ECLI:NL:RBAMS:2025:6256 - Rechtbank Amsterdam - 26 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
vonnis
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/028991-25, 13/034214-23, 13/075119-23 en 13/171411-20 (TUL)
Datum uitspraak: 26 augustus 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboortegegevens] 2004, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] .
1 Onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 13 juni 2023, 18 maart 2025, 21 mei 2025 en 12 augustus 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaken A, B en C aangeduid.
Zaak A is gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (13/046431-25) en [medeverdachte 2] (13/028190-25).
Zaken B en C zijn gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandeld met de zaken tegen medeverdachte [medeverdachte 2] (13/034217-23 en 13/075117-23)
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. V.C. Padberg, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L. Snel, naar voren hebben gebracht.
2 Beschuldiging
Verdachte wordt, kort samengevat, beschuldigd van:
zaak A
zaak B
zaak C
- het medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld van geld, een telefoonlader en een telefoon van [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] op 7 november 2022 in Amsterdam.
De volledige beschuldigingen staan in de tenlasteleggingen, die zijn opgenomen in een bijlage bij dit vonnis en als hier ingevoegd gelden.
3 Voorvragen
De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 Bewijsvraag
4.1 Standpunt van de officier van justitie
Zaak A
Medeplegen van de in zaak A onder 1, primair, ten laste gelegde gijzeling en medeplegen van de onder 2, subsidiair, ten laste gelegde poging tot afpersing kunnen worden bewezen.
Van de onder 2, primair, ten laste gelegde afpersing moet verdachte worden vrijgesproken.
Zaak B
De in zaak B onder 2 ten laste gelegde heling kan worden bewezen. Van de onder 1 ten laste gelegde diefstal van de telefoons moet verdachte worden vrijgesproken.
Zaak C
De in zaak C ten laste gelegde diefstal in verenging met (bedreiging met) geweld kan worden bewezen.
4.2 Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van alle in zaken A, B en C ten laste gelegde feiten.
4.3 Oordeel van de rechtbank
4.3.1 Zaak A
4.3.1.1 Vrijspraak g ten aanzien van het onder 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde feit
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
De onder 1 primair ten laste gelegde gijzeling ziet op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) met het oogmerk om een tante, familielid of andere contacten van die [slachtoffer 1] te dwingen 1.000 euro te betalen.
Dat betekent dat vast moet komen te staan dat [slachtoffer 1] van zijn vrijheid is beroofd om een ander te dwingen iets te doen. Dat dat de bedoeling was (het oogmerk) van de vrijheidsberoving, is niet komen vast te staan. De officier van justitie heeft ter onderbouwing van haar standpunt zelf ook aangevoerd dat de verdachten het oogmerk hadden om [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen.
Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde gijzeling
Ten aanzien van de (poging) afpersing van [slachtoffer 1]
De onder 2 primair ten laste gelegde afpersing en onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot afpersing zien op het met (bedreiging met) geweld [slachtoffer 1] dwingen tot het aangaan van een schuld, waardoor de verdachten worden bevoordeeld. Daarbij is het aangaan van die schuld in de tenlastelegging nader omschreven als het openen van bankaccounts en betaalaccounts, het daarbij aanvragen van pinpassen en het ter beschikking stellen van toegangscodes.
Het openen van bankaccounts en betaalaccounts, het daarbij aanvragen van pinpassen en het ter beschikking stellen van toegangscodes brengen naar het oordeel van de rechtbank niet direct met zich mee dat een schuld wordt aangegaan. Nu in de tenlastelegging is vermeld dat een en ander is gedaan om verdachten te bevoordelen en bij de feitelijke gedragingen in de tenlastelegging is vermeld dat onder meer tegen verdachte zou zijn gezegd dat hij geld moet inleveren, begrijpt de rechtbank de tenlastelegging zo dat het de bedoeling was dat [slachtoffer 1] via de bankaccounts en betaalaccounts geld zou verkrijgen en dit aan verdachten zou afstaan, waardoor hij zelf een schuld zou aangaan.
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] de bankaccounts en betaalaccounts heeft geopend. Dat hij via die accounts geld heeft verkregen en daardoor een schuld is aangegaan blijkt echter niet uit het dossier [slachtoffer 1] heeft zelf verklaard dat dit niet het geval is. De primair ten laste gelegde voltooide afpersing kan dus alleen hierom al niet worden bewezen.
