiddels is gestart. De coach zal onder meer inzetten op het verbeteren van de relatie tussen de verdachte en zijn moeder en op het realiseren van dagbesteding.

De rechtbank heeft verder kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van [naam] MSc, GZ-psycholoog, van 28 april 2025. Daaruit blijkt - kort samengevat - het volgende. Bij de verdachte is sprake van een psychische stoornis in de zin van een normoverschrijdend gedragsstoornis. Daarnaast is bij hem sprake van ouder-kindrelatieproblemen en leer- en onderwijsproblemen. De verdachte beschikt over onvoldoende zelfcontrole. Hij is in mindere mate dan zijn leeftijdgenoten in staat om ongewenste emoties, verlangens en gedrag te beheersen. Ook is er sprake van een verminderd innerlijk normbesef en morele gedragsregulatie. De gedragskeuzes van de verdachte worden voornamelijk bepaald door directe behoeftebevrediging. Volgens de deskundige kan worden gesteld dat de verstoorde functies, voortkomend uit de gedragsstoornis, het gedrag hebben beïnvloed en dat de gedragsstoornis heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde. De deskundige adviseert daarom om de ten laste gelegde feiten bij bewezenverklaring in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Voorts blijkt uit het rapport dat sprake is van een hoog risico op gewelddadig gedrag. De risicofactoren zijn vooral gelegen in zijn persoonlijkheidskenmerken in combinatie met de gedragsstoornis. Het advies van de deskundige is om de begeleiding vanuit de jeugdreclassering voort te zetten en te intensiveren om het recidiverisico te verlagen. Toezicht op dagbesteding, vrijetijdsbesteding, elektronisch toezicht, een avondklok en een contactverbod met de medeverdachte is volgens de deskundige noodzakelijk. Zij adviseert daarnaast een (straat)coach in te zetten, zodat de verdachte een prosociale vertrouwenspersoon krijgt. Tot slot wordt geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd waarin de verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering met als bijzondere voorwaarde het volgen van behandeling als genoemd.

Toerekeningsvatbaarheid De rechtbank volgt de conclusies van de GZ-psycholoog voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en vindt de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van het bewezenverklaarde.

Strafmodaliteit en strafmaat De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Hierin wordt als uitgangspunt voor een bedreiging door middel van het tonen van een vuurwapen een taakstraf vanaf 120 uur, dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie genoemd. Voor het voorhanden hebben van een vuurwapen geldt als uitgangspunt vanaf zes weken jeugddetentie. Voor vernieling wordt als uitgangspunt vanaf 30 uur taakstraf aangehouden.

In dit geval houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met het feit dat sprake is van medeplegen. Daarnaast neemt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat sprake is van een zeer ernstige van vorm van bedreiging, waarbij de verdachte met een vuurwapen op de woning van de slachtoffers heeft geschoten. Zoals reeds overwogen tilt de rechtbank ook zwaar aan het feit dat de verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis in een andere strafzaak. In het voordeel van de verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte bij de politie en ter terechtzitting volledige openheid van zaken heeft gegeven over zijn eigen rol in het tenlastegelegde en dat hij sinds zijn schorsing in déze zaak niet meer met politie en/of justitie in aanraking is gekomen.

Gezien de aard en ernst van de feiten kan daarop naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. De rechtbank vindt dat het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie niet langer moet zijn dan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Door het opleggen van een forse voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur, hoopt de rechtbank dat de verdachte inziet dat zijn gedrag zeer kwalijk is en dat hij daarnaast gemotiveerd blijft om mee te werken aan de hulpverlening en niet opnieuw zal vervallen in het plegen van strafbare feiten.

Alles afwegend, zal de rechtbank conform de eis van de officier van justitie aan de verdachte een jeugddetentie opleggen van 180 dagen, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank begroot het aantal dagen aftrek op 46 dagen. De rechtbank zal 134 dagen van de straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal daaraan de voorwaarden verbinden zoals door de deskundigen geadviseerd.

Verder ziet de rechtbank in de aard en ernst van de feiten aanleiding om ook een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. De rechtbank overweegt daartoe dat het van belang is dat de verdachte de directe gevolgen van zijn handelen ondervindt door tijd te besteden aan het verrichten van onbetaalde arbeid. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie. Zij acht een werkstraf voor de duur van 60 uren passend en geboden.