Uit het dossier kan verder niet worden opgemaakt dat het überhaupt de bedoeling was dat [slachtoffer 1] via het openen van de accounts een schuld zou aangaan op de hiervoor beschreven wijze. Dit volgt ook niet uit de verklaringen van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte namelijk onder meer verklaard dat hij tegen [medeverdachte 2] en NN2 heeft gezegd dat de enige manier die hij kende om aan geld te komen het aanvragen van pinpassen was, waarna de verdachten daar crypto op zouden kunnen zetten. Er lijkt gelet op chats in het dossier eerder sprake te zijn van samenwerking met als doel op een – voor de rechtbank niet direct te doorgronden – frauduleuze wijze geld te verkrijgen via de accounts. Dat de verdachten [slachtoffer 1] hebben geprobeerd te dwingen geld op te nemen via de bankaccounts en betaalaccounts en daardoor een schuld aan te gaan, kan dus evenmin worden bewezen.
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank verdachte ook vrijspreken van de onder 2 primair ten laste gelegde afpersing en onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot afpersing.
4.3.1.2 Bewezenverklaring wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 16 januari 2025 tot en met 17 januari 2025 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- die [slachtoffer 1] achterin de auto te laten stappen en
- aan weerzijden van die [slachtoffer 1] te gaan zitten in de auto waardoor die [slachtoffer 1] geen kant op kon en
- (vervolgens) te gaan rijden met de auto waar die [slachtoffer 1] in zat en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te plaatsen. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen, opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.
Toelichting medeplegen
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte niet als medepleger bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving kan worden aangemerkt.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw. In overeenstemming met het standpunt van de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte wel als medepleger kan worden aangemerkt. Dat geldt ook voor de medeverdachten, die de rechtbank hierna voor de leesbaarheid bij de achternaam zal aanduiden. De rechtbank licht dit als volgt toe.
De rechtbank stelt het volgende vast ten aanzien van de rollen van de verdachten bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] naar de sportschool laten komen. Hij heeft er daar op aangedrongen dat hij en [slachtoffer 1] bij [medeverdachte 1] in de auto zouden stappen in plaats van het openbaar vervoer te gebruiken.
Verdachte is in de auto van [medeverdachte 1] gaan zitten, op de bijrijdersstoel. [slachtoffer 1] is achterin de auto gaan zitten.
Even later zijn [medeverdachte 2] , met wie verdachte die avond contact had gehad, en een andere jongen aan weerszijden van [slachtoffer 1] achterin de auto gaan zitten. [slachtoffer 1] kon daardoor niet weg.
Een andere jongen heeft op een gegeven moment een wapen op [slachtoffer 1] gericht. Op de telefoon van verdachte is een filmpje van [slachtoffer 1] aangetroffen. Daarop is, zo stelt de rechtbank vast in de context van het dossier, te zien dat [slachtoffer 1] met een bivakmuts over zijn hoofd op de achterbank zit en dat een andere jongen een vuurwapen tegen zijn hoofd richt.
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] volgt dat hij ongeveer twee uur lang in de auto is vastgehouden.
Gelet op voorgaande vaststellingen hebben verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een voldoende materiële en/of intellectuele bijdrage aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] gehad. [medeverdachte 2] heeft daarbij direct met fysieke handelingen bijgedragen aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] . [medeverdachte 1] heeft door zijn auto ter beschikking te stellen en rond te gaan rijden en dat te blijven doen, waardoor een afgesloten ruimte werd gecreëerd die niet kon worden verlaten, ook een wezenlijke bijdrage aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving geleverd. Voor verdachte geldt dat hij van te voren contact had met [medeverdachte 2] , dat hij ervoor heeft gezorgd dat [slachtoffer 1] in de auto van [medeverdachte 1] is gestapt, dat hij zelf ook in de auto heeft plaats genomen en hij een filmpje heeft gemaakt van wat zich in de auto afspeelde. Ook [medeverdachte 1] heeft van te voren telefonisch contact gehad met [medeverdachte 2] .
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank planmatig handelen door verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .. Dat [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij geld van [slachtoffer 1] tegoed had, versterkt dat nog. Daaruit volgt immers dat er ook een motief was. Dat dit wellicht niet bij elke verdachte bekend was, neemt niet weg dat elke verdachte opzet had op de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Dat volgt immers ook al uit de langdurige vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] in aanwezigheid van alle verdachten in de auto en het zich daarvan niet distantiëren. De rechtbank concludeert dan ook dat alle verdachten opzet hadden op zowel de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] als de samenwerking daartoe met elkaar.
4.3.2 Zaak B
4.3.2.1 Vrijspraak diefstal van de telefoons
De rechtbank is, in overeenstemming met de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat diefstal van de telefoons van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] niet kan worden bewezen. Alle drie de aangeefsters hebben verdachte bij een fotoconfrontatie niet herkend als de dader. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van deze diefstallen.
4.3.2.2 Vrijspraak heling van de telefoon
De ten laste gelegde heling ziet op de van [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) gestolen telefoon.
Uit het dossier blijkt dat verdachte deze telefoon op 24 december 2022 bij Used Products in Amstelveen heeft aangeboden. Verdachte had op dat moment dus een gestolen telefoon voorhanden.
Er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken waaruit volgt dat verdachte wist of moest weten dat deze telefoon van diefstal afkomstig was.
Verdachte heeft verklaard dat hij de telefoon van iemand heeft gekocht en die telefoon via Used Products wilde doorverkopen. Hij zou de telefoon nooit via Used Products verkopen als hij had geweten dat de telefoon gestolen was, aldus verdachte. Hoewel verdachte op vragen van de politie en rechtbank weinig openheid van zaken geeft over de aankoop van de telefoon, kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte de telefoon onder verdachte omstandigheden heeft gekocht. Verdachte kan dan ook niet worden tegengeworpen dat hij geen onderzoek heeft gedaan naar de herkomst van de telefoon.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de heling van de telefoon.
4.3.3 Zaak C
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 7 november 2022 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen een geldbedrag en een telefoonlader en een telefoon, die aan [slachtoffer 5] of [slachtoffer 6] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door die [slachtoffer 5]
- te duwen en in een hoek te duwen en vervolgens de tas van voornoemde [slachtoffer 5] te openen en
- een mes te tonen
en
door die [slachtoffer 6]
- te duwen en tegen een voertuig te duwen en vervolgens de woorden toe te voegen: ''leeg die zakken'' en
- een mes te tonen en vervolgens de woorden toe te voegen: ''leeg die zakken''. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen, opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.
Betrouwbaarheid verklaringen getuige [getuige]
De rechtbank verwerpt het door de raadsvrouw gevoerde betrouwbaarheidsverweer ten aanzien van de verklaringen van getuige [getuige] . Haar verklaringen vinden voldoende ondersteuning in andere bewijsmiddelen, zoals naar voren komt in het bewijsmiddelenoverzicht in de bijlage. De herkenning van verdachte via een foto die door getuige [getuige] aan de politie is verstrekt, is voldoende inzichtelijk gemaakt in het dossier. De politie heeft bij de herkenning van verdachte op die foto ook het door getuige [getuige] gegeven signalement betrokken.
De omstandigheid dat de van [slachtoffer 6] gestolen identiteitskaart bij verdachte is aangetroffen, maakt bovendien dat er overtuigend bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte bij de straatroof.
5 Strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6 Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7 Motivering van de straf
7.1 Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is in navolging van het advies van de reclassering uitgegaan van toepasselijkheid van het jeugdstrafrecht en heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte gijzeling, poging tot afpersing, heling en diefstal met (bedreiging met) geweld zal worden veroordeeld tot jeugddetentie van 15 maanden, waarvan 407 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, een proeftijd van twee jaar en oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft zij oplegging van een werkstraf van 200 uur gevorderd.
Bij het bepalen van haar strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van de feiten, straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, het strafblad van verdachte, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en, het hiervoor ook al genoemde, advies van de reclassering, De officier van justitie is uitgegaan van eendaadse samenloop van gijzeling en poging tot afpersing.
In haar tweede termijn heeft de officier van justitie erkend dat de redelijke termijn is overschreden in de zaken uit 2022 en dat dit tot enige strafmatiging moet leiden.
7.2 Standpunt van de raadsvrouw
Voor het geval de rechtbank tot strafoplegging zou komen, heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen.
De raadsvrouw vindt de door de officier van justitie gevorderde strafoplegging te fors. Zij heeft verzocht een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen en af te zien van oplegging van een locatieverbod en locatiegebod als bijzondere voorwaarden.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de diagnostiek zoals weergegeven in het reclasseringsrapport van 28 juli 2025 (autisme en beperkte cognitieve vermogens, beïnvloedbaarheid, onvoldoende weerbaar, kwetsbaar voor misbruik door zijn sociale netwerk).