Dadelijke uitvoerbaarheid De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het betreft een zeer ernstige vorm van bedreiging, waarbij hij met een vuurwapen op een woning heeft geschoten. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

Gelet op de aard en ernst van het feit, het gegeven dat de verdachte gedurende zijn schorsing is gerecidiveerd en de rapportages van de deskundigen, waaruit naar voren komt dat het recidiverisico gemiddeld tot hoog wordt ingeschat, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan zonder inzet van passende hulp en begeleiding. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7 De vordering van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde 1] en [benadeelde 2] , ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.J.J. Gallee, waarnemend voor mr. M.P. de Klerk, hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vorderen een schadevergoeding van € 5.249.94, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.249,94 aan materiële schade en tweemaal € 2.000,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke veroordeling verzocht.

7.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie concludeert tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen, vermeerderd met de wettelijke rente. De officier vordert daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

7.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade op het standpunt gesteld dat het bedrag moet worden gematigd. De verdachte heeft slechts eenmaal geschoten en daarmee één ruit beschadigd. De overige schade aan de voordeur en het verfwerk is geen direct gevolg van het handelen van de verdachte.

Ten aanzien van de immateriële schade van [benadeelde 1] heeft de raadsman naar voren gebracht dat niet kan worden vastgesteld welk deel van de angstklachten het gevolg zijn van het handelen van de verdachte, nu de benadeelde partij reeds eerder is bedreigd. De raadsman heeft verzocht de vordering te matigen tot € 1.000,-, ook bij gebrek aan onderbouwing, anders dan van de huisarts. De raadsman heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren voor zover deze betrekking heeft op de immateriële schade van [benadeelde 2] vanwege een gebrek aan onderbouwing.

7.3 Het oordeel van de rechtbank

Materiële schade Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partijen rechtstreeks materiële schade hebben geleden door het onder feit 3 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.

De rechtbank stelt vast dat de schade is ontstaan doordat de verdachte met een vuurwapen op de woning van de benadeelde partijen heeft geschoten waardoor de voordeur beschadigd is geraakt. De gevorderde materiële schade bestaat uit de kosten voor het repareren van de ruiten van de voordeur van de woning en het herstellen van de schade aan het verfwerk van de deurpost, die is ontstaan door stickers van de gemeente. De vordering is namens de benadeelde partijen voldoende onderbouwd met foto’s en facturen.

De verdachte heeft weliswaar op één ruit geschoten, maar namens de benadeelde partijen is voldoende aannemelijk gemaakt dat het glas van de beschadigde ruiten niet meer leverbaar was, zodat ander glas is gebruikt en het daardoor noodzakelijk was om alle ruiten van de voordeur te vervangen. De rechtbank acht het alleszins redelijk dat (uit esthetisch oogpunt) alle ruiten van de voordeur moesten worden vervangen. Ten aanzien van de schade aan het verfwerk van de deurpost, is de rechtbank anders dan de verdediging van oordeel dat het causale verband voldoende vaststaat. De rechtbank stelt vast dat de schade is veroorzaakt door de stickers die de gemeente naar aanleiding van het schietincident op de deur heeft geplakt bij het sluiten van de woning. Er bestaat dus een direct verband met het handelen van de verdachte.

Gelet op het voorgaande zal de gevorderde materiële schadevergoeding van € 1.249,94 worden toegewezen.

Immateriële schade Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat de benadeelde partijen rechtstreeks immateriële schade hebben geleden door de onder 1 subsidiair en onder 3 bewezen verklaarde feiten.

Immers, gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, is sprake van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. De benadeelde partijen zijn met een misdrijf tegen het leven gericht bedreigd doordat de verdachte hun woning heeft beschoten. Er is direct op de voordeur, door de ruit heen, de woning ingeschoten met een echt vuurwapen. Deze normschending is van zodanige aard en ernst, dat de voor toekenning van smartengeld relevante nadelige gevolgen van die normschending voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. Het gaat hier immers om een zeer ernstige, direct op de bewoners van de woning gerichte bedreiging.

Uit de vordering blijkt dat de bedreiging de benadeelde partijen zodanig heeft geschokt dat zij psychologische begeleiding hebben moeten ondergaan. Hoewel de vordering slechts nadere onderbouwing (een huisartsverslag) bevat ten aanzien van [benadeelde 1] , is de rechtbank van oordeel dat de normschending zodanig ernstig is dat de nadelige gevolgen voor [benadeelde 2] ook voor de hand liggen en het zonder meer voorstelbaar is dat zij soortgelijke klachten ervaart als haar partner.