Verder heeft zij gewezen op de geringe rol van verdachte bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving, indien bewezen.
Ook heeft zij de positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte naar voren gebracht, zoals het volgen van rijlessen.
In de oude zaken is sprake van overschrijding van de redelijke termijn, aldus de raadsvrouw.
7.3 Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het bewezen geachte
Verdachte heeft met zijn mededaders [slachtoffer 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd in de auto van verdachte. Daarbij is een vuurwapen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] gezet. [slachtoffer 1] heeft doodsangsten uitgestaan. Logischerwijs heeft dit grote negatieve impact op het leven van [slachtoffer 1] gehad. Uit zijn slachtofferverklaring volgt onder meer dat hij angstig is geworden en niet meer in staat is om te werken. Verdachte is wellicht niet de initiatiefnemer geweest van de wederrechtelijke vrijheidsbeneming en wist mogelijk niet dat met een vuurwapen zou worden gedreigd. De rechtbank houdt verdachte echter wel degelijk verantwoordelijk voor wat [slachtoffer 1] is aangedaan. Hij heeft een aanzienlijke rol gehad door ervoor te zorgen dat [slachtoffer 1] in de auto van [medeverdachte 1] stapte en er de hele tijd bij te zijn.
Verdachte was ook betrokken bij een straatroof met twee middelbare scholieren als slachtoffer. Bij die straatroof is ook een mes getoond. Verdachte heeft daarmee geen respect getoond voor andermans eigendommen. Verder is het dreigen met een mes zeer beangstigend.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte volgt dat sprake is van strafverzwarende recidive. Verdachte is op 23 juni 2022 veroordeeld voor onder meer mishandeling, overtreding van de Wet wapens en munitie en diefstal.
De reclassering concludeert het volgende over verdachte. Bij schuldigverklaring kan gesproken worden van een (beginnend) delict patroon. Een risicofactor voor recidive is het deels negatieve sociale netwerk van verdachte. Mogelijk is er bij hem sprake van beïnvloedbaarheid en is hij onvoldoende weerbaar. Verdachte is gediagnosticeerd met een vorm van autisme (ASS) en zijn cognitieve vermogens zijn beperkt. Dit kan eveneens van invloed zijn op zijn gedrag. Verdachte lijkt onvoldoende stil te staan bij de gevolgen van zijn handelen of deze niet goed in te schatten. Op dit moment is ook de sombere en negatieve houding van verdachte een risicofactor. Op zijn werk komt hij geregeld te laat of blijft hij weg. Het is niet duidelijk wat daarvan de oorzaak is. Op de overige leefgebieden lijken er geen noemenswaardige problemen te zijn. Het is positief dat verdachte een baan heeft, ook al verloopt dit nu moeizaam.
Proceshouding
Verdachte heeft niets willen verklaren over de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de straatroof. Hij heeft dus geen openheid van zaken gegeven. Dat recht heeft verdachte, maar daardoor was het niet mogelijk om met hem in gesprek te gaan over wat er is gebeurd. Verdachte heeft evenmin een reactie gegeven op de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] .
Toepassing jeugdstrafrecht
Verdachte valt gelet op zijn leeftijd ten tijde van de wederrechtelijke vrijheidsberoving (20 jaar) en straatroof (18 jaar) onder het zogenoemde adolescentenstrafrecht. Dat betekent dat het jeugdstrafrecht kan worden toegepast als de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd daartoe aanleiding geven.
De rechtbank zal in navolging van het advies van de reclassering het jeugdstrafrecht toepassen. De reclassering heeft gebruikgemaakt van het wegingskader adolescentenstrafrecht. Voor de raadkamerzitting is al een advies tot toepassing van jeugdstrafrecht uitgebracht. Dit advies is afgestemd met de Raad voor de Kinderbescherming. Bij verdachte is sprake van beperkte cognitieve vermogens en een stoornis in het autismespectrum. Dit maakt verdachte beïnvloedbaar en kwetsbaar voor misbruik door zijn sociale netwerk. Onder de reeds betrokken hulpverleners bestaat consensus over de opvatting dat langdurige begeleiding en zorg passend zouden zijn. Verdachte draait thuis redelijk actief mee in het gezinsleven. Er zijn geen contra-indicaties voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. De begeleiding van verdachte kan plaatsvinden bij de volwassenen reclassering. De benodigde interventies zijn beschikbaar. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van de geadviseerde voorwaarden met betrekking tot de avondklok. Verdachte is al langere tijd geschorst uit de voorlopige hechtenis zonder avondklok, Weliswaar is er een nieuw politiecontact geweest, maar dat heeft niet geleid tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Verdachte heeft laten weten mee te willen werken aan gedragsverandering en krijgt zo de kans te laten zien dat hij het ook zelf kan met de aangeboden hulp en voorwaarden. Het grote voorwaardelijke deel moet verdachte helpen zich aan de voorwaarden te houden en niet opnieuw met justitie in aanraking te komen.
Overschrijding redelijke termijn
Verdachte is op 13 november 2022 aangehouden in verband met de straatroof. Dit vonnis wordt ruim twee jaar en negen maanden later uitgesproken. De redelijke termijn is daarmee overschreden in zaak C. De rechtbank weegt dat in straf matigende zin mee.
Slotsom
De rechtbank zal verdachte een gedeeltelijke voorwaardelijke jeugddetentie van na te noemen duur opleggen. Bij de keuze tot het opleggen van deze vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan, heeft de rechtbank in het bijzonder de ernst van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en straatroof en de recidive bij verdachte laten meewegen.
De rechtbank heeft de duur van het onvoorwaardelijk deel van de jeugddetentie gelijk gesteld aan de duur van het voorarrest (43 dagen). De rechtbank is van oordeel dat het met het oog op het voorkomen van recidive nodig is dat verdachte zo snel mogelijk met het traject in het kader van de door de rechtbank op te leggen bijzondere voorwaarden start.
De oplegging van bijzondere voorwaarden vindt steun in het reclasseringsadvies. De reclassering vindt dat bij de bijzondere voorwaarden aandacht moet zijn voor de praktische zaken maar ook de psychische gesteldheid van verdachte. Het huidige schorsingstoezicht kan bij de volwassenenreclassering worden voortgezet. Op termijn zou dit het recidiverisico kunnen verlagen.
De rechtbank wijkt bij de strafoplegging naar beneden af van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd. Dat komt doordat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie. Verder is de rechtbank van oordeel dat het traject in het kader van bijzondere voorwaarden de volledige aandacht van verdachte moet hebben. Met het opleggen van ook nog een werkstraf bestaat de kans dat hij overvraagd zou worden.
8 Vorderingen benadeelde partij
8.1 Zaak A
Vordering van [slachtoffer 1]
verzoekt materiële schadevergoeding in verband met inkomensverlies en betaling van het eigen risico van zijn zorgverzekering tot een totaal van 1.432,52 euro. Daarnaast verzoekt hij immateriële schadevergoeding van 10.000 euro in verband met toegebracht lichamelijk en psychisch letsel. Hij verzoekt ook toekenning van wettelijke rente, hoofdelijke veroordeling van verdachten en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van verdachte
De raadsvrouw van verdachte heeft de rechtbank verzocht [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering vanwege de bepleite vrijspraak dan wel vanwege onvoldoende onderbouwing van de gestelde schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de gevraagde materiële schadevergoeding geheel toe te wijzen en de gevraagde immateriële schadevergoeding tot een bedrag van 6.000 euro te matigen, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover die ziet op materiële schadevergoeding. Allereerst stelt de rechtbank vast dat dit deel van de vordering is betwist. Verder is de rechtbank van oordeel dat het causale verband tussen de gestelde schade aan inkomensverlies en betaling van het eigen risico en de bewezen verklaarde wederrechtelijke vrijheidsberoving onvoldoende is onderbouwd. Gelet hierop levert de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het toelaten van nadere bewijslevering zou immers betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank stelt ten aanzien van de gevraagde vergoeding van immateriële schade vast dat ook dit deel van de vordering is betwist. De rechtbank is echter van oordeel dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde wederrechtelijke vrijheidsberoving rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen, er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit en verdachte het oogmerk had angst toe te brengen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriëleschadevergoeding naar billijkheid op 3.000 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij kan ook dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verder bepalen dat verdachte en de medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor vergoeding van de schade. Ook zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8.2 Zaak B
De rechtbank spreekt verdachte vrij van diefstal van de telefoons van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Dat betekent dat aan verdachte voor deze feiten geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet wordt toegepast. Deze benadeelde partijen zullen daarom in hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partijen en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
8.3 Zaak C
[slachtoffer 6] (hierna: [slachtoffer 6] ) heeft 127,95 euro materiële schadevergoeding gevorderd in verband met de van hem gestolen telefoon, simkaart en ID-kaart. Daarnaast heeft hij 307 euro immateriële schadevergoeding gevorderd in verband met toegebracht psychisch leed. Daarbij heeft hij toekenning van wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevraagd.