Weliswaar was de bedreiging op 12 oktober 2024 niet een op zichzelf staand incident, maar naar het oordeel van de rechtbank is de normschending zodanig ernstig dat een vergoeding van immateriële schade zonder meer op zijn plaats is, te meer nu de verdachte de schutter is geweest. De verdachte is door zijn bijdrage aan de beschieting naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de immateriële schade die de benadeelde partijen daardoor hebben geleden. Dit betekent dat een vergoeding van immateriële schade op zijn plaats is.

De rechtbank acht een bedrag van € 2.000.- voor iedere benadeelde partij billijk en zonder nader onderzoek of onderbouwing toewijsbaar. De vorderingen tot immateriële schadevergoeding zullen dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.

Conclusie De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.249,94, bestaande uit € 1.249,94 aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade.

De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 oktober 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.

Proceskostenveroordeling Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Hoofdelijkheid Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partijen heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen.

Schadevergoedingsmaatregel Nu de verdachte ten opzichte van de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 subsidiair en onder 3 bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag € 5.249,94, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 oktober 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] .

Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

8 De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) onder 1 en 2 genoemde zakdoek en (bivak)muts zullen worden verbeurdverklaard en dat de onder 3 en 4 genoemde patroonhouder en pistool zullen worden onttrokken aan het verkeer.

8.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en naar voren gebracht dat de verdachte afstand doet van de inbeslaggenomen voorwerpen.

8.3 Het oordeel van de rechtbank

Onttrekking aan het verkeer van het pistool en de patroonhouder De rechtbank zal de onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een pistool en een patroonhouder, onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien hiermee de bewezen verklaarde feiten zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Verbeurdverklaring van de zakdoek en (bivak)muts De rechtbank zal voorts de onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een zakdoek en (bivak)muts, verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien in de zakdoek een wapen en patroonhouder is aangetroffen en de (bivak)muts is gedragen bij de beschieting.

9 De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:

  • 33, 33 a, 36b, 36c, 36f, 47, 55, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht;

  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10 De beslissing

De rechtbank:

vrijspraak verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij:

bewezenverklaring verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard:

ten aanzien van feit 1 en feit 3:

eendaadse samenloop van

medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

en

medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen;

ten aanzien van feit 2:

medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;

verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;

straf veroordeelt de verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 180 (HONDERDTACHTIG) DAGEN;

beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (door de rechtbank vastgesteld op 46 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot 134 (HONDERDVIERENDERTIG) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

  1. zich gedurende de proeftijd meldt bij de jeugdreclassering, op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht en zijn medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken;

  2. gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding door een coach, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt, indien de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;

  3. zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt bij De [zorginstelling] of een soortgelijke instelling, indien de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;

  4. gedurende de proeftijd meewerkt aan hulpverlening vanuit [zorginstantie] , aan hulpverlening in de vorm van een (jeugd)coach, of hulpverlening/begeleiding van een soortgelijke instelling, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;

  5. gedurende de proeftijd onderwijs volgt, werkt of andere zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;

  6. gedurende de proeftijd zal meewerken aan het zoeken en behouden van een structurele en positieve vrijetijdsbesteding;

geeft opdracht aan Jeugdbescherming Brabant, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;

voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:

  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen

aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden

toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;

beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het – op grond van artikel 77aa Sr – uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn; veroordeelt de verdachte voorts tot:

een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 60 UREN;

beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 DAGEN; de vordering van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen hoofdelijk toe ten laste van de verdachte tot een bedrag van € 5.249,94, bestaande uit € 1.249,94 aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 oktober 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partijen [benadeelde 1] en I.N. Fakkel- [benadeelde 1] ;

bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader(s) van de verdachte aan de benadeelde partijen, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;

veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

legt aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partijen te betalen € 5.249,94, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;

verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd;

de inbeslaggenomen goederen verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 3 en 4 genoemde voorwerpen, te weten:

  1. STK Patroonhouder

(Omschrijving: Glock);

  1. STK Pistool

(Omschrijving: Glock);

verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde voorwerpen, te weten:

  1. STK Zakdoek (Omschrijving Zwart);

  2. STK Muts;

het bevel tot voorlopige hechtenis heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.

Dit vonnis is gewezen door: mr. W.G. de Boer, kinderrechter, voorzitter, mr. A.M.A Keulen, kinderrechter, en mr. C.M. Koole, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.D.C. Donker Ladrón de Guevara, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 oktober 2025.