De raadsvrouw van verdachte heeft de rechtbank verzocht [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering gelet op de bepleite vrijspraak.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen. Daarbij heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Nu de rechtbank bewezen acht dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen de telefoon, simkaart en ID-kaart van [slachtoffer 6] heeft gestolen, staat vast dat aan [slachtoffer 6] door die diefstal rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank zal de vordering voor zover die ziet op materiële schade daarom toewijzen, met wettelijke rente.
De rechtbank is verder van oordeel dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde straatroof rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen en verdachte het oogmerk had angst toe te brengen door hem te bedreigen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde de immateriële schadevergoeding van 307 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente, billijk is.
De rechtbank zal verder bepalen dat verdachte en de medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor vergoeding van de schade. Ook zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
9 Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Verdachte is bij vonnis van 23 juni 2022 in de (gevoegde) zaken met parketnummers 13/171411-20, 13/156338-21, 13/210650-21 en 13/001884-22 door de politierechter in Amsterdam veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarbij is de algemene voorwaarde gesteld dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
In het dossier zit een geschrift waaruit blijkt dat de voorwaardelijke veroordeling met inachtneming van artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
De officier van justitie heeft op 28 maart 2023 een vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke taakstraf van 50 uur ingediend bij de griffie van de rechtbank in verband met de – toen nog – verdenking in zaak C. De officier van justitie heeft de rechtbank op de zitting van 12 augustus 2025 verzocht de vordering toe te wijzen.
De raadsvrouw van verdachte heeft de rechtbank verzocht de vordering af te wijzen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verdachte heeft zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig gemaakt, namelijk de diefstal met (bedreiging met) geweld op 7 november 2022. Verdachte heeft de algemene voorwaarde dus overtreden. De rechtbank zal de vordering tenuitvoerlegging echter afwijzen. Van belang is dat de veroordeling tot de voorwaardelijke straf dateert van lang geleden. Verder heeft de rechtbank bij de strafoplegging het jeugdstrafrecht toegepast. Verdachte is een traject met bijzondere voorwaarden opgelegd, die de volle aandacht van verdachte vraagt. Als verdachte ook nog een taakstraf moet verrichten, bestaat het risico dat hij wordt overvraagd en het traject met bijzondere voorwaarden daardoor wordt belemmerd.
10 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 77c, 77g, 77i, 77x, 77z, 77aa,77gg, 282 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
11 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1 primair, 2 primair en 2 subsidiair en het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 subsidiair en C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
- medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven;
ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde:
- diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 270 (tweehonderdzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 227 (tweehonderdzevenentwintig) dagen, van deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich op afspraak bij Reclassering Nederland, Wibautstraat 12 in Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen/begeleiden door Akwaaba Zorg, Familysupporters of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De toezichthouder bepaalt in overleg met de hulpverlenende instantie welke vorm van behandeling of begeleiding passend is gezien de aard van de problematiek van veroordeelde. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van werk met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
- Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect -contact met het slachtoffer [slachtoffer 1] , geboren 25-08-2003, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op het naleven van dit verbod.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van het beslag
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- een Apple iPhone (goednummer: 6617604).
[1]
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij in zaak A
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 3000, - (drieduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 januari 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 3000, - (drieduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 januari 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 40 (veertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander dan wel anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partij in zaak B
Verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in haar vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in haar vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij in zaak C
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] toe tot een bedrag van € 127,95 (honderdzevenentwintig euro en vijfennegentig cent) aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 307, - (driehonderdzeven euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 november 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 6] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 6] , aan de Staat € 434,95 vierhonderdvierendertig euro en vijfennegentig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 november 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 8 (acht) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander dan wel anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 23 juni 2022 in de (gevoegde) zaken met parketnummers 13/171411-20, 13/156338-21, 13/210650-21 en 13/001884-22 door de politierechter in Amsterdam opgelegde voorwaardelijke straf.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Hall, voorzitter, mrs. P. Sloot en A.L. op ‘t Hoog, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 augustus 2025.
Deze telefoon is in zaak A in beslag genomen.